ECLI:NL:GHSHE:2014:814

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.114.889-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure met eigen schuld benadeelde en deskundigenonderzoek naar causaal verband schadeposten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een schadestaatprocedure waarin de appellant, [de man], in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter. De zaak draait om de aansprakelijkheid voor waterschade aan een woning en bedrijfsruimte, die is ontstaan na het uitschakelen van de verwarmingsinstallatie door de appellant. De appellant had de huur van de woning opgezegd, maar de verhuurster, [de vrouw], accepteerde deze opzegging niet. Na het vertrek van de appellant uit de woning, ontstond er waterschade door bevriezing van leidingen, wat leidde tot een rechtszaak waarin de kantonrechter de appellant aansprakelijk stelde voor de schade. De appellant heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis gevorderd, terwijl de geïntimeerde haar eis heeft vermeerderd met extra schadeposten.

Het hof heeft de grieven van de appellant en de geïntimeerde beoordeeld. Het hof oordeelde dat de aansprakelijkheid van de appellant voor de waterschade vaststaat, maar dat er ook sprake is van eigen schuld van de geïntimeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de schade moet worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de omstandigheden aan ieder van de partijen kunnen worden toegerekend. Het hof heeft deskundigenonderzoek gelast om het causaal verband tussen de gasafsluiting en de schade aan de verwarmingsinstallatie en leidingen vast te stellen. De zaak is aangehouden voor verdere procesvoering en deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.114.889/01
arrest van 25 maart 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna: “[appellant]”,
advocaat: mr. I.M.M. Verhaak te Huissen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna: “[geïntimeerde]”,
advocaat: mr. P.L.M.F. Roosendaal te Oss,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 oktober 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer, gewezen vonnis van 17 juli 2012 tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 755959/141 rolno. 534/11)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 15 november 2011.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en vermeerdering van eis, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens antwoord-akte vermeerdering van eis;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd en [geïntimeerde] nog twee producties (nrs 8 en 9) in het geding heeft gebracht;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
Bij huurovereenkomst van 12 januari 2004 heeft [appellant] van [geïntimeerde] een bedrijfsruimte met bestemming tweewielerzaak aan de [perceel 1.] in [plaats] (hierna: “de bedrijfsruimte”), alsmede de bovengelegen woning aan de [perceel 2.] (hierna: “de woning”) gehuurd. [appellant] is in de woning gaan wonen en in de bedrijfsruimte een fietsenzaak gaan exploiteren.
4.1.2.
[appellant] heeft de huur van de woning in april en juni 2009 opgezegd. [geïntimeerde] heeft die opzegging niet geaccepteerd. [appellant] heeft de woning in april 2009 of op enig tijdstip nadien doch vóór 1 augustus 2009 verlaten. Hij heeft toen de thermostaat – die zich in de woning bevond - uitgeschakeld. De aan de thermostaat gekoppelde verwarmingsketel bevond zich in een ruimte bij de bedrijfsruimte. Deze verwarmingsinstallatie (thermostaat plus verwarmingsketel) diende ter verwarming van zowel de woning als de bedrijfsruimte. [appellant] heeft de huur van de bedrijfsruimte voortgezet en is zijn fietsenzaak in die bedrijfsruimte blijven exploiteren.
4.1.3.
In december 2009 is door bevriezing een kraan in de woning kapotgesprongen en is waterschade in de woning en de bedrijfsruimte ontstaan.
4.1.4.
In een door [geïntimeerde] tegen [appellant] aangespannen procedure heeft de kantonrechter te Boxmeer bij vonnis van 20 juli 2010 geoordeeld dat de huur van de woning per 1 augustus 2009 is beëindigd. Voorts verklaarde de kantonrechter voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor schade die [geïntimeerde] lijdt, heeft geleden en nog zal lijden door het afsluiten van het gas in de woning, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4.1.5.
Partijen hebben tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld.
4.1.6.
In april 2011 heeft [geïntimeerde] tegen [appellant] de (schadestaat)procedure aanhangig gemaakt, die tot het onderhavige hoger beroep heeft geleid. Daarbij vorderde [geïntimeerde] – kort gezegd – vergoeding van waterschade aan woning en bedrijfsruimte en van gederfde huur.
Tijdens deze procedure heeft [appellant] de bedrijfsruimte verlaten en heeft hij met ingang van februari 2012 de betaling van huurpenningen (met betrekking tot de bedrijfsruimte) gestaakt. [geïntimeerde] heeft daarop (wederom) [appellant] gedagvaard en betaling van achterstallige huurpenningen gevorderd. Bij vonnis van 3 oktober 2013 (hersteld bij vonnis van 24 oktober 2013) heeft de kantonrechter geoordeeld dat de huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte op 31 december 2013 eindigt. [appellant] werd bij dit vonnis veroordeeld om terzake van huurpenningen (mbt de bedrijfsruimte) aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 24.150,77 vermeerderd met handelsrente en proceskosten. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
4.1.7.
Bij gelegenheid van het pleidooi in het onderhavige hoger beroep heeft [geïntimeerde] medegedeeld dat de woning en de bedrijfsruimte sinds het vertrek van [appellant] daaruit leeg staan en dat zij daarin geen herstelwerkzaamheden heeft laten uitvoeren.
4.2.1.
In de onderhavige schadestaatprocedure heeft [geïntimeerde] betaling gevorderd van een bedrag van € 45.495,41 ex btw + p.m. Dat bedrag heeft zij als volgt gespecificeerd:
waterschade woning € 13.186,29 volgens offerte [Aannemersbedrijf] Aannemersbedrijf 27/10/10
waterschade bedrijfsruimte € 23.775,27 “ “ “ “ “
vervanging meterkast € 2.394,83 facturen [X.] 21&28/01/10, 08/02/10
spoedmaatregelen € 585,75 handgeschreven specificatie [zoon van geintimeerde] en [onderhoudsmonteur van geintimeerde]
€ 5.553,27
huurderving vanaf mei 2011 p.m.
wettelijke rente vanaf 12 nov 2010 p.m.
advocaatkosten p.m.
4.2.2.
Nadat de kantonrechter bij vonnis van 15 november 2011 een comparitie had gelast, heeft op 17 februari 2012 een descente plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Bij het bestreden eindvonnis van 17 juli 2012 heeft de kantonrechter Van[appellant]veroordeeld om aan Verbakel[geïntimeerde]te betalen een bedrag van € 22.371,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2010. De proceskosten werden door de kantonrechter gecompenseerd in die zin dat partijen elk hun eigen kosten dragen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2.3.
De kantonrechter oordeelde daartoe, samengevat, het volgende.
Verbakel[geïntimeerde]kan kennelijk de btw verrekenen en daarom gaat de kantonrechter uit van bedragen ex btw.
Voor wat betreft de waterschade aan de woning heeft Verbakel[geïntimeerde]volgens de kantonrechter het causaal verband tussen het uitzetten van de cv-ketel en het defect raken er van niet aangetoond. Overigens was de waarde van de ketel vrijwel nihil, omdat de ketel al in 1979 was geïnstalleerd. Ook het causaal verband tussen het uitschakelen van de verwarming en de (noodzaak tot plaatsing van) de close-in boiler is niet aangetoond. Slechts ten aanzien van twee radiatoren is aangetoond dat die defect zijn geraakt tengevolge van het uitschakelen van de verwarming. Om esthetische redenen kan het dan nodig zijn om ook de overige radiatoren te vervangen. Daarom dient Van[appellant]de helft van de kosten van vervanging van de radiatoren te vergoeden. Het causaal verband met de post “gipsplaten plafond hal begane grond” ad € 788,-- en met het herstellen van de wanden van de hal op de begane grond is voldoende aangetoond, al moet laatstgenoemde post volgens de kantonrechter op € 350,-- in plaats van op € 610,-- worden begroot. Resumerend heeft de kantonrechter van de eerste post op de schadestaat (€ 13.186,29) een bedrag van € 9.757,34 toegewezen.
Voor wat betreft de waterschade aan de bedrijfsruimte oordeelde de kantonrechter dat op basis van een later in het geding gebracht rapport (d.d. 12 december 2011 van Bureau Von[Bureau] hierna “Von[Bureau]) is gebleken dat het verwijderen van het asbest in het plafond niet noodzakelijk is, zodat de daarmee gepaard gaande kosten ad € 11.750,-- in de offerte van Aannemersbedrijf Peter[Aannemersbedrijf]bv (hierna: “Peters[Aannemersbedrijf]) niet toewijsbaar zijn. Van de tweede post (€ 23.775,27) komt het toe te wijzen schadebedrag dan uit op € 8.640,45 en na vermeerdering met 10% winstopslag (€ 864,05) en risico (€ 518,43) op € 10.022,93, aldus de kantonrechter.
Voor wat betreft de meterkast oordeelde de kantonrechter dat het enkele feit dat deze oud was, geen reden is om de kosten van vervanging niet (geheel) toe te wijzen, nu op een meterkast (anders dan op een cv-ketel) nauwelijks wordt afgeschreven. Ten aanzien van één factuur van Smits[X.](ad € 388,95) had Verbakel[geïntimeerde]volgens de kantonrechter het causaal verband (met het uitschakelen van de verwarming door Van[appellant] niet aangetoond. Van de derde post (€ 2.394,83) wees de kantonrechter € 2.005,88 toe.
Ten aanzien van de kosten van de genomen spoedmaatregelen oordeelde de kantonrechter dat Van[appellant]die niet voldoende had weersproken. De vierde post (€ 585,75) werd geheel toegewezen.
De gevorderde schade wegens huurderving en buitengerechtelijke kosten werd door de kantonrechter afgewezen. De expertise-kosten van Von[Bureau]ad € 875,-- wees de kantonrechter niet toe, omdat die kosten niet op de schadestaat waren vermeld en Verbakel[geïntimeerde]evenmin haar eis overeenkomstig had vermeerderd.
4.3.1.
Van[appellant]is tijdig van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Hij vordert vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van Verbakel[geïntimeerde] met (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeling van Verbakel[geïntimeerde]in de kosten van beide instanties, inclusief de nakosten en wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum arrest. Van[appellant]heeft elf grieven geformuleerd, die in de kern genomen zijn gericht tegen de door de kantonrechter toegewezen schadebedragen en voorts een beroep op eigen schuld van Verbakel[geïntimeerde]inhouden.
Verbakel[geïntimeerde]heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en haar eis vermeerderd met de schadepost van € 875,-- (expertisekosten Von[Bureau] en btw over de geleden schade. Zij heeft geconcludeerd tot gegrondbevinding van haar grieven, bekrachtiging van het bestreden vonnis voor het overige en met inachtneming van de vermeerdering van eis, met veroordeling van Van[appellant]in alle proceskosten. Zij heeft vijf grieven aangevoerd. De eerste grief is gericht tegen de door de kantonrechter uitgesproken compensatie van kosten. De tweede grief is een bezwaar tegen de aanname van de kantonrechter dat Verbakel[geïntimeerde]de btw kan verrekenen. De derde en vierde grief betreffen de oordelen van de kantonrechter omtrent de waarde van de cv-ketel en omtrent het ontbreken van het causaal verband tussen het defect raken van de ketel en het uitschakelen van de verwarming door Van[appellant] De vijfde grief is gericht tegen de hoogte van het toegewezen schadebedrag, doch heeft geen zelfstandige betekenis.
Het vonnis van 20 juli 2010. Eigen schuld Verbakel[geïntimeerde] Principale grieven I en X
4.4.1.
Van[appellant]heeft aangevoerd dat Verbakel[geïntimeerde]wist dat Van[appellant]de woning had verlaten, dat hij zich bij de gasleverancier heeft afgemeld en ervan uit ging dat deze vervolgens Verbakel[geïntimeerde]zou aanschrijven, dat Verbakel[geïntimeerde]ten onrechte de huuropzegging van de woning heeft geweigerd, haar medewerking aan oplevering heeft geweigerd en dat zij haar verantwoordelijkheid als eigenaar van de ontruimde woning niet heeft genomen door de zaak op z’n beloop te laten. Het vonnis van 20 juli 2010 rept weliswaar over het afsluiten van het gas door Van[appellant] maar dat heeft hij niet gedaan; de gasmeter is door de netbeheerder weggehaald. Als Van[appellant]al enige schuld treft, dan is er zeker sprake van eigen schuld van Verbakel[geïntimeerde] aldus Van[appellant]
4.4.2.
Verbakel[geïntimeerde]heeft erop gewezen dat het vonnis van 20 juli 2010 onherroepelijk is. Zij heeft verder betoogd – onder overlegging van e-mailverkeer met de netbeheerder - dat zij niet wist dat het gas was afgesloten. Aanvankelijk voerde zij ook aan dat zij niet wist dat Van[appellant]de woning had verlaten, maar bij gelegenheid van het pleidooi heeft zij verklaard dat zij in ieder geval na 1 augustus 2009 wel wist dat Van[appellant]uit de woning was vertrokken, omdat zij dat had gezien toen zij langs het pand was gereden. Verbakel[geïntimeerde]heeft betwist eigen schuld aan de ontstane schade te hebben.
4.4.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Vooropgesteld zij dat het vonnis van 20 juli 2010, waarbij de kantonrechter voor recht heeft verklaard dat Van[appellant]aansprakelijk is voor schade die Verbakel[geïntimeerde]lijdt, heeft geleden en nog zal lijden door het afsluiten van het gas in de woning, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, in kracht van gewijsde is gegaan en tussen partijen bindende kracht heeft. Daarmee staat de (grondslag van de) aansprakelijkheid van Van[appellant]voor de (water)schade tengevolge de gasafsluiting vast. In deze schadestaatprocedure gaat het (enkel) om de schade die daardoor is veroorzaakt (HR 25 januari 2013. ECLI:NL:HR:2013:BY1071. Het hof zal hierna steeds kortweg “de gasafsluiting” als schade-oorzaak noemen.
4.4.4.
Met zijn eerste grief heeft Van[appellant]kennelijk (en ook voor Verbakel[geïntimeerde]voldoende kenbaar) bedoeld te betogen, dat Verbakel[geïntimeerde]in ieder geval eigen schuld heeft aan de schade. In zijn tiende grief heeft Van[appellant]dat verder uitgewerkt.
4.4.5.
Voor wat betreft de rol van Van[appellant]neemt het hof de volgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen, feiten en omstandigheden in aanmerking:
i) Van[appellant]heeft bij het verlaten van de woning de thermostaat uitgeschakeld. Hij moet daarbij begrepen hebben dat hij daarmee de verwarmingsinstallatie had uitgeschakeld. Van[appellant]heeft ook erkend (mvg 9, pleitaantekeningen 11) dat hij geen gebruik meer van de verwarmingsinstallatie wilde maken en niet wilde opdraaien voor stookkosten van de woning;
ii) Van[appellant]heeft niet aan Verbakel[geïntimeerde]laten weten, dat hij de thermostaat had uitgeschakeld. Evenmin heeft hij Verbakel[geïntimeerde]medegedeeld, dat de gasmeter zou worden verwijderd. Van[appellant]heeft weliswaar aangevoerd, dat hij zich niet kan voorstellen dat Verbakel[geïntimeerde]van e.e.a. niet op de hoogte was, omdat hij ervan uitging dat de gasleverancier wel contact met Verbakel[geïntimeerde]zou opnemen, maar Verbakel[geïntimeerde]heeft gemotiveerd betwist dat zij met de uitschakeling van de thermostaat en de verwijdering van de gasmeter bekend was en uit de door haar overgelegde e-mailcorrespondentie met de netbeheerder valt een aanwijzing voor de juistheid van haar stelling te lezen;
iii) Van[appellant]heeft de brieven van de gasleverancier en/of de netbeheerder niet aan Verbakel[geïntimeerde]doorgestuurd.
4.4.6.
Daarnaast zijn echter, voor wat betreft de rol van Verbakel[geïntimeerde] de volgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen, feiten en omstandigheden van belang:
iv) Verbakel[geïntimeerde]wist – naar zij ter zitting nadrukkelijk heeft erkend: in ieder geval vanaf 1 augustus 2009 - dat Van[appellant]de woning had verlaten;
v) Verbakel[geïntimeerde]wist dat de thermostaat zich in de woning bevond, de cv-ketel in een ruimte bij de bedrijfsruimte, dat deze verwarmingsinstallatie voor de verwarming van zowel de woning als de bedrijfsruimte zorgde en dat vóór 2004, dus vóór de aanvang van de huur door Van[appellant] verrekening van gas- en elektraverbruik plaatsvond gedurende de periode dat de verbruikers in de woning enerzijds en de bedrijfsruimte anderzijds, niet dezelfde waren. Nu Van[appellant]de woning had verlaten en de huur van de bedrijfsruimte voortzette, lag het voor de hand om weer een afspraak omtrent verrekening van gas- en elektraverbruik in de woning respectievelijk de bedrijfsruimte te maken. Verbakel[geïntimeerde]wist, dat zo’n regeling niet was getroffen en zij heeft geen poging ondernomen, om op dat punt met Van[appellant]te overleggen. Als eigenaar van de woning en eigenaar/verhuurder van de bedrijfsruimte lag het op haar weg om terzake afspraken te maken;
vi) daaraan doet niet af dat Verbakel[geïntimeerde]zich op het standpunt stelde dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning niet was beëindigd. Dat standpunt had zij, zo blijkt uit het onherroepelijk geworden vonnis van 20 juli 2010, ten onrechte ingenomen en de gevolgen daarvan komen voor haar rekening en risico.
4.4.7.
Uit de hiervoor weergeven handelwijzen van Van[appellant]enerzijds en Verbakel[geïntimeerde]anderzijds vloeit naar het oordeel van het hof voort dat de schade, die onderwerp is van deze schadestaatprocedure, zowel het gevolg is van de handelwijze van Van[appellant] wiens aansprakelijkheid terzake al onherroepelijk is vastgesteld, als van omstandigheden die aan Verbakel[geïntimeerde]kunnen worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW.
Kort gezegd had Van[appellant]niet de thermostaat moeten uitzetten, zonder dat aan Verbakel[geïntimeerde]mede te delen en hij had minst genomen de daaropvolgende correspondentie van de gasleverancier aan Verbakel[geïntimeerde]door moeten sturen. Daarnaast had Verbakel[geïntimeerde] toen haar duidelijk was dat Van[appellant]de woning had verlaten en er bovendien geen regeling voor de verrekening van het gas- en elektraverbruik in de woning en de bedrijfsruimte was getroffen, zelf moeten bekijken hoe het met de verwarming(sinstallatie ten aanzien) van de woning was gesteld in plaats van de zaak op z’n beloop te laten.
De vergoedingsplicht van Van[appellant]dient daarom te worden verminderd door de schade over Verbakel[geïntimeerde]en Van[appellant]te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Die mate moet, gelet op (het gewicht van) de aan Van[appellant]respectievelijk Verbakel[geïntimeerde]toe te rekenen omstandigheden, naar het oordeel van het hof worden vastgesteld op 50%-50%. Er is niet althans onvoldoende gesteld of gebleken dat de billijkheid een andere verdeling zou eisen.
De eerste en de tiende principale grief slagen dus in zoverre.
Causaal verband gasafsluiting enerzijds en defect raken van cv-ketel, radiatoren, leidingwerk anderzijds. Principale grieven III en IV, incidentele grief IV. Kosten nieuw te leveren cv-ketel (principale grief II), nieuw te leveren radiatoren (principale grief III), waarde oude ketel (incidentele grief III).
4.5.1.
Van[appellant]heeft het causaal verband tussen de gasafsluiting enerzijds en het defect raken van de cv-ketel, radiatoren en leidingwerk anderzijds betwist. Hij heeft erop gewezen dat de cv-ketel dateert van 1979. Volgens Van[appellant]heeft de ketel nooit goed gefunctioneerd. De kantonrechter heeft volgens Van[appellant]terecht geoordeeld dat het causaal verband tussen de gasafsluiting en het defect raken van de ketel niet is komen vast te staan, maar vervolgens heeft de kantonrechter terzake een te laag bedrag (als waarde van een nieuwe ketel) op de offerte van Peters[Aannemersbedrijf]in mindering gebracht. Wat de radiatoren betreft is tevens onjuist dat Van[appellant]“om esthetische redenen” de waarde van drieëneenhalve radiator zou moeten vergoeden. Overigens heeft de kantonrechter slechts ten aanzien van twee radiatoren vastgesteld dat die defect waren. Ten slotte is niet aangetoond dat het ten gevolge van de gasafsluiting noodzakelijk is om al het leidingwerk te vervangen en een nieuwe kamerthermostaat en nieuwe rookhalsafvoer te installeren, aldus Van[appellant]
4.5.2.
Verbakel[geïntimeerde]heeft aangevoerd dat zij Peters[Aannemersbedrijf]opdracht heeft gegeven om een offerte te maken waaruit blijkt wat de kosten, en daarmee de schade van Verbakel[geïntimeerde] zijn, welke zijn ontstaan als gevolg van de gasafsluiting. Ook Von[Bureau]heeft zich ter plaatse laten informeren, onderzoek gedaan en vastgesteld dat de cv-ketel en de radiatoren volledig zijn vernield. Daarmee is volgens Verbakel[geïntimeerde]het causaal verband tussen de gasafsluiting en de schade aan ketel, radiatoren en het leidingwerk afdoende aangetoond. Verder is vervanging van alle radiatoren noodzakelijk geworden door de gasafsluiting, aldus Verbakel[geïntimeerde]
4.5.3.
Het hof oordeelt als volgt.
De bewijslast en het –risico terzake van het causaal verband tussen de gasafsluiting enerzijds en de noodzaak tot vervanging van cv-ketel, radiatoren en leidingwerk anderzijds rusten op Verbakel[geïntimeerde] Zij heeft haar stellingen op dit punt onderbouwd met de offertes van Peters[Aannemersbedrijf]en het rapport van Von[Bureau] Anders dan Verbakel[geïntimeerde]heeft betoogd, volgt uit deze stukken niet zonder meer het door Van[appellant]betwiste causale verband. Het door Verbakel[geïntimeerde]ingeschakelde aannemersbedrijf Peters[Aannemersbedrijf]heeft een prijs opgegeven voor “
het herstellen van de waterschade, als gevolg van een lekkage aan uw bovenwoning”. Van de vervolgens in deze offerte gespecificeerde herstelwerkzaamheden staat daarmee echter niet vast, dat deze een gevolg zijn van de gasafsluiting. Als onbetwist staat vast dat de cv-ketel reeds dertig jaar oud was. Het enkele feit dat Peters[Aannemersbedrijf]heeft geconstateerd dat deze ketel vervangen dient te worden, betekent niet dat deze kosten in causaal verband staan met de aan Van[appellant]verweten handelwijze. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat Peters[Aannemersbedrijf]de opdracht en informatie van Verbakel[geïntimeerde]kreeg en een eigen commercieel belang heeft bij de uitvoering van de geoffreerde werkzaamheden.
Ook uit het rapport van Von[Bureau]blijkt niet van een causaal verband tussen de gasafsluiting en de door Von[Bureau]opgestelde schadevaststelling. Het rapport vermeldt weliswaar: “
Vanwege de bevriezing van het water moeten de cv-ketel en 7 radiatoren alsmede leidingwerk vervangen worden”, maar op geen enkele wijze wordt het kennelijk hierin te lezen causale verband onderbouwd. Zo is evenmin uit te sluiten dat deze door Von[Bureau]opgetekende zinsnede is gebaseerd op een door Verbakel[geïntimeerde]aan Von[Bureau]gedane mededeling. Ook valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de dagwaarde van de cv-ketel inclusief 7 radiatoren en leidingwerk € 6.214,99 is, althans wordt niet inzichtelijk gemaakt dat en op welke wijze rekening is gehouden met het feit dat de cv-ketel in 2009 dertig jaar oud was. Tenslotte speelt ook hier een rol dat Von[Bureau]enkel door Verbakel[geïntimeerde]is geïnformeerd en dat Van[appellant]niet bij het onderzoek aanwezig is geweest. Weliswaar heeft Verbakel[geïntimeerde]gesteld dat Van[appellant]wel daartoe was uitgenodigd, maar zulks is in het licht van de gemotiveerde betwisting door Van[appellant]niet komen vast te staan.
4.5.4.
Het door Verbakel[geïntimeerde]gestelde causale verband tussen de gasafsluiting enerzijds en de vervanging van cv-ketel, radiatoren en leidingwerk anderzijds staat dan ook naar het oordeel van het hof (nog) niet vast. Het hof acht op dit punt deskundigenonderzoek noodzakelijk. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:
bestaat er een oorzakelijk verband tussen het defect zijn van de cv-ketel en de gasafsluiting? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag vermelden op welke wijze u daarbij rekening heeft gehouden met de leeftijd van de cv-ketel in december 2009?
Dezelfde vraag ten aanzien van een oorzakelijk verband tussen de noodzaak van vervanging van radiatoren (ook voor wat betreft het aantal) en de gasafsluiting.
Dezelfde vraag ten aanzien van een oorzakelijk verband tussen de noodzaak van vervanging van al het leidingwerk – inclusief een nieuwe rookgasafvoer, een close-in boiler en een kamerthermostaat - en de gasafsluiting.
Kunt u – gespecificeerd naar onderdeel – aangeven wat de kosten zouden zijn van vervanging van de cv-ketel, de radiatoren en het leidingwerk (inclusief de in vraag 3 genoemde onderdelen)?
Kunt u aangeven wat de dagwaarde van de cv-ketel, van de radiatoren en van het leidingwerk (inclusief de in vraag 3 genoemde onderdelen) in december 2009 was?
Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beslissing van het geschil van belang kunnen zijn?
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over aantal, deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van Verbakel[geïntimeerde]te brengen, aangezien op haar de bewijslast van het causaal verband rust.
Nader in principaal hoger beroep
Gipsplaten plafond hal begane grond. Grief V.
4.6.1.
Van[appellant]heeft betoogd, dat de kantonrechter ten onrechte bij dit onderdeel is uitgegaan van het door Peters[Aannemersbedrijf]geoffreerde bedrag van € 788,--, terwijl Von[Bureau]die schade op € 735,-- nieuwwaarde respectievelijk € 551,25 dagwaarde heeft begroot. Wat Van[appellant]betreft, kan hooguit laatstgenoemd bedrag als schade worden aangemerkt.
4.6.2.
Volgens Verbakel[geïntimeerde]kan deze grief niet slagen, omdat Van[appellant]heeft verzuimd bij dupliek deze post te weerspreken.
4.6.3.
Anders dan Verbakel[geïntimeerde]betoogt, betekent het feit dat Van[appellant]in eerste aanleg mogelijk bepaalde schadeposten niet of onvoldoende heeft betwist, niet dat Van[appellant]dat niet alsnog in hoger beroep zou kunnen doen. Het hoger beroep dient immers mede tot herstel van fouten en/of omissies in eerste aanleg.
4.6.4.
De grief slaagt ten dele. Bij zaaksbeschadiging zijn immers toewijsbaar de naar objectieve maatstaven berekende kosten die met het herstel zijn gemoeid. Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief (en ook voor Verbakel[geïntimeerde]is dat voldoende kenbaar) dat Van[appellant]betwist dat het door Peters[Aannemersbedrijf]geoffreerde bedrag een naar objectieve maatstaven berekend schadeherstelbedrag is. Van[appellant]heeft vervolgens verwezen naar het rapport van Von[Bureau] Volgens Von[Bureau]bedragen bedoelde kosten € 735,--. Van[appellant]heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Het enkele verweer dat rekening moet worden gehouden “
met het nieuw voor oud principe” leidt niet tot een ander oordeel. Van[appellant]licht dit verder niet toe en bovendien is er bij deze post geen sprake van dat herstel niet mogelijk of economisch niet verantwoord is (in welk geval de waarde van een zaak vergoed moet worden). Overigens wordt ten gevolge van het slagen van de eerste en de tiende principale grief de vergoedingsplicht van Van[appellant]terzake met 50 % verminderd, omdat de schade door partijen bij helfte dient te worden gedragen. Dit betekent dat van deze schadepost een bedrag van € 367,50 toewijsbaar is.
Herstelkosten wanden hal. Grief VI
4.7.1.
Volgens Van[appellant]heeft de kantonrechter ten aanzien van deze post ten onrechte een bedrag van € 350,-- begroot. Dat kan hoogstens € 262,30 zijn, omdat rekening moet worden gehouden met “
het nieuw voor oud principe”, aldus Van[appellant] Verder heeft de kantonrechter ten onrechte geen aandacht geschonken aan het feit dat niet is gebleken van een causaal verband tussen de gasafsluiting en de opgevoerde kosten voor hak- en breekwerk, kosten bouwafval en aan- en afvoer materiaal en calculatiekosten. Overigens zal er nauwelijks af te voeren afval zijn en komen calculatiekosten voor rekening van de aannemer, aldus Van[appellant]
4.7.2.
Verbakel[geïntimeerde]heeft aangevoerd dat de kantonrechter duidelijk heeft gemotiveerd hoe hij tot het begrote bedrag van € 350,-- komt. De grief kan niet slagen, aldus Verbakel[geïntimeerde]
4.7.3.
De kantonrechter is bij deze post niet uitgegaan van het door Peters[Aannemersbedrijf]geoffreerde bedrag, maar van het door Von[Bureau]begrote bedrag. Verder geldt hier hetzelfde als het hof ten aanzien van de gipsplaten van het plafond heeft overwogen (r.o. 4.6.4.); Van[appellant]heeft het door Von[Bureau]begrote bedrag niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist, het “
nieuw voor oud verweer”wordt niet toegelicht en ook bij deze post is er geen sprake van dat herstel niet mogelijk zou zijn. Toewijsbaar zijn dus de naar objectieve maatstaven berekende kosten die met het herstel zijn gemoeid en de kantonrechter heeft deze naar het oordeel van het hof terecht op € 350,-- geschat.
4.7.4.
De kosten voor hak- en breekwerk, kosten bouwafval en aan- en afvoer materiaal en calculatiekosten staan naar het oordeel van het hof in zodanig verband met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van Van[appellant]berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend (artikel 6:98 BW). De omvang van deze kosten heeft Van[appellant]niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist.
Deze grief kan dus niet slagen, zij het dat ten gevolge van het slagen van de eerste en de tiende principale grief, de vergoedingsplicht van Van[appellant]terzake met 50 % wordt verminderd (zie ook slot r.o. 4.6.4).
Plafond winkelruimte. Grief VII
4.8.1.
Volgens Van[appellant]heeft de kantonrechter terzake van deze schadepost ten onrechte een bedrag van € 10.022,93 begroot. De kosten houden verband met asbest en niet met waterschade. De asbest is een gebrek in het gehuurde. Dat komt voor rekening van Verbakel[geïntimeerde] Bovendien heeft het herstel betrekking op een aanmerkelijk duurdere constructie, omdat de kosten van een brandwerend plafond in plaats van slechts een zachtboardplafond worden begroot. Verder zijn de kosten van afvoer van bouwafval en calculatiekosten ten onrechte berekend, aldus Van[appellant]
4.8.2.
Verbakel[geïntimeerde]heeft betoogd dat de schade niet is veroorzaakt door de asbest en dat asbest overigens geen gebrek in de zin van artikel 7:204 BW is. De door Von[Bureau]bedachte oplossing is goedkoper dan door Peters[Aannemersbedrijf]is geoffreerd en Verbakel[geïntimeerde]is aldus schadebeperkend opgetreden. Verder zijn de kosten van afvoer van bouwafval en dergelijke gebruikelijke kosten die terecht in rekening zijn gebracht, aldus Verbakel[geïntimeerde]
4.8.3.
De kantonrechter heeft de door Peters[Aannemersbedrijf]begrote kosten van verwijdering van asbest niet overgenomen, maar heeft bij zijn beslissing aangesloten bij de door Von[Bureau]aangedragen goedkopere wijze van herstel. Op basis van zijn bevindingen bij gelegenheid van de descente achtte de kantonrechter ten aan zien van de overige, kleinere posten op de offerte van Peters[Aannemersbedrijf] de noodzaak tot uitvoering daarvan voldoende gebleken.
4.8.4.
Het hof oordeelt als volgt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het in het plafond van de bedrijfsruimte aanwezige asbest als gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW zou moeten worden aangemerkt.
Ook hier weer is uitgangspunt dat, nu herstel mogelijk is, de naar objectieve maatstaven berekende kosten van herstel toewijsbaar zijn. Evenals de kantonrechter begroot het hof die kosten op het door Peters[Aannemersbedrijf]geoffreerde bedrag, minus de op die offerte vermelde kosten van asbestverwijdering en rekening houdend met een dienovereenkomstige vermindering van de algemene kosten. Daarbij is in het voordeel van Van[appellant]geen rekening gehouden met het hogere bedrag dat Von[Bureau]had begroot, nu uit de offerte van Peters[Aannemersbedrijf]bleek dat het herstel kennelijk voor het lagere bedrag kon worden uitgevoerd en het ook naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van Verbakel[geïntimeerde]komt dat zij toen niet tot herstel is overgegaan en dat door tijdsverloop de kosten mogelijk zijn opgelopen. Anders dan Van[appellant]stelt, dient niet uit te worden gegaan van het lagere “dagwaarde-bedrag” dat Von[Bureau]noemt, omdat, zoals eerder overwogen, het hier niet gaat om een niet herstelbare zaaksbeschadiging in welk geval de waarde van het beschadigde goed moet worden vergoed en de dagwaarde relevant wordt. Voor wat betreft het bezwaar van Van[appellant]tegen de posten van afvoer van bouwafval en calculatiekosten verwijst het hof kortheidshalve naar zijn op dit punt eerder gegeven oordeel (r.o. 4.7.4).
Deze grief slaagt dus niet. Wel wordt, zoals hiervoor werd overwogen, de vergoedingsplicht van Van[appellant]tengevolge van het slagen van de eerste en tiende grief met 50 % verminderd (r.o. 4.6.4 en 4.7.4).
Meterkast. Aansluiting elektriciteit. Grief VIII
4.9.1.
Van[appellant]maakt met deze grief bezwaar tegen de begroting van deze schade op basis van de factuur van Smits[X.] omdat enkel de waarde van de in de meterkast aanwezige elektrische installatie moet worden vergoed en Van[appellant]niet hoeft op te draaien voor de kosten van een geheel nieuwe installatie, waarbij ook nog aardlekschakelaars zijn aangebracht terwijl die voordien niet aanwezig waren. Daarom is zijn aanbod om de helft van de kosten te vergoeden zeer redelijk, aldus Van[appellant]
4.9.2.
Volgens Verbakel[geïntimeerde]heeft Van[appellant]eerder erkend volledig voor deze schade aansprakelijk te zijn, waarbij zij wijst op overgelegde correspondentie tussen partijen. Verder gaat het om herstel van de installatie en niet uitsluitend om vergoeding van de waarde van de aanwezige installatie, aldus Verbakel[geïntimeerde]
4.9.3.
Naar het oordeel van het hof is - blijkens de factuur van Smits[X.]waarop is vermeld “
meterkast vervangen” -hier sprake van een situatie dat herstel kennelijk niet mogelijk of economisch verantwoord was. In zo’n geval dient de waarde van het goed te worden vergoed en is Van[appellant]niet gehouden de kosten van een geheel nieuwe installatie te vergoeden. Dat wordt niet anders door de door Verbakel[geïntimeerde]overgelegde brief van Van[appellant]d.d. 1 juni 2010. Het daarin door Van[appellant]ten aanzien van de meterkast opgemerkte is blijkens de tekst van de brief gedaan in het kader van een voorstel tot een minnelijke beslechting van het geschil en houdt geen onvoorwaardelijke erkenning van aansprakelijkheid in.
Het hof schat de waarde van de vervangen meterkast/electrische installatie op de helft van het toegewezen bedrag van € 2.005,88 excl btw. Deze schadepost wordt derhalve begroot op € 1.002,94.
De grief slaagt dus, waarbij ook hier weer geldt dat de vergoedingsplicht van Van[appellant]bovendien met 50 % wordt verminderd tengevolge van het slagen van de eerste en de tiende principale grief.
Kosten spoedmaatregelen; handgeschreven specificatie. Grief IX
4.10.1.
Volgens Van[appellant]heeft de kantonrechter ten onrechte op basis van de handgeschreven specificatie een bedrag van € 585,75 toegewezen. Dit zijn immers niet controleerbare kosten en van de materiaalkosten is niet duidelijk dat het noodzakelijk was deze kosten te maken, aldus Van[appellant]
4.10.2.
Verbakel[geïntimeerde]heeft betoogd dat Van[appellant]deze post in eerste aanleg niet inhoudelijk heeft betwist. Verbakel[geïntimeerde]heeft schadebeperkend moeten optreden en met deze nood-/spoedingrepen kosten moeten maken. Het zijn redelijke kosten. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft Verbakel[geïntimeerde]medegedeeld, dat de opgevoerde kosten zowel de uren van W[onderhoudsmonteur van geintimeerde](een monteur die altijd het onderhoud deed bij Verbakel[geïntimeerde] cvr 4) als die van haar zoon J[zoon van geintimeerde]betreffen en dat haar zoon tijdens het assisteren van Van[onderhoudsmonteur van geintimeerde]niet inzetbaar was in de motorzaak van haar en haar echtgenoot waar hij normaal gesproken werkt.
4.10.3.
Vooropgesteld zij dat een onvoldoende betwisting in eerste aanleg in hoger beroep kan worden hersteld, zodat het verweer van Verbakel[geïntimeerde]op dit punt geen hout snijdt (vgl ook r.o. 4.6.3)
De grief slaagt echter niet. Van[appellant]betwist niet dat Verbakel[geïntimeerde]spoedmaatregelen heeft moeten treffen vanwege en ter beperking van de water-/bevriezingsschade. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de opgevoerde kosten gelet op de aard en de omvang van de schade niet bovenmatig voor komen. Van[appellant]klaagt omtrent het ontbreken van een onderbouwing. Het is echter niet waarschijnlijk dat indien de spoedmaatregelen waren uitgevoerd door een erkend loodgietersbedrijf en de door Van[appellant]te vergoeden kosten waren onderbouwd door een rekening van dat bedrijf, een lager bedrag dan het thans begrote bedrag zou zijn gefactureerd.
Wel geldt ook hier (gelet op het geslaagde beroep op eigen schuld) dat Van[appellant]uiteindelijk slechts 50% van deze schadepost hoeft te dragen.
4.11.
De beslissing omtrent het met de elfde grief aangevoerde bezwaar tegen de in eerste aanleg uitgesproken kostencompensatie houdt het hof aan.
Nader in incidenteel appel
4.12.
Het in r.o. 4.11 overwogene geldt ook ten aanzien van de eerste incidentele grief.
Btw. Grief II
4.13.1
Met deze grief maakt Verbakel[geïntimeerde]bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat Verbakel[geïntimeerde]kennelijk de btw kan verrekenen en dat btw daarom geen schadepost voor haar is. Zij wijst erop dat zij in eerste aanleg wel degelijk de btw heeft gevorderd.
4.13.2.
Van[appellant]heeft aangevoerd dat de offertes op naam van de onderneming van de echtgenoot van Verbakel[geïntimeerde]zijn gesteld en dat in ieder geval geen btw over werkzaamheden van de zoon kan worden gevorderd.
4.13.3.
De grief is terecht voorgedragen. Het enkele feit dat de offertes zijn gericht aan het bedrijf van de echtgenoot van Verbakel[geïntimeerde] betekent niet Verbakel[geïntimeerde] waarvan onbetwist is dat zij het is die de schade lijdt, de btw kan verrekenen. Ook overigens is er geen enkele aanwijzing dat Verbakel[geïntimeerde]de btw kan verrekenen. De begrote schadebedragen dienen derhalve met de btw te worden vermeerderd, met uitzondering van het aan de werkzaamheden van Van[onderhoudsmonteur van geintimeerde]en Verbakel[geïntimeerde]s zoon gekoppelde bedrag. Daarvan is immers niet gebleken dat Verbakel[geïntimeerde]daarover btw heeft afgedragen.
Vermeerdering van eis. Kosten rapportage Von[Bureau]
4.14.1.
Verbakel[geïntimeerde]heeft haar eis vermeerderd met de over de geleden schade te betalen btw en met buitengerechtelijke kosten en de kosten van de rapportage door Von[Bureau]à € 875,--.
4.14.2.
Van[appellant]heeft aangevoerd dat iedere onderbouwing van de buitengerechtelijke kosten ontbreekt en dat de gevorderde € 875,-- inzake de rapportage door Von[Bureau]moet worden afgewezen, omdat dat een eenzijdig in opdracht van Verbakel[geïntimeerde]opgemaakt rapport betreft, dat bovendien niet (geheel) door de kantonrechter is overgenomen.
4.14.3.
Het hof heeft hiervoor (r.o. 4.13.3) reeds zijn oordeel gegeven omtrent de door Verbakel[geïntimeerde]gevorderde btw.
Voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten heeft Van[appellant]er terecht op gewezen, dat iedere onderbouwing ontbreekt. Evenmin wordt enig concreet bedrag gevorderd. De vermeerdering van eis is in zoverre dus niet toewijsbaar.
Dat is anders voor wat betreft de gevorderde kosten van Von[Bureau] Het enkele feit dat het hier een in opdracht van Verbakel[geïntimeerde]opgemaakt rapport betreft, waarvan de inhoud bovendien niet geheel door de kantonrechter is overgenomen, betekent niet dat deze kosten niet als vermogensschade van Verbakel[geïntimeerde]in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van het hof staan de gevorderde kosten in causaal verband (zowel sine-qua-non-verband als toerekeningsverband) met de schadeveroorzakende gebeurtenis. Gelet op de op Verbakel[geïntimeerde]rustende bewijslast terzake van de schade was het voorts redelijk dat zij Von[Bureau]inschakelde om te rapporteren. De (omvang van de) schade die aanvankelijk (alleen) werd onderbouwd met de door Peters[Aannemersbedrijf]geoffreerde bedragen, werd immers door Van[appellant]betwist. De hoogte van de door Von[Bureau]in rekening gebrachte kosten is niet door Van[appellant]betwist en deze kosten zijn naar het oordeel van het hof redelijk (vgl ook ECLI:NL:HR:2003:AF7423 Bravenboer/London Verzekeringen N.V.).
4.15.
Gelet op het (eventueel) plaats te vinden deskundigenonderzoek houdt het hof iedere verdere beslissing aan.
4.16.
Het staat partijen uiteraard vrij om van deskundigenonderzoek en verdere procesvoering af te zien en ter besparing van de kosten de zaak te beëindigen door middel van een minnelijke regeling. Mogelijk kan dit tussenarrest daarbij tot richtsnoer dienen, nu daarin op bijna alle punten die partijen verdeeld houden een beslissing is genomen en tevens is beslist dat de ten gevolge van de gasafsluiting ontstane schade in gelijke mate over partijen dient te worden verdeeld.

5.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van 22 april 2014 voor akte aan de zijde van Verbakel[geïntimeerde]met de hiervoor in r.o. 4.5.4 vermelde doeleinden, waarna Van[appellant]in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.G.W.M. Stienissen en M.A. Wabeke en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 maart 2014.