ECLI:NL:GHSHE:2014:1500

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.119.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aannemingsovereenkomst en geschil over betaling van meerwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, die in eerste aanleg een vordering hadden ingediend tegen de geïntimeerde, handelend onder de naam Bouw-Handelsonderneming. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst waarbij de appellanten vorderingen hebben ingesteld voor onbetaalde bedragen en de geïntimeerde in reconventie vorderingen heeft ingesteld voor meerwerk en een restant van de aanneemsom. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat de overeenkomst per 8 oktober 2010 was beëindigd met wederzijds goedvinden. De kantonrechter oordeelde dat de geïntimeerde niets meer verschuldigd was aan de appellanten, maar dat de appellanten wel een bedrag aan de geïntimeerde verschuldigd waren voor verricht meerwerk. De appellanten hebben in hoger beroep 17 grieven ingediend en geconcludeerd tot toewijzing van hun vorderingen en afwijzing van die van de geïntimeerde. Het hof heeft de appellanten in staat gesteld om te reageren op het incidenteel appel van de geïntimeerde, waarbij deze ook nog betaling vorderde van de resterende aanneemsom. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en de appellanten de gelegenheid gegeven om hun memorie van antwoord in het incidenteel appel in te dienen op 1 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.119.932/01
arrest van 27 mei 2014
in de zaak van

1.[appellant],

2. [appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel, geïntimeerden in het incidenteel appel,
advocaat: mr. H.H. van Gaal te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde], handelend onder de naam
Bouw-Handelsonderneming [bouw-handelsonderneming]Verandaplein,
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel, appellant in het incidenteel appel,
advocaat: mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 december 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven gewezen vonnis van 1 november 2012 tussen appellanten -[appellanten]- als eisers in conventie en verweerders in reconventie, en geïntimeerde -[geïntimeerde]- als gedaagde in conventie en eiser in reconventie.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • een memorie van grieven, waarbij zes producties zijn overgelegd;
  • een memorie van antwoord;
  • de door partijen overgelegde pleitnota’s, waarbij [appellanten] drie producties hebben overgelegd.
Vervolgens is bepaald dat arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 810312)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 1 november 2012.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg na vermeerdering van eis gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan hen te betalen € 12.369,03, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
De kantonrechter heeft deze vordering in conventie afgewezen omdat, kort gezegd, de overeenkomst per 8 oktober 2010 is beëindigd met wederzijds goedvinden, waarna de afrekening van hetgeen tot die beëindiging (zo begrijpt het hof) is uitgevoerd, met zich brengt dat [geïntimeerde] niets meer is verschuldigd.
4.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat [appellanten] zal worden veroordeeld tot betaling van € 5.709,79 ter zake van meerwerk en € 9.000,- als restant van de overeengekomen aanneemsom.
De kantonrechter heeft in reconventie de vordering tot betaling van de restant aanneemsom afgewezen omdat partijen met wederzijds goedvinden uit elkaar zijn gegaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellanten] wegens door [geïntimeerde] verricht meerwerk € 5.260,39 aan [geïntimeerde] verschuldigd zijn. Uiteindelijk zijn [appellanten] in reconventie veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 3.215,47. [appellanten] zijn verder in conventie en in reconventie veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde].
4.3
Bij memorie van grieven hebben [appellanten] 17 grieven voorgedragen en geconcludeerd tot toewijzing van hun vorderingen in conventie, tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde], tot veroordeling van [geïntimeerde] om terug te betalen het bedrag dat [appellanten] op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] hebben betaald en tot veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4
[geïntimeerde] heeft in het kader van de grieven I, III en IV in nr. 21 van zijn memorie van antwoord opgemerkt dat hij nog immer betaling vordert van de resterende € 9.000,- van de aanneemsom. In de conclusie van zijn memorie van antwoord heeft hij subsidiair gevorderd alsnog toewijzing van zijn reconventionele vorderingen. Hieruit blijkt dat hij incidenteel appel heeft willen instellen. Dat hij hierbij geen expliciete grieven heeft geformuleerd doet daar niet aan af (zie onder meer HR 21 december 1990, NJ 1992, 96), mede nu blijkt dat hij blijft bij zijn in eerste aanleg naar voren gebrachte stellingen, zodat voldoende duidelijk is dat hij impliciet grieft tegen de afwijzing van deze vordering. Hoewel partijen na de memorie van antwoord (schriftelijk) hebben gepleit en [appellanten] toen op het incidenteel appel hadden kunnen reageren, zullen [appellanten] hiertoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld, nu het incidenteel appel door [geïntimeerde] niet erg expliciet is ingesteld en de rolrechter [appellanten] ook geen gelegenheid tot het nemen van een memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft gegeven. Het hof zal [appellanten] alsnog in staat stellen in dit incidenteel appel te antwoorden.
4.5
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
stelt [appellanten] in staat om ter rolle van 1 juli 2014 een memorie van antwoord in het incidenteel appel te nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, L.R. van Harinxma thoe Slooten, en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 mei 2014.