Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de vraag of een herinvesteringsreserve (HIR) van € 260.000 in mindering kan worden gebracht op investeringen in een strandpaviljoen, dat door belanghebbende is overgenomen van zijn zoon. Belanghebbende exploiteert een landbouwonderneming en heeft in 2007 landbouwgrond vervreemd als gevolg van overheidsingrijpen, waarvoor hij een HIR heeft gevormd. In 2010 heeft hij het strandpaviljoen gekocht en vervolgens investeringen gedaan in deze onderneming. De Inspecteur van de Belastingdienst betwist dat de HIR kan worden aangewend voor de investeringen in het strandpaviljoen, omdat dit een aparte onderneming betreft. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de landbouwonderneming en het strandpaviljoen als twee afzonderlijke ondernemingen moeten worden beschouwd. De investeringen in het strandpaviljoen kunnen niet worden aangemerkt als ondernemingsvermogen van de landbouwonderneming, en de HIR kan derhalve niet worden afgeboekt op deze investeringen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.