Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
4 april 2013, nummer AWB 12/4325, in het geding tussen
1.Ontstaan en loop van het geding
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vertegenwoordigd door haar directeur, mevr. [A], vergezeld van belanghebbendes gemachtigde de heer [B], accountant te [plaats], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en mevrouw [D].
J. Swinkels, T.A. Gladpootjes en P.A.M. Pijnenburg, dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door J. Swinkels, T.A. Gladpootjes en H.W.M. van Kesteren, en dat de zaak wordt voortgezet, in de stand waarin zij zich bevond op 17 april 2014. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
2.Feiten
31 december 2010. Van dat onderzoek is een rapport opgemaakt op 12 september 2011 (hierna: het controlerapport). Op pagina 7 vermeldt het controlerapport:
Per 31 december van elk jaar boekte de adviseur op deze rekening in credit het netto jaarloon overeenkomstig de met mevrouw [A] gesloten arbeidsovereenkomst. Het saldo van de rekening nr. [nummer] werd als vordering op mevrouw [A] in de jaarstukken verantwoord. Deze vordering was ten tijde van de zittingen van het Hof geheel afgelost.
1-1-2008 t/m 31-12-2008 € 5.712 € 1.428 € 491
1-1-2007 t/m 31-12-2007 € 8.857 € 2.214 € 1.218
1-1-2006 t/m 31-12-2006
€ 5.874 € 1.468 € 1.107Totaal € 20.443 € 5.110 € 2.816.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4.Gronden
Anders dan de Rechtbank heeft gedaan is het geschil, dat partijen verdeeld houdt, niet het vaststellen van het gebruikelijke loon als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, doch het vaststellen van het werkelijk genoten loon.
Het Hof ziet dan ook geen reden om de opgenomen bedragen, voor zover deze meer bedragen dan het in de arbeidsovereenkomst neergelegde loon, als loon aan te merken. De administratie van belanghebbende was tijdens het boekenonderzoek weliswaar niet in orde (vgl. hierboven onder 2.3), doch niet in geschil is dat met betrekking tot het onderhavige geschil de betalingen in de administratie gewoon te volgen waren.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft gesteld en hetgeen zij aan stukken heeft overgelegd, doen blijken dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Hetzelfde heeft te gelden voor de opgelegde boete en de in rekening gebrachte heffingsrente.
Het Hof heeft daarom het onderzoek ter zitting moeten schorsen om belanghebbende in de gelegenheid te stellen de stukken alsnog aan het Hof te verstrekken. Belanghebbende heeft de stukken vervolgens aan het Hof doen toekomen.
Gelet op hetgeen het Hof heeft overwogen onder 4.4 kan niet worden gesteld dat de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Integendeel, het Hof heeft zelfs twee zittingen moeten houden om belanghebbende in staat te stellen de op de zaak betrekking hebbende stukken, die de Inspecteur behoorde in te dienen, alsnog in te brengen. De Inspecteur heeft volhard in zijn stelling dat de stukken niet aan de controlerend ambtenaar - en dus ook niet aan hem – waren overgelegd. Zoals het Hof onder 4.4 heeft overwogen, is dit standpunt – gelet op de andersluidende tekst van het controlerapport - onjuist.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 788 vergoedt;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 486; en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.678,50.