Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft gereageerd bij brief, ingekomen bij het Hof op 25 februari 2014, waarin hij aangeeft dat het inwinnen van advies bij het Juridisch Loket ook geld kost en hij dit geld niet heeft.
De griffier heeft vervolgens een brief van 7 juli 2015 aan belanghebbende gestuurd met de volgende inhoud:
uiterlijk op 7 augustus 2015uw stelling dat u in de periode 18 november 2013 tot en met 16 december 2013 niet in staat was het griffierecht te betalen, te onderbouwen. U dient in dit verband het Hof inzicht te geven in uw maandelijks netto-inkomen in de maanden november en december 2013. Indien u in deze periode beschikte over vermogen, dient u daarvan eveneens schriftelijke bescheiden te overleggen.
De Heffingsambtenaar is zonder kennisgeving van verhindering niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij de Heffingsambtenaar bij op 22 juli 2015, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door de Heffingsambtenaar opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de website “Track & Trace” van PostNL, zijnde een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
2.Feiten
12 oktober 2011 ontvangen. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om uiteen te zetten, waarom hij zijn bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn heeft ingediend. Van deze gelegenheid heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft bij zijn uitspraak het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en heeft ambtshalve beslist dat de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende heeft in beroep en hoger beroep niet betwist dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
12 september 2013 vermeld, dat de mogelijkheid bestond dat hij wegens ziekte niet ter zitting zou kunnen verschijnen en dat deze brief als zijn verdediging zou hebben te gelden. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank onder die omstandigheid terecht de zitting van 25 september 2013 doorgang heeft laten vinden, nu in voornoemde brief van 12 september 2013 geen verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling is te lezen (zie Hoge Raad
28 september 2001, nr. 36 680, ECLI:NL:HR:2001:AD3891).
25 september 2013 heeft behandeld. Vaststaat dat belanghebbende bij de Rechtbank geen wrakingsverzoek heeft ingediend. Dit neemt echter niet weg dat in de eerstvolgende instantie de onpartijdigheid van die rechter aan een rechterlijk oordeel kan worden onderworpen (zie Hoge Raad 2 december 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder kenmerk ECLI:NL:HR:2005:AU7352).
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel, dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie HR 16 november 1999, nr. 110311, LJN ZD1502
NJ2000, 335). Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is het Hof, mede gelet op hetgeen hiervoor in 4.3, tweede volzin is overwogen, niet gebleken zodat belanghebbendes klacht geen doel treft.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.