Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten en het verwijzingsarrest
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
uiterlijkin het jaar 2002 € 650.000 aan belaste inkomsten heeft genoten. Vaststaat dat belanghebbende dat bedrag niet als onderdeel van het belastbare inkomen uit werk en woning heeft verantwoord, noch, onder de vigeur van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, als winst uit onderneming, dan wel inkomsten uit andere arbeid. Gezien de onder 2.8 weergegeven verantwoording van de rendementsgrondslag op 31 december 2002, voor zover te dezen van belang, moet er voorts vanuit worden gegaan dat het bedrag van € 650.000 evenmin als zodanig is aangegeven. Weliswaar kan ervan worden uitgegaan dat dat bedrag als onderdeel van de banktegoeden van belanghebbende per 31 december 2002 is aangegeven, maar hetzelfde bedrag is (ten onrechte) als beweerdelijke waarborgsom ter zake van de gefingeerde verkoop van het hotel in mindering gebracht op de bezittingen, zodat er per saldo van het aangeven van dat bedrag, anders dan belanghebbende betoogt, geen sprake is geweest. Van aftrek wegens een verplichting tot levering van het hotel kan, gezien de gefingeerde verkoop daarvan, geen sprake zijn. Het Hof zal met inachtneming van dit een en ander beoordelen of de vereiste aangifte is gedaan.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het tegen de uitspraken op het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente ingestelde beroep ongegrond;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking ingestelde beroep gegrond;
- vermindert de boetebeschikking tot een bedrag van € 293.896.