Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] GmbH & Co KG,gevestigd te [vestigingsplaats 2] , Duitsland,
[geïntimeerde] -Lux SARL,gevestigd te [vestigingsplaats 3] , Luxemburg,
[geïntimeerde] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 25 februari 2014;
- de akte houdende overlegging producties van Decor van 8 april 2014 met drie producties (genummerd 29, 30 en 31);
- (na hervatting) de antwoordakte van [geïntimeerde] van 4 augustus 2015 met één productie (nr. 40).
7.De verdere beoordeling
Nu Decor heeft volstaan met het overleggen van de verklaring van haar accountant omtrent de nettowinst dient zij, gelet op de betwisting door [geïntimeerde] en het voornemen van het hof om de door [geïntimeerde] geleden schade op de voet van artikel 6:104 BW te begroten, de aan de opstelling van de accountant ten grondslag liggen (financiële) bescheiden over te leggen, alsmede een toelichting door genoemde accountant, eveneens onderbouwd met stukken, op de (omvang van de) gehanteerde aftrekposten, waaronder de kosten van het terughalen van de inbreukmakende producten Uni Fix en UniFix steenlijm. Decor dient zulks bij akte te doen, waarna [geïntimeerde] een antwoord-akte kan nemen.”
de aan [geïntimeerde] af te dragen winst” vast te stellen op € 26.277,-- (de omzet minus de kostprijs van de omzet).
die rechtstreeks samenhangenmet het door het onrechtmatig handelen van de schuldenaar behaalde voordeel. Of in een concreet geval aanleiding bestaat om voor de bepaling van de winst ook andere – indirecte – kosten in aftrek te brengen, zoals de algemene kosten van de onderneming, is ter beoordeling van de rechter die de schade vaststelt en die daarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking kan nemen, waaronder de mate van verwijtbaarheid (HR 18 juni 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL9662, r.o. 3.3.3).
De gegevens voor deze opstelling hebben wij ontleend aan uw financiële administratie.” [geïntimeerde] merkt terecht op dat daaruit niet blijkt dat de accountant die onderbouwing/administratie heeft gecontroleerd.
rechtstreeks samenhangenmet het door haar onrechtmatig handelen (de inbreuk) behaalde voordeel, met dien verstande dat dat naar het oordeel van het hof wel het geval is ten aanzien van de kosten van etikettering en de kosten van het terughalen van de emmers Uni Fix/Unifix steenlijm.
Dan resteert de schade in de vorm van volgens [geïntimeerde] door haar gederfde winst zoals geleden door [geïntimeerde] GmbH, groot € 2.951,10 en die geleden door [geïntimeerde] BV, groot € 20.657,77, samen € 23.608,87, afgerond € 23.609,--.
Daarbij gaat zij ervan uit dat voor elk pak lijm dat Decor heeft verkocht, zij – [geïntimeerde] – er een minder heeft verkocht, en als gezegd heeft het hof reeds overwogen dat deze redenering niet op gaat. Vandaar dat de schade (uitsluitend) begroot zal worden aan de hand van art. 6:104 BW.
Voorts heeft Decor de kosten van etikettering en terughalen van emmers wel gespecificeerd (akte d.d. 8 april 2014 onder 5 en producties 30 en 31); deze belopen samen afgerond
Van deze bedragen uitgaande zou het netto voordeel € 65.001,-- minus € € 38.724,-- minus € 6.743,--, dus € 19.534,-- bedragen.
Decor houdt voorts rekening met € 2.224,-- belastingdruk. Het zou dan moeten gaan om vennootschapsbelasting. Deze behoeft echter enkel betaald te worden als er in het desbetreffende jaar door het bedrijf als geheel winst is gemaakt en er geen of onvoldoende aftrekposten zijn. [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat deze post niet controleerbaar is. Decor heeft immers geen enkele informatie verschaft omtrent de vraag of en hoeveel vennootschapsbelasting zij heeft moeten betalen. Bij die stand van zaken kan evenmin enig bedrag aan belasting aan deze winstcomponent worden toegerekend.
het tijdstip waarop deze vordering opeisbaar is” - wijst het hof af, aangezien het onduidelijk is welk schadeveroorzakend onrechtmatig handelen op welk tijdstip plaatsvond (over de jaren 2003-2009). De subsidiair gevorderde ingangsdatum 24 januari 2008 wordt afgewezen, omdat deze van vóór een deel van de litigieuze verkopen dateert. De meer subsidiair gevorderde ingangsdatum wordt, zoals overwogen, toegewezen.
[geïntimeerde] heeft bij inleidende dagvaarding betaling gevorderd door Decor van een bedrag ter zake van schadevergoeding, en wel “aan [geïntimeerde] ” zonder daarbij dat bedrag uit te splitsen naar de diverse eisers, zulks ofschoon in het lichaam der dagvaarding wel een uitsplitsing was gemaakt. De thans door het hof gehanteerde grondslag – art. 6:104 BW – maakt zodanige uitsplitsing echter niet mogelijk. Bij deze stand van zaken zal het hof Decor veroordelen tot betaling van het volledige bedrag aan [geïntimeerde] GmbH èn [geïntimeerde] BV, zodat deze beide, voor zoveel nodig met toepassing van art. 6:15 BW, het door Decor betaalde onderling zullen moeten afrekenen met inachtneming van hun aanspraken en hun onderlinge rechtsverhouding.
terug te komen op de beslissing inzake de proceskosten”. Anders dan [geïntimeerde] kennelijk meent en anders dan bij de hiervoor vermelde afwijzing van de tweede incidentele grief aan de orde was, heeft het hof ten aanzien van de proceskosten nog geen beslissing genomen in zijn tussenarrest. Het hof heeft daar wel overwogen dat “
het voor de hand ligt om bij eindarrest de kosten te compenseren in die zin, dat partijen ieder hun eigen, in hoger beroep gemaakte, kosten dragen.” (r.o. 5.8, laatste zin).