In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vastgestelde waarde van een winkelpand in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De peildatum voor de waardebepaling was 1 januari 2011. De Heffingsambtenaar had de waarde van het pand vastgesteld op € 1.240.000, maar het Hof oordeelt dat deze waarde niet aannemelijk is gemaakt. De Heffingsambtenaar gebruikte gegevens die te eenzijdig en afwijkend waren, en de vergelijkingsobjecten waren niet vergelijkbaar met het winkelpand in kwestie. Belanghebbende stelde dat er in de directe omgeving veel leegstand was en dat de huurprijzen daardoor onder druk stonden. Het Hof concludeert dat de Heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn bewijslast en stelt de waarde van het winkelpand in goede justitie vast op € 1.100.000. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en de Heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van belanghebbende. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2014.