ECLI:NL:HR:2001:AD7580
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaak en asbestproblematiek in cassatie
In deze zaak gaat het om de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 1 te Q, voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De waarde was aanvankelijk vastgesteld op ƒ 360.000, maar na bezwaar door belanghebbende werd deze door het hoofd van de hoofdgroep Financiën en Economische Zaken van de gemeente Hellendoorn verlaagd naar ƒ 338.000. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van het Hoofd bevestigde. Het Hof oordeelde dat de waardedrukkende invloed van asbesthoudende materialen in de woning van belanghebbende moest worden vastgesteld op het bedrag dat een veronderstelde koper zou reserveren voor de toekomstige verwijdering van deze materialen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als juist beschouwd, omdat er geen verplichting was om de asbesthoudende materialen onmiddellijk te verwijderen en er geen noodzaak tot verwijdering op de peildatum was vastgesteld.
Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de berekening van de waardedruk op de peildatum van ƒ 14.461,21 niet deugde. Het Hof had de verwijderingskosten vastgesteld op ƒ 37.488,38, maar belanghebbende had onderbouwd dat deze kosten ƒ 80.000 bedroegen, met offertes van verschillende bedrijven ter ondersteuning. De Hoge Raad vond de motivering van het Hof voor de lagere kosten onbegrijpelijk en verklaarde het beroep gegrond. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, behoudens de beslissing over het griffierecht, en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Belanghebbende had ook een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheer van het Hof, omdat ambtenaren van de gemeente Hellendoorn voorafgaand aan de behandeling met het Hof hadden gesproken. De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende dit verzoek eerder had moeten indienen en dat de klachten over de onpartijdigheid van de raadsheer niet gegrond waren. De Hoge Raad besloot dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat er een nieuw onderzoek moest plaatsvinden naar de waardedruk van de asbesthoudende materialen. De proceskosten werden niet toegewezen, en het verwijzingshof zou beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof moest worden toegekend.