3.7.Voor een goed begrip van de inhoud van het akkoord sluit het hof - dit deels in afwijking van de door de rechtbank daarvan gegeven weergave - aan bij hetgeen ter verificatievergadering in stemming is gebracht blijkens het proces-verbaal en bij de uitleg over de totstandkoming en de inhoud van het akkoord die de curator in haar brief van 29 januari 2015 en ter zitting van dit hof heeft gegeven. Het hof maakt deze uitleg van het in stemming gebrachte akkoord, voor zover hieronder weergegeven, tot de zijne:
[appellant 1 (HV 200 161 039_01)] heeft middels financiering door derden zijn schuldeisers bij brief van zijn voormalige advocaat mr. Dietz de Loos d.d. 5 september 2014 aangeboden 0,1% van de concurrente schulden te voldoen (
deel I). Met dit eerste aanbod is een meerderheid van de crediteuren (18 van de 21) met een totaalbedrag van vorderingen van € 26.535.423,78 akkoord gegaan.
Hierop heeft de curator aan [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] laten weten niet positief te kunnen adviseren aangaande het akkoord en dat een verbetering op het akkoord gewenst was ten aanzien van de eventuele toekomstige verdiencapaciteit van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] alsmede ten aanzien van de mogelijke opbrengsten uit de overige activa (waaronder de vermeende vorderingen op SNS Bank/SNS Securities).
Vervolgens heeft [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] in aanvulling op het eerste aanbod (
deel I) bij brief van 31 oktober 2014 (met als bijlage de brief van 14 oktober 2014 van mr. Hennink) de concurrente schuldeisers geïnformeerd over de mogelijkheid om tegen betaling van 1,3% van hun vordering te gaan participeren in een inmiddels opgerichte Claim B.V. (
deel II).
Aanmelding zou dienen te geschieden binnen 30 dagen na homologatie van het akkoord dat thans voorligt. Het bedrag van 1,3% van de vorderingen zal dienen als “oorlogskas”, van waaruit procedures gefinancierd kunnen worden om te trachten de vermeende potentiële vorderingen van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] op derden, waaronder de SNS Bank N.V. en/of SNS Securities, alsnog te gelde te maken. De betreffende vorderingen waarop de Claim B.V. zich wil richten zijn de vermeende vorderingen van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] op SNS Bank en/of SNS Securities, op de familie [familie], op de heer [schuldeiser 1] en op de heer [schuldeiser 2], alsmede de rechten van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] op de verdwenen vermogensbestanddelen genoemd in het taxatierapport van [taxateur] van 9 maart 2012. [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] zal zich gedurende drie jaren - zonder enige vergoeding - inspannen voor de Claim B.V. Een en ander is niet vrijblijvend voor hem: Claim B.V. heeft een vordering van € 12.500.000,-- op [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] in privé uit hoofde van een schuldbekentenis. Iedere deelnemende crediteur krijgt direct bij aanvang van deelname in de Claim B.V. een pro rate parte deel van de vordering van € 12.500.000,-- op [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] overgedragen.
Deze pro rate parte vorderingen worden opeisbaar 1) als Claim B.V. haar activiteiten zou staken of zou failleren voordat tenminste op het niveau van het gerechtshof onherroepelijk is geoordeeld over de beweerdelijke vordering van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] op SNS Bank en/of SNS Securities
dan wel 2) indien de crediteuren die meedoen in Claim B.V. uiteindelijk minder dan 5% van hun vordering in hoofdsom uitgekeerd krijgen. De rechtbank heeft een en ander in de bestreden beschikking miskend: in r.o. 3.1 staat ten onrechte niet vermeld dat de vordering van € 12.500.000,-- pro rate parte bij aanvang van deelname in Claim B.V. meteen al wordt overgedragen onder opschortende voorwaarde aan de participerende crediteuren, zoals omschreven in onderdeel 2.B (“Participanten Claim BV”) van de brief van mr. Hennink van 14 oktober 2014. Onderdeel 1.D van genoemde brief sluit daar bij aan nu opeisbaarheid (als omschreven in onderdeel 1.C van genoemde brief) de opschortende voorwaarde voor overdracht vormt. Derhalve zal nimmer Claim B.V. een opeisbare vordering op de heer [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] hebben, maar uitsluitend de participerende crediteuren - zie in dit verband ook onderdeel 2. F, voorlaatste zin van genoemde brief - , in welk kader al meteen na cessie mededeling aan [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] zal worden gedaan.
Mocht een aanvullende financiering nodig zijn, dan zal aan de deelnemende crediteuren pro rate parte een aanvullende bijdrage worden verlangd, terwijl bij een voortijdige staking van de activiteiten van Claim B.V. de alsdan nog aanwezige middelen pro rate parte verdeeld zullen worden. Bij succes - dus als de Claim B.V. erin slaagt voldoende middelen te incasseren - zullen de deelnemende crediteuren tot maximaal 65% van hun oorspronkelijke vordering betaald krijgen.
Claim B.V. heeft - in aanvang - twee bestuurders, terwijl de deelnemende crediteuren middels afgevaardigden in een Raad van Commissarissen een zeker toezicht kunnen houden. Deelname aan Claim B.V. is uitdrukkelijk een door Claim B.V. geboden aanvullende optie en geen verplichting om 0,1% conform deel I uitgekeerd te krijgen.
3.7.1.Anders dan [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] en Gameworld c.s. stellen, is het hof van oordeel dat het akkoord zowel deel I (de uitkering van 0,1%) als deel II (de mogelijkheid tot participatie in Claim B.V.) omvat. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de verificatievergadering op 14 november 2014 heeft de voormalige advocaat van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] tevens gevolmachtigde van de crediteuren, mr. Dietz de Loos, verklaard dat
“zijn brief van 31 oktober 2014, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 3 november 2014, tevens onderdeel uitmaakt van het aan te bieden akkoord en dat alle crediteuren, waarvoor hij heden in rechte optreedt en waarvan hij volmachten heeft, bekend zijn met de inhoud van deze brief en daarmee instemmen. Deze brief is aan dit proces-verbaal gehecht en moet hier als ingelast worden beschouwd.”Er is op dit punt geen rectificatie op de voet van artikel 137 lid 2 Fw verzocht, waardoor voor het hof vaststaat dat ook deel II onderdeel uitmaakt van het akkoord.
3.7.2.Voorts is het hof van oordeel dat het akkoord ziet op finale kwijting, in die zin dat uitkering ingevolge deel I aan de concurrente crediteuren geschiedt tegen finale kwijting. Voor zover finale kwijting al niet besloten ligt in het aanbod zelve en de bespreking ervan ter verificatievergadering, dan blijkt het wel uit de strekking van deel II (participatie in Claim B.V.) . Het alsnog verkrijgen van een vordering op [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] door participerende schuldeisers (en het niet verkrijgen van enige extra vordering door niet participerende schuldeisers) veronderstelt immers finale kwijting ten opzichte van de geverifieerde vorderingen.
3.7.3.Dat de volmacht van de voormalige advocaat van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)], mr. Dietz de Loos, slechts voorzag in deel I (uitkering van 0,1%), vormt naar het oordeel van het hof geen belemmering voor mogelijke homologatie, nu deel II (participatie in Claim B.V.) de crediteuren niet tot iets verplicht of hen iets minder geeft dan deel I inhoudt. De te ontvangen vergoeding blijft hetzelfde: men krijgt desgewenst een optie op meer voor een beperkte investering waarmee tevens een voorziening is getroffen voor de mogelijke – doch thans geheel ongewisse – verdienpotentie van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)]. Er is dan ook geen sprake van een ongeldige stemming of te beperkte volmacht zoals door SNS en ABN bepleit.
3.7.4.1. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van ongelijkheid van crediteuren, zoals door met name SNS is gesteld. De optie op een vordering op [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] na investering in Claim B.V. (deel II van het akkoord) geldt voor iedere crediteur. Claim B.V. ziet op alle vorderingen die de curator niet inbaar acht. Dat de grootste door [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] gestelde vordering SNS of een aan SNS gelieerd bedrijf betreft, betekent niet dat sprake is van ongelijke behandeling van crediteuren, maar is inherent aan het feit dat [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] jegens SNS althans aan haar gelieerde bedrijven meent een aanspraak te kunnen formuleren. SNS hoeft niet tegen zichzelf te procederen: vereist is slechts een storting in de ‘oorlogskas’ in dezelfde omvang als van iedere andere participerende crediteur wordt verlangd. De procedure zal vervolgens worden gevoerd door Claim B.V. tegen onder meer SNS of een aan haar gelieerd bedrijf en SNS zal op geen enkele wijze gehinderd worden in haar verweermogelijkheden, althans zulks is gesteld noch gebleken. Claim BV gaat verder alle potentiele vorderingen trachten te innen. SNS heeft in dit verband betoogd dat er maar één oorlogskas is voor alle vorderingen gezamenlijk en zij geen keuzemogelijkheid heeft ten aanzien van haar investering. In dit opzicht wordt SNS echter behandeld als iedere crediteur die wil participeren: geen van hen kan kiezen tussen de diverse vorderingen maar dient het geheel te ondersteunen. Ook hier geldt dat het door SNS ondervonden bezwaar is terug te voeren op het feit dat [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] (en via hem Claim B.V. ) jegens SNS althans aan haar gelieerde bedrijven mogelijk een aanspraak meent te kunnen formuleren, derhalve op haar potentiele positie als debiteur in plaats van haar positie als crediteur.
3.7.4.2. Door Nobas (en SNS) is betoogd dat crediteuren die niet kunnen of willen bijdragen aan de financiering van Claim B.V. worden uitgesloten van de opbrengst. Dit is op zich juist maar geen reden om het akkoord niet te homologeren. Ten einde de vorderingen te kunnen gaan innen (of althans te beoordelen of inning een kans van slagen maakt) zijn fondsen benodigd en participerende crediteuren dragen daar pondsponds gewijs aan bij. Dat er crediteuren zijn die een bijdrage van 1,3% niet kunnen dragen is het hof niet gebleken. Dat er crediteuren zijn die niet willen meedoen maakt niet dat toegang tot Claim B.V. niet op gelijke wijze voor iedere geverifieerde crediteur openstaat en in dat opzicht is er geen ongelijke behandeling.
Dat twee van de drie grootste crediteuren die het initiatief hebben genomen tot Claim B.V. en die onweersproken hun - qua financiële omvang aanzienlijke - bijdrage al hebben gestort, het bestuur vormen van Claim B.V. acht het hof niet bezwaarlijk nu daarnaast voorzien is in een Raad van Commissarissen bij Claim B.V. met vertegenwoordigers uit drie groepen participerende crediteuren. Het ligt voorts in deel II van het akkoord besloten dat regelmatig informatie zal worden verstrekt aan de participerende crediteuren.
3.7.5.De enige ongelijkheid die het akkoord naar het oordeel van het hof mogelijk laat ontstaan is dat de optie (deel II) maximaal ertoe leidt dat crediteuren bij een slagende actie tegen SNS of een aan SNS gelieerd bedrijf, in de omvang als door [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] geschetst, 65% van hun vordering vergoed zullen kunnen krijgen, terwijl SNS via de mogelijkheid van verrekening (vgl. HR 31-01-1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0492 en de werking van artikel 6:130 BW) als feitelijk preferent crediteur mogelijk alsdan 100% vergoed zal kunnen krijgen. Buiten faillissement geldt de beperking van artikel 54 Fw immers niet, terwijl het hof voorshands geen reden heeft aan te nemen dat verrekening mogelijk zal afstuiten op artikel 6:135 sub b BW. Dit laatste is gesteld noch gebleken. De hierboven besproken mogelijke ongelijkheid is niet bezwaarlijk nu deze immers het gevolg is van het mogelijk ook debiteur zijn door SNS.
3.7.6.Het feit dat het akkoord geen duidelijkheid geeft over de positie van crediteuren die mogelijk als debiteur worden aangesproken, maakt het akkoord naar het oordeel van het hof niet ongeldig en belemmert evenmin de mogelijkheid van homologatie. Dat dit per geval zal moeten worden onderzocht treft de crediteuren als groep niet, noch de betreffende crediteur in zijn crediteurschap. Het mogelijke verlies van een feitelijke preferentie laat de positie als crediteur onverlet. In het kader van een akkoord is het verder niet vereist duidelijkheid te verschaffen over de positie van preferente crediteuren nu deze - net zoals in dit geval voor zover het de beide preferente crediteuren BMW Financial Services B.V. en Nobas B.V, betreft - door het akkoord niet worden getroffen (zie artikel 157 Fw). Hetzelfde geldt voor een feitelijk preferente crediteur die zich op verrekening wil beroepen.
3.7.7.SNS en ABN hebben aangevoerd dat uit de huidige baten van de boedel en het vermogen van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] om actief te realiseren volgt dat de baten van de boedel de som van het akkoord aanmerkelijk te boven gaan. Het hof oordeelt anders. De curator heeft overtuigend en beredeneerd aangegeven waarom zij de door [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] gestelde vorderingen in het kader van het faillissement niet kan innen, dat er geen externe financiers of crediteuren bereid zijn een financiering aan de boedel te verstrekken om de vorderingen in rechte te laten vaststellen en waarom zij verkoop van de vorderingen voor een beperkt bedrag niet aanvaardbaar acht jegens de crediteuren als groep. Dat hierbij de curator belang heeft gehecht aan wat de meerderheid van de crediteuren aanvaardbaar acht is op zich correct.
Dat daarnaast - gegeven de wettelijke vereisten voor homologatie van een akkoord - ook in volledige voldoening van boedelkosten (en preferente crediteuren) wordt voorzien voor zover het aanwezige boedelactief daartoe onvoldoende is, en dat onderdeel van de boedelkosten het aan de curator toekomende salaris betreft, geeft het hof geen aanleiding aan de toelichting van de curator - die het voorgaande heeft beaamd - geen of minder waarde toe te kennen.
3.7.8.De door SNS en ABN genoemde mogelijkheden van verkoop van de vorderingen en externe financiering zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Ieder van deze crediteuren heeft in ieder geval geen aanleiding gezien om gelden beschikbaar te stellen als externe financiering, ook ABN niet. In ieder geval is niet aangevoerd hoe dan de rol van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] moet worden gezien, wier medewerking noodzakelijk is althans lijkt om succesvol aanspraken te kunnen formuleren, terwijl - anders dan in het kader van deel II van het akkoord (participatie in Claim B.V.) - iedere prikkel daartoe lijkt te ontbreken.
3.7.9.De mogelijk te verwachten positieve effecten ten gevolge van de gestelde verdiencapaciteit van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] vindt naar het oordeel van het hof een voldoende afdekking in deel II van het akkoord, waaruit blijkt dat indien de acties van Claim B.V. geen of slechts beperkt effect sorteren er een substantiële claim zal resteren op [appellant 1 (HV 200 161 039_01)]. Hierbij is – anders dan de rechtbank tot uitgangspunt nam – niet relevant of [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] voor dit bedrag zekerheid kan bieden. Het gaat om het gedeeltelijk veiligstellen van aanspraken op de hiervoor al genoemde ongewisse verdiencapaciteit van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)], als ook door SNS en ABN AMRO benadrukt. De curator heeft overigens onweersproken gesteld dat de rechtbank Zeeland -West - Brabant geen spaarfaillissementen toestaat. Dit betekent dat ook bij de toets van artikel 153 lid 2 sub 1 Fw jo 338 lid 2 Fw, waarbij - zie immers HR 14 december 2011, ECLI:NL:HR:2001:AD5362 - in beginsel rekening moet worden gehouden met redelijkerwijs te verwachten opbrengsten uit arbeid, niet van een onbeperkte periode kan worden uitgegaan. Op dit moment heeft [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] geen inkomen, terwijl het starten van een nieuwe onderneming lopende faillissement niet in de rede ligt. De berekening door de curator op pagina 6 van haar brief van 29 januari 2015, inhoudende dat [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] gedurende acht jaar minstens € 80.000,--bruto per jaar moet verdienen om het thans beschikbare bedrag te verdienen is weliswaar door ABN AMRO in twijfel getrokken, door te stellen dat [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] veel meer per jaar moet kunnen verdienen. Maar de berekening van de curator geeft aan dat een hogere toekomstige opbrengst niet aanstonds voor de hand ligt en in ieder geval niet gezegd kan worden dat die toekomstige opbrengst zonder meer het thans beschikbare bedrag aanmerkelijk te boven gaat. Hierbij moet ter bepaling van de totale baten wel rekening worden gehouden met de omvang van de boedelkosten en de preferente vorderingen, die op die baten ook drukken.De verdiencapaciteit van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] buiten faillissement ligt in theorie iets hoger, nu de beslagvrije voet ietwat lager ligt dan het vrij te laten bedrag in faillissement of schuldsanering, maar ook hier geldt dat een hogere toekomstige opbrengst als hiervoor bedoeld in een situatie buiten faillissement of schuldsanering niet aanstonds aan de orde lijkt, nu [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] geen baan heeft en een herstart als ondernemer door hem niet onbegrijperlijkerwijs kansloos wordt geacht zolang hij de schuldenlast heeft als geverifieerd.Tenslotte weegt mee dat - zoals hiervoor al overwogen - crediteuren door deelname aan Claim B.V. in ieder geval voorwaardelijk een vordering kunnen behouden op [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] en daarmee op diens thans ongewisse verdiencapaciteit. 3.7.10.Bij de door SNS en ABN geschetste toekomstverwachtingen ten aanzien van de verdiencapaciteit van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] wordt er voorts zonder meer vanuit gegaan dat [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] nimmer in aanmerking zal kunnen komen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof ziet onvoldoende grond om daar thans al zonder meer vanuit te gaan, nu [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] er recht op heeft dat ieder verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling opnieuw wordt beoordeeld naar de dan aan de orde zijnde omstandigheden en de wet als hoofdregel voorziet in een beoordelingsperiode ter zake het te goeder trouw ontstaan of onbetaald laten van schulden van vijf jaar, terug te rekenen vanaf het inleidende verzoek. Na eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling zal van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] worden verlangd dat hij solliciteert en met een eventueel gevonden baan spaart voor zijn crediteuren. Maar een minimumsalaris van € 80.000,-- bruto of zelfs meer per jaar vormt geen vereiste om de schone lei te kunnen verkrijgen: voldoende naleving van de verplichtingen uit de schuldsanering is genoeg, waarbij in beginsel een termijn van drie jaar geldt. Ook deze aspecten heeft het hof meegewogen in zijn beslissing ten aanzien van de mogelijk hogere toekomstige opbrengsten.
3.7.11.Voor zover bij SNS en/of ABN AMRO twijfel bestaat omtrent de inzet van [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] in het kader van de alternatieve mogelijkheid voor crediteuren via Claim B.V. te trachten een groot deel van hun vordering alsnog voldaan te krijgen, geldt dat het hof artikel 165 Fw een voldoende prikkel acht om te verwachten dat [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] daadwerkelijk alle medewerking zal verlenen aan uitvoering van in het bijzonder deel II van het akkoord.
3.7.12.Ter zitting van dit hof heeft mr. Sixma namens SNS verklaard dat, anders dan mr. Van Dooren namens [appellant 1 (HV 200 161 039_01)] heeft gepleit, de afwezigheid van een mogelijk “sluipakkoord” niet in confesso zou zijn. Voor zover SNS daarmee heeft beoogd alsnog een beroep te doen op de derde imperatieve weigeringsgrond van artikel 153 lid 2 Fw (namelijk dat het akkoord door oneerlijke middelen tot stand is gekomen), heeft zij dit beroep naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het hof is in het geheel niets van deze grond gebleken