In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsook een navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. De belanghebbende, die een handel in gebruikte auto’s dreef en onroerende zaken verhuurde, had in 2002 een gefingeerde verkooptransactie van een hotel voor € 1.300.000. De Inspecteur van de Belastingdienst legde een navorderingsaanslag op van € 650.000, die als inkomen uit werk en woning werd aangemerkt. De Rechtbank te Arnhem vernietigde de uitspraken van de Inspecteur, maar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in hoger beroep dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat het bedrag van € 650.000 als belast inkomen was genoten. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd dat het volledige bedrag van € 650.000 als belast inkomen was genoten in het jaar 2002. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de Inspecteur moet aantonen dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat er een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is geheven. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van de belanghebbende werd vergoed. Dit arrest is van belang voor de beoordeling van de bewijslast in belastingzaken en de gevolgen van gefingeerde transacties.