In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant. De belanghebbende, die een autohandel exploiteert, had een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting ontvangen, alsook een boete, omdat hij geen motorrijtuigenbelasting had voldaan voor een voertuig dat tot zijn bedrijfsvoorraad behoorde. De belanghebbende stelde dat de handelaarskentekenplaat van het voertuig op het moment van constatering was gestolen of verloren. De Rechtbank had de naheffingsaanslag en de boete gedeeltelijk vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de lezing van de belanghebbende niet aannemelijk was en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof verwees naar een eerder arrest van de Hoge Raad en concludeerde dat de Inspecteur de naheffingsaanslag voor de juiste periode had opgelegd. De boete werd ook als passend en geboden beschouwd. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en het incidentele hoger beroep van de belanghebbende ongegrond, en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak werd gedaan op 2 juli 2015 door een meervoudige kamer van het Hof, en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in cassatie beroep in te stellen bij de Hoge Raad.