Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda, die op 12 oktober 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 heeft bevestigd. De belanghebbende, die middellijk enig aandeelhouder en bestuurder is van een vennootschap, heeft een pand aangekocht met de intentie om het te renoveren en vervolgens te verhuren, met als doel het met winst te verkopen. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft echter het netto-voordeel van de verkoop van het pand, dat € 126.021 bedraagt, aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en dit toegevoegd aan het belastbaar inkomen van belanghebbende.
Tijdens de zitting op 3 april 2014 heeft het Hof de feiten vastgesteld op basis van de gedingstukken en het verhandelde. Het Hof oordeelt dat de groep, waaronder belanghebbende, ten tijde van de aankoop van het pand het oogmerk had om het pand te renoveren en te verhuren, en dat de verkoop van het pand aan een derde partij, de heer [O], niet in strijd was met dit oogmerk. Het Hof concludeert dat de Inspecteur terecht het netto-voordeel als belastbaar resultaat heeft aangemerkt, omdat de werkzaamheden die normaal gesproken tot een werkzaamheid leiden, niet zijn uitgevoerd.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat belanghebbende zijn aandeel in het pand tegen kostprijs moest activeren op de beginbalans. De beslissing van het Hof houdt in dat de belanghebbende geen recht heeft op vermindering van de aanslag en dat het hoger beroep ongegrond is. De kosten van het beroep worden niet vergoed, en er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling.