ECLI:NL:GHSHE:2015:724

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
14-00509 tot en met 14-00523
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikkingen vervolgingskosten in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vijftiental beschikkingen van vervolgingskosten die aan belanghebbende zijn opgelegd in verband met (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting. De belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van deze beschikkingen en voerde aan dat de Ontvanger had toegezegd dat de vervolgingskosten zouden vervallen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er een toezegging was gedaan door de Ontvanger. Tevens herhaalde de belanghebbende dat er geen aanmaningen waren verzonden, maar het Hof verwierp deze stelling omdat de Ontvanger kon aantonen dat de aanmaningen naar het juiste adres waren verzonden. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende in gebreke was gebleven met het tijdig betalen van de (navorderings)aanslagen en dat de vervolgingskosten terecht in rekening waren gebracht. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00509 tot en met 14/00523
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 april 2014, nummer AWB 07/1628 tot en met 07/1642 in het geding tussen
belanghebbende,
en
ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant,
hierna: de Ontvanger,
betreffende na te noemen beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Ontvanger heeft aan belanghebbende bij beschikkingen van 8 augustus 2005,
18 januari 2007 en 28 februari 2007 vervolgingskosten in rekening gebracht ter zake van de aan haar opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1990 tot en met 1995, 2000, 2002 en 2003 en vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 1996.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Ontvanger bij uitspraken van 30 maart 2007 de beschikkingen vervolgingskosten gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
1.4.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.
1.6.
De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Bij brief van 10 december 2014 heeft de griffier namens het gerechtshof aan de gemachtigde, de heer [A], advocaat en belastingadviseur te [B], verzocht het Hof te berichten of hij in de onderhavige zaken nog steeds optreedt in zijn hoedanigheid van advocaat van het kantoor [C].
1.8.
Op 11 december 2014 heeft de gemachtigde, bij monde van zijn Chef de bureau, mevrouw [D], telefonisch aan de griffier medegedeeld dat hij in deze zaak inderdaad nog steeds optreedt als advocaat van het kantoor [C].
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 december 2014 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen geen van beide partijen verschenen. De gemachtigde van belanghebbende en de Ontvanger hebben het Hof op 16 december 2014 telefonisch bericht niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
1.10.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.11.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft bezwaar ingesteld tegen de onder 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen. Vervolgens heeft zij tegen de daarop gevolgde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende verzocht om uitstel van betaling.
2.2.
Het verzoek om uitstel van betaling is door de Ontvanger afgewezen. Het daartegen ingesteld beroep is door de directeur bij beschikking van 6 juni 2005 voor alle onder 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen - met uitzondering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003 - afgewezen. Het ter zake van laatstgenoemde aanslagen ingesteld beroep tegen de afwijzing van het verzoek om uitstel van betaling is door de directeur afgewezen bij beschikking van 8 september 2006.
2.3.
Belanghebbende heeft de onder 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen niet binnen de gestelde termijn betaald.
2.4.
Volgens de Ontvanger zijn op 27 juni 2005 voor alle onder 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen - met uitzondering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003 – aanmaningen verzonden en op 8 augustus 2005 dwangbevelen. Voor laatstgenoemde aanslagen zijn, aldus de Ontvanger, aanmaningen verzonden op respectievelijk 27 december 2006 en 8 februari 2007 en dwangbevelen op respectievelijk 18 januari 2007 en 28 februari 2007.
Ter zake hiervan zijn de onderhavige beschikkingen vervolgingskosten opgelegd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de beschikkingen vervolgingskosten terecht zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Voor hetgeen ter zitting is verhandeld, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikkingen. De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de Ontvanger, in de persoon van de heer [E], op 29 augustus 2005, telefonisch heeft toegezegd dat de vervolgingskosten zouden vervallen.
De Ontvanger heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en verwijst daartoe naar de door hem overgelegde brief van de heer [E] aan belanghebbende van 29 augustus 2005 en de eveneens door hem overgelegde legenda van het dossier van belanghebbende vanaf 19 november 2004 tot en met 4 maart 2009.
4.2.
Het Hof is met de Ontvanger van oordeel dat uit deze stukken blijkt dat van een toezegging van de heer [E] om de kosten geheel te laten vervallen geen sprake is. Integendeel, uit deze stukken is duidelijk af te leiden dat de heer [E] enkel heeft toegezegd de kosten ambtshalve te verminderen, hetgeen hij ook daadwerkelijk heeft gedaan. Belanghebbende heeft haar andersluidende opvatting niet aannemelijk gemaakt.
4.3.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep haar eerst ter zitting bij de Rechtbank aangevoerde grief dat aan haar geen aanmaningen zijn verzonden en dat daarom de beschikkingen vervolgingskosten moeten worden vernietigd. De Rechtbank heeft geoordeeld dat deze grief tardief is ingebracht en heeft deze niet in behandeling genomen.
De Ontvanger blijft - ook in hoger beroep - primair bij zijn standpunt dat deze stelling tardief is ingebracht. Subsidiair stelt de Ontvanger dat de aanmaningen wél aan belanghebbende zijn verzonden en hij verwijst daartoe naar de door hem overgelegde legenda van het dossier van belanghebbende vanaf 19 november 2004 tot en met 4 maart 2009 en de eveneens door hem overgelegde bijlagen uit het vervolgsysteem.
4.4.
In hoger beroep wordt een zaak in volle omvang aan het oordeel van het Hof onderworpen. Daarmee zorgt het hoger beroep ervoor dat feitelijke of juridische onjuistheden rechtgezet kunnen worden. Daarvoor mogen zelfs nieuwe feiten en gronden worden aangevoerd. Mocht een argument over het hoofd zijn gezien dan kan dat alsnog worden opgebracht.
4.5.
De Ontvanger kan zich derhalve in hoger beroep niet met vrucht beroepen op het tardief zijn van het bij de Rechtbank ter zitting voor het eerst ingenomen standpunt dat geen aanmaningen zijn verzonden. Hoezeer het Hof het door de Rechtbank op dit punt uitgesproken oordeel onderschrijft, in hoger beroep kan het geen standhouden. De Ontvanger is thans immers voldoende in de gelegenheid geweest aannemelijk te maken dat de aanmaningen wél zijn verzonden en hij heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Het primaire standpunt van de Ontvanger treft dan ook geen doel.
4.6.
In beginsel is het aan de ontvanger om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingschuldige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingschuldige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de ontvanger in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingschuldige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingschuldige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingschuldige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingschuldige dat de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Slaagt de belastingschuldige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de aanmaning slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de ontvanger daarvan nader bewijs levert.
Indien niet aannemelijk wordt dat de aanmaning op het adres van de belastingschuldige is ontvangen of aangeboden, en evenmin dat de aanmaning hem anderszins heeft bereikt, dan ligt het op de weg van de ontvanger – in voorkomend geval – aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan de belastingschuldige toe te rekenen omstandigheden.
(Vgl. Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416, BNB 2007/112).
4.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Ontvanger met de door hem in hoger beroep alsnog overgelegde stukken, een en ander in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk gemaakt dat de aanmaningen naar het juiste adres zijn verzonden. Dit oordeel rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaningen op dat adres.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd is onvoldoende om de ontvangst of aanbieding van de aanmaningen redelijkerwijs te betwijfelen. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de omstandigheid dat belanghebbende eerst ter zitting voor de Rechtbank de verzending van de aanmaning heeft betwist afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die stelling. Het Hof acht belanghebbende derhalve niet geslaagd eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen.
4.8.
Gelet op het feit dat belanghebbende in gebreke is gebleven de aan haar opgelegde (navorderings)aanslagen tijdig te betalen en gelet op het hiervoor in 4.1 tot en met 4.7 overwogene komt het Hof tot het oordeel dat de vervolgingskosten terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. Nu de juistheid van de hoogte van de vervolgingskosten door belanghebbende niet is betwist en het Hof ook anderszins niet is gebleken dat de in rekening gebrachte bedragen te hoog zijn vastgesteld, dienen de hoger beroepen ongegrond te worden verklaard.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat de beschikkingen vervolgingskosten terecht zijn opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Ontvanger aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 5 maart 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, T.A. Gladpootjes en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.