3.8.3.Volgens [geïntimeerde] heeft de door hem gestelde schade ad € 56.818,00 betrekking op de volgende schadeposten:
a. advocaatkosten € 14.771,00
b. accountantskosten € 2.047,00
c. contractuele boete € 40.000,00
3.8.4.Ten aanzien van de advocaatkosten heeft [geïntimeerde] gesteld dat deze kosten betrekking hebben op zowel de in conventie als de in reconventie gevoerde procedure. Voor deze advocaatkosten houdt de proceskostenveroordeling echter een vergoeding in. De door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding is daarom niet toewijsbaar voor zover deze betrekking hebben op zijn advocaatkosten. Het hof merkt daarbij nog op dat de onderhavige vordering tot vergoeding van de door [geïntimeerde] in verband met de onderhavige procedure gemaakte advocaatkosten, slechts toewijsbaar is ingeval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van [geïntimeerde] achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als BMW haar vordering baseert op feiten of omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Gesteld noch gebleken is echter dat dit het geval is.
3.8.5.1. Wat betreft de accountantskosten heeft [geïntimeerde] gesteld dat zijn accountant heeft geadviseerd in de kwestie omtrent het door BMW onrechtmatig gelegde beslag. In verband daarmee heeft [geïntimeerde] een factuur van zijn accountant d.d. 3 maart 2013 overgelegd.
3.8.5.2. [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de accountantskosten schade betreffen als gevolg van de beslaglegging. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het hof namelijk niet in waarom advisering door de accountant over de beslagen noodzakelijk was. Het enkele overleggen van een factuur vormt evenmin een voldoende onderbouwing. Bij dit oordeel betrekt het hof dat op de door [geïntimeerde] overgelegde factuur van zijn accountant staat vermeld dat deze factuur ziet op van 1 januari 2013 tot en met 25 februari 2013 verrichte werkzaamheden. In de periode van 1 januari 2013 tot 30 januari 2013 bevond de zaak in eerste aanleg zich echter in staat van wijzen, terwijl de rechtbank bij het op
30 januari 2013 gewezen vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, BMW heeft veroordeeld tot opheffing van de beslagen en doorhaling van de beslagen in de openbare registers. Ook gelet daarop valt niet in te zien dat de accountantskosten een gevolg zijn van de reeds op 11 mei 2012 gelegde beslagen.
Het voorgaande brengt mee dat de door [geïntimeerde] gevorderde accountantskosten evenmin toewijsbaar zijn.
3.8.6.1. Met betrekking tot de gevorderde contractuele boete ad € 40.000,00 heeft [geïntimeerde] een tussen hem en E & M Holding B.V. (hierna: E & M) gesloten schriftelijke koopovereenkomst d.d. 20 april 2012 overgelegd die betrekking heeft op twee van de drie onroerende zaken waarop BMW beslag heeft laten leggen, te weten de percelen [straatnaam] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [woonplaats]. Volgens [geïntimeerde] kon hij door de beslaglegging niet voldoen aan zijn contractuele verplichting om deze percelen op 22 juni 2012 vrij van beslag aan
E & M te leveren. Vervolgens heeft E & M [geïntimeerde] bij brief van 25 juni 2012 in gebreke gesteld. Nadat nakoming door [geïntimeerde] binnen de gestelde termijn uitbleef, heeft
E & M bij brief van 6 juli 2012 de koopovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op de contractuele boete van € 38.300,00. Volgens [geïntimeerde] bestaat de schade die hij in dit verband als gevolg van de beslaglegging lijdt uit een door hem verschuldigde boete van € 40.000,00.
3.8.6.2. BMW heeft deze schadepost gemotiveerd bestreden, onder meer stellende dat er geen sprake is van een reële koopovereenkomst. Verder heeft BMW gesteld dat als al kan worden aangenomen dat sprake is van een reële koopovereenkomst, [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht onder andere omdat hij BMW nooit van de verkoop op de hoogte heeft gesteld en BMW evenmin heeft gesommeerd om het beslag op te heffen. Daarnaast heeft BMW er op gewezen dat in de overgelegde koopovereenkomst een contractuele boete van 10% van de koopsom is opgenomen, derhalve € 38.300,00, zodat
– zo begrijpt het hof – zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor een boete van
€ 40.000,00.
3.8.6.3. Nog daargelaten dat [geïntimeerde] in eerste aanleg en in hoger beroep tegenstrijdige stellingen heeft ingenomen over de gestelde koopovereenkomst (zo stelde hij in eerste aanleg dat hij op 3 april 2012 een koopovereenkomst had gesloten waarin is opgenomen een koopprijs van € 350.000,00, een contractuele boete van € 35.000,00 en als leveringsdatum
20 juli 2012, terwijl hij in hoger beroep stelt dat hij op 20 april 2012 een koopovereenkomst heeft gesloten waarin is opgenomen een koopprijs van € 383.000,00, een contractuele boete van € 38.300,00 en als leveringsdatum 22 juni 2012), kan in het midden blijven of [geïntimeerde] en
E & M een reële koopovereenkomst met elkaar hebben gesloten. De vordering van [geïntimeerde] ad
€ 40.000,00 strandt immers reeds op het navolgende.
3.8.6.4. Uitgangspunt is dat degene die een beslag legt op eigen risico handelt en, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd.
3.8.6.5. Indien er veronderstellenderwijze van wordt uitgegaan dat er sprake is van een reële koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en E & M en [geïntimeerde] ter zake de niet nakoming daarvan een boete is verschuldigd zodat hij schade lijdt als gevolg van de beslaglegging, heeft het volgende te gelden.
Na de beslaglegging heeft [geïntimeerde] slechts met E & M gecorrespondeerd, onder meer met de mededeling:
‘Na overleg met mijn raadsman, ziet het er naar uit dat dit beslag op datum van levering eraf is.’(zie prod. 4 mva princ/mvg inc). Naar het oordeel van het hof had van [geïntimeerde], als (middellijk) bestuurder van een financieel adviesbureau, in redelijkheid echter mogen worden verwacht dat hij na de beslaglegging op 11 mei 2012 ook contact zou hebben opgenomen met BMW (of de door haar ingeschakelde deurwaarder) om haar te informeren over de verkoop van de percelen en om BMW te waarschuwen voor de schade die [geïntimeerde] zou gaan leiden indien hij de percelen op de overeengekomen transportdatum, 22 juni 2012, niet vrij van beslag zou kunnen leveren. Daarbij is van belang dat de verkochte percelen volgens de door [geïntimeerde] overgelegde koopovereenkomst zijn verkocht voor € 383.000,00 kosten koper, terwijl deze percelen naar zijn zeggen niet hypothecair waren belast. Na betaling van de koopsom van € 383.000,00 was er dus voldoende financiële ruimte voor een alternatieve zekerheidsstelling ten gunste van BMW. Naar het oordeel van het hof bestonden er verschillende mogelijkheden om de levering van de percelen aan E & M toch tijdig en vrij van beslag te doen plaatsvinden, bijvoorbeeld storting van een deel van de koopsom in een depot bij de notaris of het stellen van een bankgarantie. Dat dit laatste onmogelijk was heeft [geïntimeerde] onvoldoende feitelijk onderbouwd. Aldus had kunnen worden voorkomen dat [geïntimeerde] een boete zou verbeuren en ter zake schade zou lijden. Gelet op dit een en ander had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om nader te onderbouwen waarom hij na de beslaglegging op 11 mei 2012 – en overigens ook na de ingebrekestelling door E & M bij brief van 25 juni 2012 – heeft stilgezeten en BMW niet heeft ingelicht over de verkoop van de percelen en haar niet heeft gewaarschuwd voor de schade die hij zou gaan leiden indien hij de percelen niet vrij van beslag zou kunnen leveren. Door na te laten BMW ter zake in te lichten en te waarschuwen, heeft [geïntimeerde] BMW niet de kans gegeven om het beslag voor de overeengekomen leveringsdatum op te heffen en daarmee te voorkomen dat [geïntimeerde] de door hem gestelde schade zou lijden.
Het hof is van oordeel dat onder de hiervoor genoemde omstandigheden de schadebeperkingsplicht van [geïntimeerde] van dien aard is dat op grond van de billijkheid de schadevergoedingsplicht van BMW geheel vervalt. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt gepasseerd, nu deze onvoldoende feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. Het hof zal de gevorderde schadevergoeding ter zake de contractuele boete daarom eveneens afwijzen.