3.1.Tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter is één algemeen geformuleerde grief gericht (grief A). De strekking van de grief is echter niet dat de voorzieningenrechter bepaalde feiten onjuist heeft vastgesteld, doch veeleer dat nog meer en andere feiten als vaststaand zouden moeten worden aangemerkt. De grief faalt. Niet alleen staat het de voorzieningenrechter vrij die feiten te selecteren, die hij voor zijn oordeel relevant acht, maar bovenal heeft [appellant] nagelaten aan te geven welke feitelijke onjuistheid ten grondslag is gelegd aan een dragende overweging in het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.In maart 2009 heeft zich bij de Belastingdienst een tipgever gemeld (hierna: “de tipgever”), die aangaf te beschikken over gedetailleerde informatie betreffende Nederlandse belastingplichtigen met banktegoeden en effectenportefeuilles bij verschillende Europese banken, waaronder de Rabobank [vestigingsnaam] S.A. in [vestigingsplaats] (hierna: Rabobank [vestigingsnaam]). Het betrof onder meer bankrekeningnummers, relatienummers, banksa
ldi per 2 februari 1996 en de namen en gegevens van de rekeninghouders.
3.1.2.De Belastingdienst heeft medio september 2009 met de tipgever een overeenkomst gesloten over de verstrekking van de hiervoor bedoelde informatie aan de Belastingdienst.
3.1.3.Met het oog op de behandeling van de informatie van de tipgever betreffende Nederlandse belastingplichtigen, die een rekening bij de Rabobank [vestigingsnaam] zouden hebben, werd het zogenaamde project “Derde Categorie” opgestart.
3.1.4.Bij brief 29 juni 2010 heeft de Belastingdienst aan [appellant] een vragenbrief gestuurd, met daarin het verzoek om informatie te verstrekken over door hem in het buitenland aangehouden bankrekening(en) vanaf 31 december 1996, alsmede om opgave te doen van die rekening(en) (productie 1 bij de inleidende dagvaarding).
3.1.5.[appellant] heeft op 5 juli 2010 het formulier “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” ingevuld. Daarop heeft hij aangegeven in 2001 een rekening bij de bank Credit Agricole te [vestigingsplaats] te hebben geopend. In een toelichtende brief heeft [appellant] aangegeven medio 1996 op verzoek van zijn vader een rekening bij de toenmalige Rabobank in [vestigingsplaats] te hebben geopend. [appellant] heeft daarbij aangegeven dat hij het saldo in 1998 heeft overgemaakt naar een rekening bij Bank of Bermuda en daarna in 2001 op een rekening bij Credit Agricole in [vestigingsplaats].
3.1.6.Tussen 19 maart 2011 en 4 april 2012 heeft de Belastingdienst heeft aan [appellant] (de eerste serie) navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met vergrijpboeten opgelegd voor in totaal ongeveer € 347.000,00. [appellant] heeft tegen deze aanslagen bezwaarschriften ingediend. De bezwaarprocedure loopt nog.
3.1.7.Op 22 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter te Arnhem (sector bestuursrecht, belastingkamer) in een uit het project “Derde categorie” voortvloeiende belastingzaak, doch geen betrekking hebbend op [appellant], De Staat gelast om alle op de zaken van de belastingplichtige betrekking hebbende stukken over te leggen, waaronder de stukken met betrekking tot het onderzoek naar de tipgever en diens betrouwbaarheid, alsmede de overeenkomst die de tipgever met de Staat heeft gesloten, dan wel een overzicht van de op de zaak betrekking hebbende stukken, die om gewichtige redenen al dan niet gedeeltelijk geheim worden gehouden, met daarbij de opgave van die gewichtige redenen.
3.1.8.Bij uitspraak van 7 februari 2012 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank Arnhem (sector bestuursrecht, belastingkamer) een verzoek van de Staat ex artikel 8:29 Awb, strekkende tot beperkte kennisneming van stukken deels toegewezen en deels afgewezen.
3.1.9.[appellant] en enkele andere belastingplichtigen hebben op 8 maart 2012 in (civiel) kort geding gevorderd de Staat te veroordelen om aan hen te verstrekken de stukken ten aanzien waarvan de geheimhoudingskamer van de rechtbank Arnhem op 7 februari 2012 heeft beslist, dat het verzoek van de Belastingdienst tot beperkte kennisneming wordt afgewezen. De Staat heeft in die procedure in reconventie onder meer gevorderd om [appellant] te veroordelen tot het verstrekken van alle gegevens en inlichtingen betreffende de door hem in de periode van 1 januari 1998 tot heden in het buitenland aangehouden bankrekeningen en/of andere in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend, inlichtingen en gegevens over bankrekeningen bij de Rabobank [vestigingsnaam], op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.1.10.Bij vonnis van 3 april 2012 (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] afgewezen en heeft hij in reconventie [appellant] veroordeeld om aan de Belastingdienst te verstrekken alle gegevens en inlichtingen betreffende de door hem in de periode van 1 januari 1998 tot heden in het buitenland aangehouden bankrekeningen en/of andere in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend, inlichtingen en gegevens over bankrekeningen aangehouden bij de Rabobank [vestigingsnaam], onder de voorwaarde dat de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud mondeling en/of schriftelijk op een door de Belastingdienst nader te bepalen wijze worden verstrekt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 per dag, met een maximum van € 300.000.
3.1.11.Bij arrest van 24 april 2012 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 april 2012, voor zover dit betrekking had op [appellant], bekrachtigd (productie 6 bij de inleidende dagvaarding).
3.1.12.[appellant] heeft op 12 juni 2012 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van 24 april 2012. De Belastingdienst is hangende de cassatieprocedure niet tot incasso van de verbeurde dwangsommen overgegaan.
3.1.13.Bij brief van 18 juni 2012 heeft de Belastingdienst [appellant] opgeroepen voor een bespreking. De Belastingdienst geeft in zijn brief aan over informatie te beschikken dat [appellant] ook nog over ander buitenlands vermogen beschikt, waarover hij tot op heden niet heeft verklaard (productie 9 bij de inleidende dagvaarding).
3.1.14.Bij brief van 3 juli 2012 heeft de Belastingdienst [appellant] en diens toenmalige advocaat uitgenodigd voor een gesprek op 7 september 2012 (productie 10 bij de inleidende dagvaarding).
3.1.15.Op 7 september 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden bij de Belastingdienst te [vestigingsplaats] (productie 11 bij de inleidende dagvaarding). Tijdens dit gesprek heeft de Belastingdienst aan [appellant] vragen gesteld over door hem aangehouden buitenlands vermogen. Een deel van die vragen is door [appellant] beantwoord. Na overleg tijdens een schorsing met zijn advocaat heeft [appellant] aangegeven dat hij diens advies om te vertrekken zonder verdere vragen te beantwoorden, wilde opvolgen. [appellant] is voorts vertrokken zonder de nadere vragen te beantwoorden.
3.1.16.Middels twee faxberichten van 11 september 2012 heeft [appellant] de Belastingdienst nader geïnformeerd over enkele aspecten met betrekking tot de rekeningen bij bank Credit Agricole Indosuez [vestigingsnaam].
3.1.17.Bij brief van 27 september 2012 (productie 12 bij de inleidende dagvaarding) heeft de Belastingdienst aan [appellant] onder meer als volgt bericht:
(…)De Belastingdienst heeft nog steeds duidelijke aanwijzingen dat u over meer buitenlands vermogen hebt beschikt dan u tot op heden aan de Belastingdienst hebt opgegeven. Daarmee staat vast dat u niet naar behoren aan het bevel van de rechter hebt voldaan. Dit bevel ziet immers niet uitsluitend op vermogen bij Credit Agricole Indosuez [vestigingsnaam] (of Rabobank [vestigingsnaam]), maar ook op andere buitenlandse bankrekeningen of andere vermogensbestanddelen. De Belastingdienst stelt zich dan ook op het standpunt dat dwangsommen zijn verbeurd vanaf 24 april 2012, de dag van het arrest van het hof. Dat betekent dat het maximum aan te verbeuren dwangsommen thans is bereikt. De Belastingdienst heeft de deurwaarder opdracht gegeven om de tenuitvoerlegging van deze dwangsommen in gang te zetten na 12 oktober 2012, tenzij voordien alsnog volledige openheid van zaken is gegeven en volledig is voldaan aan de veroordeling. (…)
3.1.18.Nadat op 6 november 2012 een informatiebeschikking was genomen, is aan [appellant] een tweede serie navorderingsaanslagen opgelegd met dagtekening 4 of 6 februari 2013 (zie productie 15 in eerste aanleg van de Belastingdienst).
3.1.19.Bij arrest van 25 oktober 2013 (productie 7 bij de inleidende dagvaarding) heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [appellant] grotendeels verworpen. De Hoge Raad heeft onder meer als volgt geoordeeld:
“3.4.3. (…) In de procedure voor de belastingrechter kunnen onder meer de art. 8:42 alsmede 8:29 en 8:31 Awb worden toegepast en dient art. 6 EVRM in acht te worden genomen. Deze bepalingen waarborgen dat in die procedure rekening wordt gehouden met het verdedigingsbelang dat(hof: [appellant] c.s.)
met het onderhavige kort geding willen beschermen. Daarvoor is echter niet noodzakelijk dat(hof: [appellant] c.s.)
op de hoogte worden gesteld van de naam van de tipgever en van de tipgeversovereenkomst. Hun belang is slechts dat zij zich in de procedure voor de belastingrechter naar behoren kunnen verdedigen tegen de desbetreffende aanslagen en boeten. Dit belang wordt voldoende beschermd doordat de – met voldoende waarborgen omklede – procedure voor de belastingrechter voorziet in de mogelijkheid die aanslagen en boeten te vernietigen, indien de Staat ten onrechte weigert de naam van de tipgever en de tipgeversovereenkomst aan(hof: [appellant] c.s.)
bekend te maken. (…)