ECLI:NL:GHSHE:2015:2124

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
14-00466
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vermindering aanslag zuiveringsheffing 2012 door Waterschap de Dommel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Waterschap de Dommel tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin de aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2012 werd verminderd. De Heffingsambtenaar had in eerste aanleg geconcludeerd tot een vermindering van de aanslag met € 603,72, wat door belanghebbende werd geaccepteerd. Echter, in hoger beroep ontstond onduidelijkheid over de inhoud van het compromis dat partijen bij de Rechtbank hadden bereikt. Het Hof oordeelt dat beide partijen bij het bereiken van het compromis onmiskenbaar het oog hadden op een vermindering van de aanslag met € 603,72. De Heffingsambtenaar had de Rechtbank verzocht om de uitspraak te vernietigen, maar het Hof concludeert dat de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de Heffingsambtenaar geheel aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet was gekomen. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. Het Hof verklaart het beroep van de Heffingsambtenaar niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00466
Uitspraak op het hoger beroep van
Waterschap de Dommel te Boxtel,
gevestigd te Boxtel,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 5 maart 2014, nummer AWB 13/3607 in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de uitspraak van de Heffingsambtenaar op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag zuiveringsheffing.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 16.500,14, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een bedrag van € 11.030,06, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar en de Heffingsambtenaar opgedragen om het betaalde griffierecht van € 318 aan belanghebbende te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 29 april 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] en de heer [B], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [C].
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 met dagtekening 29 februari 2012 een voorlopige aanslag verontreinigingsheffing opgelegd van € 4.866,36. Met dagtekening 31 juli 2013 is een definitieve aanslag opgelegd van € 16.500,14. Daarbij heeft verrekening plaatsgevonden van de voorlopige aanslag van € 4.866,36. De aanslag vermeldt een subtotaal en te betalen bedrag van € 11.633,78.
2.2.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift bij de Rechtbank het volgende vermeld:
“De hoogte van de aanslag zuiveringsheffing 2012 is € 11.633,78. Het gedeelte van het ingenomen water dat aan [D] toe te rekenen is, is 12,61%. De aanslag voor [belanghebbende] B.V. moet dus verminderd worden met een bedrag van 12,61% * € 11.633,78 = € 1.467,02”
2.3.
In zijn brief van 18 november 2013 aan de Rechtbank naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, heeft de Heffingsambtenaar het volgende vermeld:
“(...) Ik stel mij dan ook op het standpunt dat het gedeelte van de aanslag zuiveringsheffing toe te rekenen aan [D] BV gesteld kan worden op 50% van de helft van het aantal vervuilingseenheden van vergelijkbare horecabedrijven, zijnde 50% van (13* € 46,44)= € 603,72.
(…)
4. Conclusie
Op grond van het bovenstaande concludeer ik tot gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, tot vermindering (€ 603,72) van de aanslag zuiveringsheffing 2012 tot een bedrag van € 11.030,06.”
2.4.
Belanghebbende heeft in haar brief van 6 december 2013 aan de Rechtbank, in reactie op de brief van de Heffingsambtenaar van 18 november 2013, het volgende vermeld:
“Conclusie: Op grond van het bovenstaande gaan wij akkoord met de vermindering van de aanslag zuiveringsheffing 2012 van € 603,72 tot een bedrag van €11.030,06. Verder is Waterschap de Dommel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.”
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft de Rechtbank na de brief van belanghebbende van 6 december 2013 toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De Rechtbank heeft de aanslag verminderd tot € 11.030,06.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of partijen tijdens de procedure bij de Rechtbank tot overeenstemming zijn gekomen in deze zin dat de aanslag moet worden verminderd met € 603,72.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Heffingsambtenaar:
Ik ben van mening dat met belanghebbende een vermindering van € 603,72 is overeengekomen. Het beroep van belanghebbende zag alleen op de aanwezigheid van de horecagelegenheid [D] op het terrein. Belanghebbende rekent 12,61% van het ingenomen water toe aan de horecagelegenheid, het is dan logisch dat die 12,61 % een percentage van de aanslag betreft en niet van de aanslag na verrekening met de voorlopige aanslag.
Belanghebbende:
Wat de Heffingsambtenaar aangeeft was inderdaad de insteek, maar toen besloten werd dat de aanslag werd verminderd tot ongeveer € 11.000, vond ik dat eigenlijk veel beter. Daar kon ik mee leven, dat was niet onredelijk. Op het park bevinden zich 69 huizen, daarvan zijn er 13 verkocht. Er resteren dan 56 woningen. Dit levert een aanslag zuiveringsheffing op van ongeveer € 9.000. Daarnaast moet nog de belasting met betrekking tot de camping worden meegenomen, dat is niet zo veel. Ik kan gezien het voorgaande leven met een bedrag van de aanslag van ongeveer € 11.000.
3.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar en vermindering van de aanslag naar een bedrag van € 16.500,14 minus € 603,72 = € 15.896,42. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende in haar beroepschrift bij de Rechtbank uitsluitend gesteld dat de aanslag moet worden verminderd met de verschuldigde belasting die is toe te rekenen aan een andere gebruiker ([D]), door haar becijferd op € 1.467,02. Het Hof acht gezien de inhoud van het beroepschrift niet aannemelijk dat belanghebbende reeds in het beroepschrift van mening was dat de aanslag tevens moet worden verminderd met het bedrag van de voorlopige aanslag. De enkele vermelding van het bedrag van de aanslag na verrekening met de voorlopige aanslag is daartoe onvoldoende. Ook de nadien gewisselde stukken bieden hiervoor geen aanknopingspunten. De Heffingsambtenaar heeft in zijn brief van 18 november 2013 het door belanghebbende verdedigde bedrag van de vermindering van de aanslag met € 1.467,02 gemotiveerd betwist en vervolgens geconcludeerd tot vermindering van de aanslag met € 603,72. Het moet belanghebbende naar het oordeel van het Hof meteen duidelijk zijn geweest dat de Heffingsambtenaar vervolgens met het bedrag van de aanslag van € 11.030,06 doelde op het bedrag van de aanslag ná verrekening van de voorlopige aanslag, te weten € 11.633,78, verminderd met € 603,72. Een verdergaande vermindering van de aanslag met het bedrag van de voorlopige aanslag is, blijkens de tekst van de brief van 18 november 2013, door de Heffingsambtenaar niet beoogd. De door belanghebbende zelf ingediende stukken bieden evenmin aanwijzingen dat door haar een verdergaande vermindering van de aanslag is beoogd dat een vermindering met het bedrag van € 603,72. Belanghebbende heeft ter zitting voorts erkend dat de door de Heffingsambtenaar gegeven omschrijving van de inhoud van het compromis inderdaad de insteek was, maar dat zij een verdergaande vermindering met het bedrag van de voorlopige aanslag eigenlijk veel beter vond.
4.2.
Gelet hierop is het Hof van oordeel dat partijen, nadat belanghebbende zich bij brief van 6 december 2013 akkoord had verklaard met de door de Heffingsambtenaar in zijn brief van 18 november 2013 toegezegde vermindering van de aanslag met € 603,72, tot overeenstemming zijn gekomen in deze zin dat de aanslag van € 16.500,14 diende te worden verminderd met € 603,72 tot een bedrag van € 15.896,42. Beide partijen hebben daarbij abusievelijk het bedrag van de aanslag na verrekening van de voorlopige aanslag vermeld. Die vergissing brengt echter geen verandering in hetgeen partijen blijkens de stukken van het geding bij het bereiken van het compromis onmiskenbaar voor ogen stond. Hetgeen belanghebbende na het sluiten van het compromis voor ogen heeft gestaan, kan evenmin verandering brengen in hetgeen partijen ten tijde van het bereiken van het compromis hebben beoogd. Op grond van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de voorlopige aanslag van € 4.866,36 verrekend met de aanslag.
4.3.
Zoals is overwogen onder 4.1 en 4.2 is de Heffingsambtenaar in beroep geheel aan de grieven van belanghebbende tegemoetgekomen. Waar deze conclusie van de Heffingsambtenaar vóór het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2005, nr. 40.149, ECLI:NL:HR:2005:AT3411, BNB 2005/186 tot gegrondverklaring van het beroep leidde, is het sinds het voornoemde arrest van de Hoge Raad vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vergelijk ook Hoge Raad 8 september 2006, nr. 41.568, ECLI:NL:HR:2006:AU4755, BNB 2006/330, Hoge Raad 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988, BNB 2011/69 en Hoge Raad 10 augustus 2012, nr. 11/03216, ECLI:NL:HR:2012:BX4045, BNB 2012/273) dat in een dergelijk geval niet langer sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en dat het hoger beroep daarom wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De Hoge Raad heeft in het voornoemde arrest van 3 december 2010 hieraan toegevoegd dat niet-ontvankelijkverklaring in dergelijke gevallen aansluit bij de parlementaire geschiedenis van de tweede tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 1991-1992, 22 495, nr. 3, blz. 143) en dat de jurisprudentie van de andere hoogste bestuursrechters daarmee in overeenstemming is. Gelet op het voorgaande had de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4.4.
In artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door het bestuursorgaan. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het voornoemde arrest van 3 december 2010, dient de rechter in gevallen waarin een rechtsmiddel niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen vergoeding van griffierecht te gelasten. Anders dan de Heffingsambtenaar stelt, biedt de wet noch enige andere rechtsregel ruimte om vergoeding van griffierecht achterwege te laten in een geval als het onderhavige.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan op 12 juni 2015 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, G.D. van Norden en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.