ECLI:NL:HR:2012:BU4808
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 2003 en 2004. De Inspecteur had deze aanslagen opgelegd, maar na bezwaar zijn deze verminderd. De Rechtbank te Arnhem verklaarde de beroepen van belanghebbende ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de aanslagen verder verminderde. De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de werkzaamheid van belanghebbende in 2002 is beëindigd. De Hoge Raad stelt vast dat de werkzaamheden van belanghebbende, die gericht waren op de verkoop van het winkelcentrum, voortduurden tot het moment van vervreemding in 2004. Dit betekent dat de voordelen die in 2003 en 2004 zijn genoten, belast moeten worden als resultaat uit een werkzaamheid. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met betrekking tot het tijdstip van beëindiging van een werkzaamheid. De Hoge Raad benadrukt dat de intentie van belanghebbende om het winkelcentrum met winst te verkopen, bepalend is voor de voortzetting van de werkzaamheid. De zaak illustreert ook de rol van de Inspecteur en de mogelijkheden voor belanghebbenden om bezwaar te maken tegen belastingaanslagen.