Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
18 januari 2007 en 28 februari 2007 vervolgingskosten in rekening gebracht ter zake van de aan haar opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1990 tot en met 1995, 2000, 2002 en 2003 en vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 1996.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
De Ontvanger heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en verwijst daartoe naar de door hem overgelegde brief van de heer [E] aan belanghebbende van 29 augustus 2005 en de eveneens door hem overgelegde legenda van het dossier van belanghebbende vanaf 19 november 2004 tot en met 4 maart 2009.
De Ontvanger blijft - ook in hoger beroep - primair bij zijn standpunt dat deze stelling tardief is ingebracht. Subsidiair stelt de Ontvanger dat de aanmaningen wél aan belanghebbende zijn verzonden en hij verwijst daartoe naar de door hem overgelegde legenda van het dossier van belanghebbende vanaf 19 november 2004 tot en met 4 maart 2009 en de eveneens door hem overgelegde bijlagen uit het vervolgsysteem.
(Vgl. Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416, BNB 2007/112).
5.Beslissing
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.