In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil tussen appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Gaal, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. G.S. de Haas. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 27 mei 2014, 28 oktober 2014 en 10 maart 2015. In het tussenarrest van 10 maart 2015 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de bindende eindbeslissing die in een eerder tussenarrest was genomen. Deze eindbeslissing hield in dat een bepaalde grief geen verdere beoordeling behoeft. Na de uitlatingen van beide partijen heeft het hof besloten om terug te komen op deze bindende eindbeslissing, omdat het hof van mening is dat de grief wel degelijk verdere beoordeling behoeft.
Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde aan de appellanten een bedrag van € 1.251,32 dient te betalen, en dat dit bedrag, samen met een eerder betaald bedrag van € 3.215,47, leidt tot een totaalbedrag van € 4.466,79 dat de geïntimeerde aan de appellanten moet terugbetalen. Het hof heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 300,- toegewezen aan de appellanten. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van de genoemde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.