Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij uitspraak van 11 december 2006 de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur vernietigd, behoudens de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht bij de Rechtbank, en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 16.249.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 januari 2012 verzocht om aanhouding van de procedure na verwijzing in verband met door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 2 december 2011, nr. 42863, gestelde prejudiciële vragen. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft, nadat de Inspecteur in de gelegenheid is gesteld op dit verzoek om aanhouding te reageren, het aanhoudingsverzoek ingewilligd.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de prejudiciële vragen in de zaak nr. 42863 beantwoord op 30 mei 2013. De Hoge Raad heeft het eindarrest in die zaak gewezen op
28 maart 2014, nr. 42863bis, ECLI:NL:HR:2014:728, BNB 2014/114.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur is met betrekking tot de tweede vraag dezelfde opvatting toegedaan en met betrekking tot eerste vraag de tegenovergestelde opvatting toegedaan, met uitzondering van de omzetbelasting vermeld op een tweetal facturen gedateerd 25 respectievelijk 31 augustus 1998, tot het bedrag van respectievelijk € 317,65 en € 105,22 (= € 422,87).
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van
€ 15.931 (exclusief heffingsrente).
Beide partijen concluderen tot toekenning van een vergoeding van de in de bezwaar- en cassatiefase geleden immateriële schade van in totaal € 4.000.
4.Gronden
€ 317,65 en € 105,22, totaal € 422,87, en tot de vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 15.931, exclusief de heffingsrente. Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard de conclusie van de Inspecteur te delen voor het geval belanghebbende voor het overige in ongelijk wordt gesteld. In zoverre is er derhalve geen geschil.
Subsidiair stelt de Inspecteur dat indien belanghebbende wel als afnemer van de adviesdiensten moet worden aangemerkt, zij evenmin recht op aftrek heeft, omdat die diensten betrekking hadden op verkoop van aandelen en daarmee op een handeling als niet ondernemer dan wel op een vrijgestelde prestatie.
Uiterst subsidiair stelt de Inspecteur dat het recht op aftrek uitgesloten is op basis van het Besluit Uitsluiting Aftrek 1968 (hierna: het BUA). Belanghebbende heeft de Holding als de juridische verkoper van de aandelen in de gelegenheid gesteld om de adviesdiensten gratis te gebruiken, terwijl de Holding als niet ondernemer voor de omzetbelasting geen
recht op aftrek van voorbelasting had.
Maar ook indien de advieskosten terecht door belanghebbende zouden zijn gedragen, en dus terecht niet doorberekend zijn aan de verkoper van de aandelen (Holding), dan nog hebben zij betrekking op een vrijgestelde prestatie, namelijk verkoop van aandelen (artikel 13, B, letter d, punt 5, van de Zesde richtlijn in samenhang met artikel 11, lid 1, letter i, onder 2e, van de Wet) en is ook dan de aftrek uitgesloten.
Belanghebbende heeft weliswaar in haar conclusie van 6 augustus 2014 gesteld, dat het door haar inschakelen van de adviseur binnen de reikwijdte van haar BTW belaste managementactiviteiten lag en veroorzaakt werd door deze belaste activiteiten, doch heeft deze stelling niet, althans onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen managementovereenkomst overgelegd, waaruit zou blijken dat het begeleiden van de verkoop van de aandelen in [H] tot haar – tegen een BTW belaste vergoeding verrichte – managementtaak zou behoren.
ƒ 250.000 aan managementvergoeding is ontvangen, maakt die wanverhouding weliswaar kleiner, doch er is nog steeds sprake van een wanverhouding tussen de vergoeding voor managementdiensten en de door belanghebbende betaalde advieskosten, zodat niet aannemelijk is dat de advieskosten in rechtstreeks en onmiddellijk verband staan tot de ontvangen vergoeding.
Bovendien zijn de advieskosten voor het verkopen van de aandelen eenmalige kosten, die niet tot de normale exploitatie van de onderneming van belanghebbende behoren, waardoor niet aannemelijk is dat deze kosten in de kostprijs van normale met BTW belaste omzet is opgenomen. Deze advieskosten hebben naar het oordeel van het Hof niets van doen met de overige door belanghebbende gerealiseerde of te realiseren BTW belaste omzet en zijn daarom ook niet als algemene kosten aan te merken.
Niet gebleken is dat tussen de adviesdiensten en de voor de heffing van BTW belaste economische activiteiten van belanghebbende een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestond. Daarmee is de aftrek derhalve eveneens uitgesloten.
4.6. Dat belanghebbende zich, naar zij stelt, in de jaren na de verkoop van de aandelen in [H] heeft georiënteerd op de markt en pogingen heeft ondernomen om nieuwe managementactiviteiten te ontplooien, hetgeen haar pas in maart 2003 is gelukt, maakt het oordeel van het Hof niet anders. Niet gebleken is dat deze nieuwe activiteiten enig verband hadden met de activiteiten ten behoeve van [H] - belanghebbende wijst in haar cassatieberoepschrift juist op het concurrentiebeding van vier jaren, dat zij opgelegd kreeg bij de verkoop van de aandelen [H] - of dat er enig verband bestond tussen de adviesdiensten en deze nieuwe activiteiten van belanghebbende. De aandelen in [H] zijn aan een derde verkocht en de Holding is geliquideerd. Van herstructurering zoals bedoeld in het SKF arrest, in de zin van de overdracht van aandelen met het oog op de herstructurering van een groep vennootschappen, die verder gaat dan de enkele verkoop van aandelen, is derhalve geen sprake. Niet gebleken is dat er sprake is van kosten, die deel uitmaken van de algemene kosten van belanghebbende, die als zodanig zijn opgenomen in de prijs van belanghebbendes BTW belaste prestaties in het verleden of na 1998. De op de advieskosten betrekking hebbende omzetbelasting kan niet in aftrek worden gebracht.
10 juni 2011, nr. 09/05113, ECLI:NL:HR:2011:BO5087, BNB 2011/234, in de bezwaarfase met - afgerond - één jaar, dat is 2 x € 500 = € 1.000. Het Hof is niet gebleken dat dit standpunt van partijen onjuist is en zal partijen daarin volgen.
Belanghebbende heeft tevens verzocht om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade ter zake van de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het cassatieberoepschrift is ingediend op 16 januari 2007 en de Hoge Raad wees het arrest op
2 december 2011, derhalve afgerond vijf jaren later. Dit betekent dat de redelijke termijn overschreden is met - afgerond - drie jaren, zonder dat gebleken is dat deze overschrijding gerechtvaardigd wordt door bijzondere omstandigheden. Het Hof zal aan belanghebbende voor deze overschrijding een vergoeding toekennen van 6 x € 500 = € 3.000.
Belanghebbende verzoekt, naar zij uitdrukkelijk ter zitting van het Hof heeft verklaard, geen schadevergoeding met betrekking tot de fase dat de zaak heeft gelegen bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 15.931;
- vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de immateriële schade, die belanghebbende heeft geleden in de bezwaarfase, tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot het betalen aan belanghebbende van een bedrag van € 3.000 ter zake van de door belanghebbende geleden immateriële schade in de cassatiefase; en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Gerechtshof Amsterdam en dit Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 852,25.