In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers. De belanghebbende had in 2009 een personenauto uit 1978 aangeschaft, waarvoor destijds een vrijstelling gold voor motorrijtuigen van 25 jaar of ouder. Echter, met de wijziging van het wettelijke regime per 1 januari 2014 is deze vrijstelling beperkt tot voertuigen die 40 jaar of ouder zijn. De belanghebbende stelde dat de vrijstellingsbeschikking die in 2009 was afgegeven, nog steeds van kracht was en dat de wijziging van het regime een inbreuk vormde op zijn eigendomsrecht zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Het Hof oordeelde dat de vrijstellingsbeschikking zijn werking had verloren door de wetswijziging en dat er geen sprake was van opgewekt vertrouwen bij de belanghebbende, aangezien de wijziging tijdig was gecommuniceerd. Het Hof concludeerde dat de beëindiging van de vrijstelling geen inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom vormde. Daarnaast werd het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase toegewezen, omdat de Inspecteur ten onrechte had afgezien van het horen van de belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding, en de Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van de griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om op de hoogte te zijn van wijzigingen in wetgeving en de gevolgen daarvan voor hun rechten en plichten. Het Hof bevestigde dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van belastingregelingen, mits deze in overeenstemming zijn met de vereisten van proportionaliteit en redelijkheid.