ECLI:NL:GHSHE:2014:951

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
13-00109
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom en WOZ-beschikking door de Heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda van 20 december 2012, waarin de Rechtbank besliste over de WOZ-beschikking en de toekenning van een dwangsom. De Heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk had aan belanghebbende een WOZ-beschikking gestuurd, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 141 te [woonplaats] was vastgesteld op € 439.000 voor het tijdvak van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking en stelde dat zijn gemachtigde op 18 februari 2012 een ingebrekestelling had verzonden, maar de Heffingsambtenaar betwistte de ontvangst hiervan. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de ingebrekestelling was ontvangen door de Heffingsambtenaar, waardoor deze geen beslissing hoefde te nemen over de toekenning van een dwangsom. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00109
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 december 2012, nummer AWB 12/1640 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden beschikking en aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende in één biljet verenigde beschikkingen gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 141 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per de waardepeildatum 1 januari 2010 (hierna: de waardepeildatum) is vastgesteld op € 439.000 voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (hierna: de beschikking) en voorts waardes zijn vastgesteld voor de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [b-straat] 1, [c-straat] 3 en [a-straat] 139 te [woonplaats]. Tegelijkertijd zijn aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaken aanslagen in de onroerende zaakbelastingen over het jaar 2011 (hierna: de aanslagen) opgelegd, welke aanslagen in één geschrift zijn verenigd met de beschikkingen. Nadat tegen deze beschikkingen en deze aanslagen, met uitzondering van de beschikking en aanslag betreffende [a-straat] 139, bij de Heffingsambtenaar bezwaren zijn gemaakt, heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken de bezwaren inzake de onroerende zaak en [c-straat] 3 gegrond verklaard en de bezwaren inzake [b-straat] 1 ongegrond verklaard en de waardes van beide eerstgenoemde onroerende zaken verlaagd.
1.2.
Belanghebbende is van de uitspraken betreffende de onroerende zaak en de uitspraken betreffende [b-straat] 1 in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft deze zaken geregistreerd onder kenmerk AWB 12/1639 ([b-straat] 1) en AWB 12/1640 ([a-straat] 141). Ter zake van beide beroepen heeft de griffier alleen in de zaak AWB 12/1640 een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken het beroep gegrond verklaard voor zover het de onroerende zaak betreft, de uitspraken op bezwaar betreffende de onroerende zaak vernietigd, de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 340.000, de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.746, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 13/00108 en 13/00109. Ter zake van het beroep onder kenmerk 13/00108 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Heffingsambtenaar heeft aanvankelijk geen verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 16 september 2013 (aangevuld bij brief van 20 september 2013) alsnog een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief gedagtekend 17 september 2013, door het Hof ontvangen op 20 september 2013, nadere stukken ingediend en gereageerd op het verweerschrift van 16 september 2013. Al deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 oktober 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [B] en de heer [C], taxateur.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.8.
Bij brief van 8 oktober 2013 heeft het Hof partijen bericht dat in tegenstelling tot hetgeen partijen aan het einde van de zitting is medegedeeld, geen uitspraak wordt gedaan op 14 november 2013, maar dat het onderzoek wordt heropend en dat de zaak in afwachting van een arrest van de Hoge Raad in de zaak met kenmerk 12/02872, wordt aangehouden.
1.9.
Na het verschijnen van het arrest Hoge Raad 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797, hebben beide partijen het Hof bericht geen behoefte te hebben aan een nader onderzoek ter zitting.
1.10.
Bij brief van 28 maart 2014 heeft het Hof het onderzoek (wederom) gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op 7 april 2011 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking betreffende de onroerende zaak. Bij brief van 29 december 2011 heeft de Heffingsambtenaar, onder verwijzing naar artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de beslistermijn op het bezwaarschrift met zes weken verdaagd. De beslistermijn is hiermee verlengd en eindigde op 11 februari 2012.
2.2.
Belanghebbende stelt dat gemachtigde per fax van 18 februari 2012 in totaal 29 ingebrekestellingen heeft verzonden, waaronder de ingebrekestelling inzake het bezwaar van belanghebbende. Volgens belanghebbende heeft deze zending in twee delen plaatsgevonden, namelijk een eerste zending met één ingebrekestelling van drie pagina’s en een tweede zending waarin 28 ingebrekestellingen waren begrepen met in totaal 84 pagina’s.
2.3.
De gemeente Waalwijk heeft in drie zaken ontvangstbevestigingen gestuurd. In de zaak van belanghebbende is geen ontvangstbevestiging verstuurd.
2.4.
Op 16 maart 2012 heeft de Heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaarschrift gedaan.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende de Heffingsambtenaar in gebreke heeft gesteld en zo ja, of de Heffingsambtenaar een dwangsom is verschuldigd.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend. De Heffingsambtenaar is een tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
Het geschil in de zaak met kenmerk 13/00108 beperkt zich tot de waarde van de onroerende zaak [b-straat] 1. De vraag of recht bestaat op een dwangsom is uitsluitend aan de orde in de zaak met kenmerk 13/00109.
De Heffingsambtenaar:
Ik ga ermee akkoord dat de dwangsom uitsluitend aan de orde komt in de zaak met kenmerk 13/00109 en ik zeg toe dat wanneer in die zaak onherroepelijk komt vast te staan dat een dwangsom verschuldigd is, de gemeente dan overgaat tot het toekennen van een dwangsom in de zaken betreffende alle drie de onroerende zaken waarvoor bezwaarschriften zijn ingediend.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het beroep inzake de dwangsom ongegrond is verklaard en toekenning van een dwangsom van € 240. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Ontvankelijkheid
4.1.
Paragraaf 4.1.3.2 van de Awb bevat een regeling op grond waarvan een bestuursorgaan onder bepaalde voorwaarden een dwangsom verbeurt indien het een beschikking op aanvraag niet tijdig neemt. Op grond van artikel 7:14 van de Awb is deze regeling ook van toepassing op het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
4.2.
Op grond van het arrest Hoge Raad 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797, BNB 2014/42 is – nu tegen het onderliggende besluit (de WOZ-beschikking) beroep openstaat bij de belastingrechter – ook inzake het beroep tegen de dwangsombeschikking de belastingrechter bevoegd.
Schriftelijke ingebrekestelling
4.3.
Artikel 4:17, derde lid, van de Awb bepaalt dat als voorwaarde voor het verschuldigd zijn van een dwangsom geldt dat het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Het Hof zal daarom allereerst beoordelen of belanghebbende de Heffingsambtenaar schriftelijk in gebreke heeft gesteld.
4.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat zijn gemachtigde op 18 februari 2012 per fax in totaal 29 ingebrekestellingen heeft verzonden, waaronder die van belanghebbende. Een kopie van de brief behoort tot de gedingstukken. Tevens heeft belanghebbende verwezen naar twee verslagen van het verzenden van stukken per fax, waaruit zou volgen dat op 18 februari 2012 om 13.11 uur een fax van drie bladzijden is verzonden en om 13.15 uur een fax van 84 bladzijden. In beide verslagen staat tevens dat de faxen zijn verzonden naar een faxnummer eindigend op nummer [nummer 1]. Dit betreft een faxapparaat dat in gebruik is bij het college van Burgemeester en Wethouders en dat niet is opengesteld voor extern gebruik.
De Heffingsambtenaar bestrijdt de ontvangst van de ingebrekestelling en stelt voorts dat het officiële faxnummer van de gemeente dat is opengesteld voor extern gebruik en in het bijzonder voor de ontvangst van stukken als waar het hier om gaat, eindigt op nummer [nummer 2].
Het Hof overweegt als volgt.
4.5.
Op grond van artikel 2.15 van de Awb kan een bericht langs elektronische weg naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. De Heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat slechts het faxapparaat met het nummer eindigend op [nummer 2] is opengesteld voor het publiek. Het risico dat stukken die naar een ander faxapparaat worden verzonden niet aankomen, rust dan ook op degene die daarvan gebruik maakt. Daaraan doet niet af dat gemachtigde uit andere hoofde bekend is met het bestaan en het nummer van het faxapparaat dat in gebruik is bij het college van Burgemeester en Wethouders.
4.6.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar – niet aannemelijk gemaakt dat een ingebrekestelling door de Heffingsambtenaar is ontvangen. De Heffingsambtenaar behoefde dan ook geen beslissing te nemen inzake de toekenning van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 3 april 2014 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.