ECLI:NL:GHSHE:2014:145

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-00656
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de heffing van overdrachtsbelasting en de rechtsgeldigheid van tijdelijke tariefsverlaging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de heffing van overdrachtsbelasting. De belanghebbende, die een appartement had aangeschaft, had bezwaar gemaakt tegen de door de Inspecteur van de Belastingdienst opgelegde overdrachtsbelasting van € 9.900. De belanghebbende stelde dat de heffing van overdrachtsbelasting inbreuk maakte op zijn eigendomsrecht zoals vastgelegd in artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Tevens werd betoogd dat de tijdelijke verlaging van het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen, die terugwerkte tot 15 juni 2011, discriminatoire wetgeving inhield, in strijd met artikel 26 van het IVBPR en artikel 14 van het EVRM.

Het Hof oordeelde dat de heffing van overdrachtsbelasting geen inbreuk vormt op het recht van eigendom en dat de tijdelijke tariefsverlaging geen discriminatoire wetgeving is. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bepalingen van het Handvest niet van toepassing waren, omdat er geen uitvoering van Unierecht aan de orde was. Het Hof concludeerde dat de wetgever in redelijkheid had kunnen besluiten om de tariefsverlaging niet verder terug te laten werken dan tot 15 juni 2011, en dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last voor de belanghebbende. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00656
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 augustus 2012, nummer AWB 12/1362, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, [inspecteur],
hierna: de Inspecteur
,
betreffende na te melden op aangifte voldane belasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 20 juni 2011 is ter zake van de aanschaf door belanghebbende van een appartement een bedrag van € 9.900 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
Belanghebbende is tegen dat op aangifte voldaan bedrag op 18 juli 2011 in bezwaar gekomen. Bij uitspraak gedagtekend 15 februari 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur op 23 maart 2012 per fax in beroep gekomen bij Rechtbank. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
1.4.
Bij mondelinge uitspraak van 31 augustus 2012, in afschrift aan partijen verzonden op 13 september 2012, heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 19 oktober 2012 hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 oktober 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A], advocaat te [plaats], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B]. Ter zitting is tevens behandeld de zaak met Hofkenmerk 12/00657.
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Bij notariële akte van 17 mei 2011 heeft belanghebbende in eigendom verkregen het appartement, plaatselijk bekend [a-straat] 271 te [woonplaats] (hierna: de woning). De koopsom voor de woning bedroeg € 165.000.
2.2.
Het tarief voor de overdrachtsbelasting was ten tijde van de verkrijging, ingevolge artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV), zes procent. Op 20 juni 2011 is ter zake van de verkrijging van de woning een bedrag van € 9.900 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan, zijnde 6% van de koopsom.
2.3.
Tijdens de persconferentie van minister-president Rutte na afloop van de ministerraad op 17 juni 2011 is het volgende genotuleerd (website Rijksoverheid, Radio- en TV-tekst 17 juni 2011):
‘VAN BEEK (BNR) (…) de woonvisie die nog komt. Is toegezegd aan de Kamer, gaat de overdrachtsbelasting daar deel van uitmaken?
RUTTE We komen met een woonvisie en echt, daar hebben we nog helemaal niet eens over gesproken, dus ik ga echt niets over die woonvisie zeggen.
VAN BEEK Maar als je nu een startend stelletje bent en…
RUTTE Dan moet je gewoon een huis kopen, als je een huis wilt kopen.
BERGHUIS (RTL) Dan heb je niet straks in september van goh, had ik maar een paar maanden gewacht, want nou…
RUTTE Als jij graag een huis wilt kopen dan moet je dat gewoon doen. Dan kijk ik recht in de camera, dat is ook heel goed nieuws voor heel Nederland. We hebben echt die woningmarkt nodig. (…)
BERGHUIS Dus geen cadeautjes voor starters?
RUTTE Cadeautjes doen we al helemaal nooit.
BERGHUIS Lagere overdrachtsbelasting.
RUTTE U kent ons, cadeautjes is niets voor het kabinet.’.
2.4.
Op 1 juli 2011 is door het kabinet een integrale woonvisie gepresenteerd (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 847, nr. 1) en op dezelfde datum is een persbericht uitgebracht. In de integrale woonvisie en het persbericht is onder meer aangekondigd dat de overdrachtsbelasting verlaagd wordt van zes naar twee procent voor de periode van 15 juni 2011 tot 1 juli 2012, waarbij voor de verkrijging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet BRV, het tijdstip van de juridische eigendomsoverdracht bepalend is.
2.5.
Op 1 juli 2011 gaf de minister-president tevens een persconferentie na afloop van de op die dag gehouden ministerraad. De notulen van de persconferentie (website Rijksoverheid, Radio-en tv-teksten, persconferentie minister-president na de MR 1 juli 2011) vermelden het volgende.
‘VAN DER HEYDE Laatste vraag over de overdrachtsbelasting, is het kabinet ook een beetje gedwongen om het te doen omdat er zoveel geruchten ontstonden en er een notitie was uitgelekt? (…)
RUTTE Nou, in hele kleine kring was die discussie nog wel wat langer aan de gang of dit niet de kick-start zou kunnen zijn (…). Ja, en dat dingen uitlekken in de politiek dat is een ziekte, maar daar kun je geen beleid op maken hè, dus als wij de conclusie hadden getrokken deze week: dit is geen goede maatregel, ondanks de publiciteit, hadden we hem niet genomen.
(…)
WESTER (RTL NIEUWS) Het feit dat de maatregel met terugwerkende kracht twee weken geleden ingaat, heeft dat er ook mee te maken dat u twee weken geleden riep als u een huis wil kopen moet dat vooral doen.
RUTTE Ja, zeker, het heeft ook daarmee te maken, en met het feit dat de meeste - en trouwens Verhagen ook een week later haast ik mij er aan toe te voegen – Maxim[e], ja, nee, maar allebei hebben we er uitspraken over gedaan. De tweede reden is dat de meeste juridische overdrachten ook plaatsvinden tegen het eind van een kalendermaand, dus wil je meteen ook effect hebben kan het maar beter met iets terugwerkende kracht.
WESTER Even heel precies, wist u twee weken geleden al dat de maatregel er aan zat te komen, dus u kon dat roepen. Kortom, doordat u dat twee weken geleden geroepen heeft moet het met terugwerkende kracht, al kost het wat extra geld.
RUTTE Geen van beide. Nee, het is geen van beide, want we waren er al een tijd over in gesprek in het kabinet en het had heel goed kunnen zijn dat we deze week de knoop de andere kant hadden doorgehakt, want we hebben echt gekeken op basis van alle onderzoeken (…)
(…)’.
2.6.
Bij Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende bekend gemaakt:
‘1. Inleiding
In het persbericht van 1 juli 2011 is aangekondigd dat het tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van woningen tijdelijk wordt verlaagd tot 1 juli 2012. Deze maatregel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2012. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen treedt deze maatregel op 1 januari 2012 in werking en werkt terug tot en met 15 juni 2011.
2. Goedkeuring
Het is niet wenselijk dat belanghebbenden de verkrijging van een woning uitstellen tot 1 januari 2012. Daarom keur ik vooruitlopend op wetswijziging het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat een tarief overdrachtsbelasting van 2 procent wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning. Hieronder wordt het begrip woning nader toegelicht.
(…)
4. Inwerkingtreding en vervaldatum
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van woningen.
Dit besluit vervalt op 1 januari 2012.’.
2.7.
In een brief van 1 juli 2011 (Tweede Kamer 31 371, nr. 364) heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd:
‘Vergaderjaar 2010-2011
Nr. 364
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2011
Het kabinet verlaagt het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen waarvan de transportakte passeert gedurende de periode 15 juni 2011 tot en met 30 juni 2012. Met deze brief informeer ik u over de dekking van de maatregel.
Achtergrond
De woningmarkt stagneert. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen hebben moeite hun huis te verkopen, wat in sommige gevallen leidt tot financiële problemen. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet besloten om de overdrachtsbelasting tijdelijk fors te verlagen. (…)
(…)
Deze achtergrond heeft het kabinet tot een aantal overwegingen gebracht bij de invulling van de dekking van de maatregel. Gegeven het doel van de maatregel – het geven van een impuls aan de woningmarkt – ligt het in de rede geen compenserende lastenmaatregel op het woningmarktdossier zelf te nemen. Hierbij dient bedacht te worden dat de verlaging tijdelijk is, zodat de incidentele inzet van dekkingsmaatregelen volstaat. Verder is van belang dat de voordelen van de maatregel zowel bij burgers als bedrijven neerslaan. Daarmee ligt het in de rede de noodzakelijke dekking bij beiden te vinden.
Het pakket
Met deze overwegingen in het achterhoofd heeft het kabinet gezocht naar dekkingsmaatregelen die hun eigen merites hebben. Het gaat daarbij om maatregelen die het kabinet reeds voornemens was te treffen en waarover ook eerder met de Kamer is gecommuniceerd. De opbrengst van deze maatregelen wordt nu eenmalig ingezet ten behoeve van de verlaging van de overdrachtsbelasting. Het gaat om het volgende pakket:
Tabel: Dekking tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting
in miljoenen euro’s
Derving
–1200
Dekking
Bankenbelasting
300
Grondslagverbreding Vennootschapsbelasting (w.o. reparatie Bosal-gat)
340
Fasering vitaliteitsregeling
500
Enveloppe Regeerakkoord
60
Totaal
2.8.
Het wetsvoorstel inzake de tijdelijke tariefsverlaging als onderdeel van het Belastingplan 2012 is op 17 november 2011 door de Tweede Kamer en op 20 december 2011 door de Eerste Kamer aangenomen. Het Belastingplan 2012 is als Wet van 22 december 2011 (hierna: de Wet) gepubliceerd in het Staatsblad 2011, nr. 639.
2.9.
In artikel XXXVIII van de Wet is bepaald dat artikel XVI van de Wet (het artikel waarin de tariefswijziging van artikel 14 van de Wet BRV is opgenomen) terugwerkt tot en met 15 juni 2011.
2.10.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp Belastingplan 2012 (Tweede Kamer 33 003, nr. 3) is op pagina 36 vermeld:
‘5.1. Tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting
De woningmarkt hapert en het vertrouwen is laag. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen kunnen hun huis niet kwijt, wat in sommige gevallen tot financiële problemen leidt. Het kabinet stelt daarom voor het tarief van de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van woningen te verlagen van 6 naar 2 procent voor de periode van één jaar. Dit past binnen het kabinetsbeleid dat erop is gericht om het vertrouwen in de woningmarkt te ondersteunen, mede door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en daarbij wel de financiële risico’s te beperken. De rem op het aantal transacties doet vooral pijn in slechte tijden. De maatregel wordt nu ingevoerd om een tijdelijk probleem te adresseren: de diepste neergang op de woningmarkt sinds begin jaren tachtig. Met de tariefsverlaging wordt beoogd om het aantrekkelijker te maken om nu een huis te kopen en daarmee een impuls te geven die de woningmarkt op dit moment goed kan gebruiken. De gedachte is dat starters in deze periode tegen gunstigere voorwaarden en lagere financiële risico’s kunnen instappen en doorstromers kunnen profiteren omdat de verkoopbaarheid van de oude woning verbetert. De impuls tot het kopen van een woning wordt daarbij vergroot door het tijdelijke karakter van de maatregel. Een positief effect van de beoogde betere doorstroming is bovendien dat het de arbeidsmobiliteit ondersteunt. Mensen kunnen gemakkelijker dicht bij hun werk gaan wonen. In de huidige fase van herstel na de crisis is dit van bijzonder belang. Ten slotte levert de maatregel een bijdrage in het proces van herstel van de financiële stabiliteit na de kredietcrisis. Er hoeft minder geld geleend te worden voor de hypotheek, wat (ook op lange termijn) in het belang is van consumenten en hypotheekverstrekkers.
Om uitsteleffecten te voorkomen, is reeds eerder bij beleidsbesluit […] goedgekeurd dat, vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet, het tarief van de overdrachtsbelasting van 2 procent bij de verkrijging van woningen al met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. De maatregel vervalt per 1 juli 2012.’.
2.11.
In de Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 10) is omtrent de ingangsdatum voor de tariefsverlaging het volgende medegedeeld:
‘Om uitstelgedrag te voorkomen heeft het kabinet, vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet, ervoor gekozen dat het tarief van de overdrachtsbelasting van 2% bij de verkrijging van woningen al met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. De reden waarom voor 15 juni is gekozen houdt verband met uitlatingen van het kabinet over de woningmarkt met de bedoeling het vertrouwen in de woningmarkt te versterken. Het hiermee opgewekte consumentenvertrouwen noopte het kabinet ertoe de maatregel met terugwerkende kracht tot deze dag in te laten gaan. Voor woningen die tussen 15 juni 2011 en 1 juli 2011 zijn verkregen is er derhalve in het kader van de rechtszekerheid voor gekozen de tariefsverlaging in deze situaties te laten gelden.’.

3.Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen.
A. Vormt de heffing van overdrachtsbelasting een inbreuk op het recht van eigendom zoals geformuleerd in artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna het Handvest)?
B. Is bij de heffing van overdrachtsbelasting dan wel bij de tijdelijke verlaging van het tarief van de overdrachtsbelasting sprake van aantasting van het eigendomsrecht als opgenomen in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM?
C. Is bij de (tijdelijke) verlaging van overdrachtsbelasting sprake van discriminatoire wetgeving, welke in strijd is met artikel 26 van het IVBPR, artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, doordat de wetgever de tariefsverlaging niet verder heeft laten terugwerken dan tot en met 15 juni 2011?
Belanghebbende beantwoordt voormelde vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
Ter zitting heeft belanghebbende zijn grief dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met artikel 8:42, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en zijn grief dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ingetrokken.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting. Ter zitting hebben zij in aanvulling op de stukken, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard c.q. benadrukt.
Belanghebbende
De vraag die aan de Hoge Raad is voorgelegd, is een andere dan de vragen die hier aan de orde zijn. Aangesloten is bij de eigendomsoverdrachten. Ik heb het over de afdrachten van overdrachtsbelasting, daarbij is sprake van discriminatie.
De Inspecteur
De Hoge Raad heeft de regeling van de (tijdelijke) verlaging van overdrachtsbelasting bekeken en geen discriminatie aanwezig geacht. In aanvulling op mijn verweerschrift wil ik, voor wat betreft de gestelde inbreuk op het recht van eigendom, verwijzen naar de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, van 18 juli 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:8818).
Wat betreft de al dan niet bestaande mogelijkheid van toetsing aan het Handvest verwijs ik naar een uitspraak van de Raad van State van 20 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE8853. Ook in die zaak werd toetsing aan het Handvest niet mogelijk geacht.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, alsmede, naar het Hof begrijpt tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vaststelling van de verschuldigde overdrachtsbelasting op 2/6 maal € 9.900 = € 3.300.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag A
4.1.
De Rechtbank heeft, onder verwijzing naar artikel 51, lid 1, van het Handvest, met juistheid overwogen dat de bepalingen van het Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de Lidstaten. Aansluitend heeft de Rechtbank terecht overwogen dat in het onderhavige geval uitvoering van enige bepaling van het Unierecht niet aan de orde is. De Rechtbank concludeert dat in het onderhavige geval de bepalingen van het Handvest, waaronder artikel 17, geen toepassing kunnen vinden. Het Hof volgt die conclusie van de Rechtbank en maakt die tot de zijne.
Vraag A moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag B.
4.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 oktober 2009, nr. 07/10481, ECLI:NL:HR:2009:BI1892) (afschaffing met terugwerkende kracht van de fiscale pc-privé-regeling) onder meer overwogen, dat van een inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM eerst sprake is, indien de wetgevende maatregel die in terugwerkende kracht voorziet, geen ‘fair balance’ teweegbrengt tussen de betrokken belangen, waaronder het belang van de belastingplichtige, dat diens gerechtvaardigde verwachtingen worden gerespecteerd, alsmede dat deze balans ontbreekt indien de desbetreffende maatregel in de omstandigheden van het concrete geval voor de belastingplichtige leidt tot een individuele en buitensporige last (‘individual and excessive burden’). Daartoe dient te worden beoordeeld wat de gevolgen zijn van die terugwerkende kracht op de positie van de belanghebbende, aldus de Hoge Raad, die voorts nog overweegt dat bij het oordeel of sprake is van een ‘fair balance’ verder een rol speelt om welke redenen de wetswijziging met terugwerkende kracht is ingevoerd.
4.3.
De wetgever heeft de tariefsverlaging niet verder laten terugwerken dan tot en met 15 juni 2011. Dit is gebeurd om budgettaire redenen. Belanghebbende werd zodoende niet het verlaagde tarief van 2% deelachtig. Belanghebbende heeft aangevoerd dat door het kabinet meermalen het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat een verlaging van het tarief ook voor hem zou gaan gelden. Wat daarvan zij, belanghebbende heeft die stelling niet nader onderbouwd, van een op belanghebbende drukkende ‘individual and excessive burden’ in verband daarmee is geen sprake. Bij de tariefsverlaging is naar het oordeel van het Hof de ‘fair balance’ tussen de betrokken belangen niet verstoord. Van een inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is geen sprake. Ook bij de heffing van overdrachtsbelasting op zichzelf is geen sprake van een inbreuk op bedoeld artikel 1.
Vraag B moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag C
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 juni 2013, nr. 12/03630, ECLI:NL:HR:2013:BZ7857, in een geval vergelijkbaar met dat van belanghebbende, overwogen, dat vooropgesteld moet worden, dat wetswijziging naar haar aard meebrengt, dat onderscheid wordt gemaakt tussen gevallen, die zich hebben voorgedaan vóór en na het tijdstip met ingang waarvan de nieuwe regeling van toepassing is; dat een dergelijk onderscheid in beginsel niet als discriminatie kan worden aangemerkt en dat anders de wetgever de mogelijkheid zou worden ontnomen om wetten in te voeren of te wijzigen, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde beleidsinzichten.
Het staat de wetgever in beginsel vrij een lastenverlichting door te voeren en de ingangsdatum daarvan te bepalen, ook als daarbij sprake is van terugwerkende kracht, aldus de Hoge Raad. In dit verband merkt de Hoge Raad op dat, gelet op de uitlatingen van minister-president Rutte op 17 juni 2011, de wetgever in redelijkheid kon besluiten aan de onderhavige wetswijziging terugwerkende kracht te verlenen. De Hoge Raad concludeert in het arrest, dat het verbod van discriminatie niet zover gaat dat de wetgever gehouden zou zijn nog verdere terugwerkende kracht te verlenen.
Het Hof verwerpt belanghebbendes stelling dat de wetgever onderscheid had moeten maken tussen gevallen, waarin de afdracht van overdrachtsbelasting onherroepelijk is geworden en gevallen waarin dit niet het geval is, in plaats van aan te sluiten bij de verkrijging van de eigendom.
Vraag C moet ontkennend worden beantwoord.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de A.

5.Beslissing

Het Hof
-
verklaarthet hoger beroep ongegrond en
-
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 23 januari 2014 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J. Swinkels en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.