Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij brief van 6 mei 2013 aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting.
[J]. Ten tijde van de verkrijging bedroeg het tarief volgens artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (Wet BRV) zes procent.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat op grond van uitlatingen die leden van het kabinet vanaf 17 juni 2011 hebben gedaan men er op mocht vertrouwen dat het tarief van de overdrachtsbelasting niet zou worden verlaagd. Door vervolgens toch het tarief te verlagen zou het vertrouwen kunnen worden geschonden van belanghebbenden die vóór 1 juli 2011 een woning hebben verkregen terwijl zij, indien zij zouden hebben geweten dat op 1 juli 2011 het tarief zou worden verlaagd, die verkrijging evenzogoed op of na 1 juli 2011 had kunnen laten plaatsvinden. Dat de terugwerkende kracht geldt tot en met 15 juni 2011 en niet tot en met 17 juni 2011, valt naar het oordeel van de rechtbank binnen de aan de wetgever toekomende ruimte en beoordelingsvrijheid. (Zie ook HR 14 juni 2013, nr. 12/03630, ECLI:NL:HR:2013:BZ7857).
de belastingdienst [te K], bij brief van 13 oktober 2011, aan de gemachtigde verzocht om instemming te verlenen met het opschorten van de termijn voor het geven een beschikking als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, letter a van de Awb en/of artikel 7:10, vierde lid, letter a, van de (bedoeld is) Awb. Bij brief van 15 november 2011 aan de belastingdienst [te K] heeft de gemachtigde toestemming verleend voor verlenging van de beslistermijn tot 1 februari 2012.
Bij brief van 18 november 2011 heeft [L] van de Belastingdienstregio [te M] contact gezocht met de gemachtigde om te overleggen over de organisatie omtrent de hoorgesprekken, het verzoek tot inzage van alle op de zaak betrekking hebbende stukken en de ontbrekende informatie die de Belastingdienst nog wilde ontvangen om over te kunnen gaan tot de inhoudelijke behandeling van de bezwaren. In die brief heeft hij tevens een aantal data voorgesteld voor het te voeren overleg. Hierop heeft de gemachtigde gereageerd bij brief van 23 november 2011. Die brief bevat de volgende passage:
Daar komt bij dat op 23 november 2011 niet duidelijk was voor welke belastingplichtigen de gemachtigde op dat moment optrad. Het ging om een dermate groot aantal bezwaarschriften dat van de gemachtigde kon worden verlangd dat zij in de ingebrekestelling zou hebben gespecificeerd waarop deze ziet (vgl. ABRvS, 25 juli 2012, 201200696/1/A2; ECLI:NL:RVS:2012:BX2554). Gelet op het hiervoor overwogene kunnen de brieven van gemachtigde van 23 november 2011 en/of van 15 december 2011 niet worden beschouwd als formele ingebrekestelling(en).
Beslissing
mr. M.C.J.A. Huijgens, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier.