ECLI:NL:GHSHE:2015:2516

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
12-00680
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant. De belanghebbende, die een autohandel exploiteert, had een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting ontvangen, alsook een boete, omdat hij geen motorrijtuigenbelasting had voldaan voor een voertuig dat tot zijn bedrijfsvoorraad behoorde. De belanghebbende stelde dat de handelaarskentekenplaat van het voertuig op het moment van constatering was gestolen of verloren. De Rechtbank had de naheffingsaanslag en de boete gedeeltelijk vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de lezing van de belanghebbende niet aannemelijk was en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof verwees naar een eerder arrest van de Hoge Raad en concludeerde dat de Inspecteur de naheffingsaanslag voor de juiste periode had opgelegd. De boete werd ook als passend en geboden beschouwd. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en het incidentele hoger beroep van de belanghebbende ongegrond, en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank.

De uitspraak werd gedaan op 2 juli 2015 door een meervoudige kamer van het Hof, en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in cassatie beroep in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00680
Uitspraak op het hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Autoheffingen
hierna: de Inspecteur
en op het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 september 2012, nummer AWB 12/608, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 21 juni 2010 tot en met 20 juni 2011 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 412, alsmede bij beschikking een boete van € 412. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd tot een bedrag van € 164, de boete verminderd tot een bedrag van € 164 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan hem vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 juli 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [A] en [B] . De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, kopieën overgelegd van ‘ECB waarneming op fotonummer’ met datum 20 juni 2011 en 1 juni 2011.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.6.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] .
1.7.
Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zittingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende exploiteert een autohandel en maakt gebruik van de bij en krachtens artikel 1, tweede lid, en hoofdstuk V van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) getroffen regeling (hierna: de handelaarsregeling). Tot de bedrijfsvoorraad van de autohandel van belanghebbende behoort sinds 26 januari 2011 een motorrijtuig van het merk [merk] met kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig).
2.2.
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een ‘controleformulier bedrijfsvoorraad’, afkomstig van ECB en gericht aan de Belastingdienst/Centrale administratie, Unit Auto, team Toezicht. Blijkens dit formulier bevond het motorrijtuig zich op 20 juni 2011 om 12.08 uur op de openbare weg A2, ter hoogte van de afslag Valkenswaard. Bij dit formulier is een afschrift van een ‘Toon ECB waarneming op fotonummer’ gevoegd, met een (kopie)foto waarop twee koplampen en het kenteken [kenteken] zichtbaar zijn. In hoger beroep heeft de Inspecteur een nieuwe kopie van laatstgenoemde foto overgelegd waarop de auto en het kenteken [kenteken] duidelijker zichtbaar zijn. Op 20 juni 2011 was voor het motorrijtuig geen motorrijtuigenbelasting voldaan.
2.3.
De Inspecteur heeft ter zake van de onder 2.2 vermelde constatering een naheffingsaanslag van € 412 met een boete van eveneens € 412 opgelegd. Tegen deze naheffingsaanslag en boetebeschikking heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar zijn de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vragen of de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Zij hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en herhaald.
3.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, gegrondverklaring van het incidentele hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur, van de naheffingsaanslag en van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, ongegrondverklaring van het incidentele hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB, in samenhang met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, zijn met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing. Nadere regels ter uitvoering van onder meer het bepaalde in artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn gesteld in het Kentekenreglement. In artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement is bepaald dat een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
4.2.
Op grond van artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB kan, als niet wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden, nageheven worden over een periode van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarop het gebruik is geconstateerd.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft bevestigd dat hij eigenaar is van het motorrijtuig en dat het motorrijtuig sinds 26 januari 2011 tot zijn bedrijfsvoorraad behoort.
4.4.
De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, maakt met de onder 2.2 vermelde stukken aannemelijk dat het motorrijtuig op 20 juni 2011 gebruik heeft gemaakt van de openbare weg zonder te zijn voorzien van handelaarskentekenplaten. Het Hof acht de lezing van belanghebbende, erop neerkomend dat de handelaarskentekenplaat aan de voorzijde van het motorrijtuig op het tijdstip van de constatering was gestolen dan wel verloren gegaan, niet aannemelijk. Belanghebbende heeft hierover wisselend verklaard en geen nadere onderbouwing van zijn stellingen bijgebracht. Zo stelt hij dat via internet aangifte van diefstal van een handelaarskentekenplaat is gedaan bij de politie, maar het bij de stukken behorende formulier van een internetaangifte bevat geen dagtekening en een bericht van ontvangst ontbreekt eveneens. Gelet hierop heeft de Inspecteur terecht vastgesteld dat niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB gestelde voorwaarden en heeft hij derhalve terecht op grond van het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Wet MRB een naheffingsaanslag opgelegd.
4.5.
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag in overeenstemming met het bepaalde in artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB opgelegd voor een tijdvak van twaalf maanden, waarvan de laatste dag 20 juni 2011 is, de dag waarop het gebruik van de openbare weg is geconstateerd. Anders dan de Rechtbank heeft beslist, kan het bedrag van de op grond van artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB verschuldigde belasting niet worden verminderd in verband met de omstandigheid dat het motorrijtuig op het moment van de constatering minder dan twaalf maanden tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde (Hoge Raad 19 december 2014, 13/01874, ECLI:NL:HR:2014:3612). Het hoger beroep van de Inspecteur is dan ook gegrond.
4.6.
De Inspecteur heeft de boete in overeenstemming met het bepaalde in artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de AWR en paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, vastgesteld op een bedrag van € 412. Het Hof acht deze boete in de omstandigheden van het onderhavige geval passend en geboden. Belanghebbende heeft geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan de boete zou moeten worden verminderd.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond;
  • verklaarthet incidentele hoger beroep ongegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaarthet tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 2 juli 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.