ECLI:NL:HR:2013:72

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
12/04923
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van voorbedachte raad in een moordzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor moord op [slachtoffer 1] met voorbedachte raad, maar het Hof had zijn oordeel over de bewezenverklaring van de voorbedachte raad niet toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelde dat de nauwe samenhang tussen de handelingen van de verdachte en het tijdsverloop dat gemoeid was met deze handelingen onvoldoende was onderbouwd door het Hof. De verdachte had tijd gehad om zich te beraden op zijn besluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, maar het Hof had dit niet voldoende gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de bewezenverklaring van de voorbedachte raad en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De overige middelen van de verdachte werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de vaststelling van voorbedachte raad in moordzaken.

Uitspraak

25 juni 2013
Strafkamer
nr. 12/04923
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 mei 2012, nummer 20/003724-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 02/810522-09 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, omdat de bewezenverklaarde "voorbedachte raad" niet uit 's Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 02/810522-09 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 januari 2009 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in het hoofd van [slachtoffer 1] geschoten, waardoor [slachtoffer 1] is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsvoering:
"3.1 Bekentenis ten aanzien van het doden van [slachtoffer 1]
3.1.1
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2011 bekend dat hij [slachtoffer 1] op 14 januari 2009 in hotelkamer [001] van het [A] Hotel in Tilburg van het leven heeft beroofd. Hij heeft dat als volgt verwoord.
"Ik [heb] [slachtoffer 1] doodgeschoten in de nacht die volgde op de avond van 13 september 2009 (het hof begrijpt daarom: op 14 januari 2009) in de hotelkamer [001] van het [A] Hotel in Tilburg]. [...] Ik heb [...] haar [met een vuurwapen] [...] door het hoofd geschoten."
(...)
3.3.
De toedracht
3.3.1
De verdachte heeft verklaard dat hij ruzie heeft gekregen met [slachtoffer 1], omdat zij hem na een telefoongesprek met haar moeder vertelde dat zij naar huis moest gaan. Zij hebben elkaar uitgescholden en elkaar daarbij geduwd. [slachtoffer 1] heeft haar tas door de kamer gegooid en hij heeft haar laarzen naar buiten gegooid. Dat blijkt uit zijn hierna weergegeven verklaring.
"Vanaf het moment dat [slachtoffer 1] en ik [in de avond van 13 januari 2009] naar het restaurant in het hotel zijn gegaan, heeft het wapen [dat ik van [betrokkene 1] had gestolen] (het hof begrijpt: het pistool van het merk Smith & Wesson van het kaliber .45 ACP) op het bureau in de hotelkamer gelegen. [...]
Nadat we op de hotelkamer waren teruggekomen heeft [slachtoffer 1] op een bepaald moment een telefoongesprek gevoerd met haar moeder. Zij vertelde mij daarna dat zij naar huis moest, omdat haar auto de volgende ochtend zou worden gekeurd. Ik had mij erop ingesteld dat ze de hele nacht zou blijven, dus dat was inderdaad wel een koude douche. We kregen daar ruzie over. [...] Ik zei op een gegeven moment 'flikker maar op, d'r uit'. Maar als ik eenmaal een standpunt heb ingenomen, dan kan ik niet meer terug... [...] We hebben elkaar toen geduwd. Ik heb haar laarzen naar buiten gegooid. Zij gooide haar tas door de kamer. [...] Omdat zij de laarzen niet wilde gaan halen, ben ik ze toen gaan halen."
3.3.2
Een hotelgast die in een naastgelegen kamer verbleef, de getuige [getuige 1], heeft de ruzie voor een groot deel gehoord en de nachtportier gewaarschuwd. Uit zijn verklaring kan worden afgeleid dat een en ander kort na middernacht (aldus op 14 januari 2009) heeft plaatsgevonden. Hij heeft de volgende verklaring afgelegd.
"Ik heb het [[A] Hotel] [...] geboekt voor de nacht van 13 op 14 januari 2009. [Ik zat in kamer [002]. In die kamer heb ik] [...] om 00.06.25 uur een sms'je verstuurd en een berichtje teruggekregen om 00.09.30 uur. [...] Ongeveer 10 minuutjes later hoorde ik geschreeuw. [...] Ik lag op bed en ik hoorde dat het geluid voor mijn gevoel uit de richting van het voeteneind kwam. Daar is kamer [001] gelegen. Ik hoorde dat het vermoedelijk een damesstem was. [...] Het was een vrij hoge stem en het klonk voor mij hysterisch. Ik hoorde ook huilen. Ik hoorde naar mijn idee een damesstem het woord klootzak en/of eikel roepen. [...] Ik hoorde dat de vrouwenstem continu [hysterisch] gillend en huilend bleef. Ik hoorde dat de vrouw al gillend riep: "Waarom gooi je ... naar buiten". [...] Ik heb de receptie gebeld en duidelijk gezegd tegen die man die ik aan de lijn kreeg dat hij moest gaan kijken. [...] [Tijdens dat gesprek hoorde ik] gebonk. Ik kan dit het best omschrijven alsof spullen ergens tegen aan vliegen. [...] Ik weet nog dat het na het telefoontje met de nachtportier even rustig was. Ik denk ongeveer een minuut of 10."
3.3.3
De nachtportier waar de getuige [getuige 1] over spreekt, is de getuige [getuige 2]. Hij is polshoogte gaan nemen en zag dat een man kamer [001] kwam uitgestormd. Deze man zei tegen hem dat het een echtelijke ruzie was, dat hij schoenen ging halen en dat de vrouw daarna naar huis zou gaan. Even later zag hij de man het hotel weer binnenkomen met een laarsje in de hand. De verklaring van [getuige 2] is als volgt in het proces-verbaal weergegeven.
"In de avonduren [ben ik] de eindverantwoordelijke voor heel hotel [A] en ik blijf dan ook in het hotel aanwezig tot de nachtportier in het hotel aanwezig is. [...] [In de nacht van 13 op 14 januari 2009 tussen 00.00 uur en 00.15 uur] bevond ik mij in het kantoortje achter de receptie. [...] Ik hoorde de telefoon een aantal keer over gaan en ik ben naar de receptie gelopen en heb de telefoon opgepakt. Ik zag op het schermpje van de telefoon dat er werd gebeld uit kamer [002].
Ik nam de telefoon op en ik hoorde dat ik een man aan de telefoon kreeg. Ik hoorde dat de man zei dat het niet goed ging in de kamer naast hem en dat het beter was dat er iemand ging kijken en polshoogte ging nemen. Ik vond dat de man bezorgd klonk. [...]
Ik heb de man medegedeeld dat wij polshoogte zouden gaan nemen. Hierna ben ik naar de lift gegaan en voordat ik daar was, kwam ook de nachtportier [betrokkene 2], naar mij toegelopen. [...] Ik ben samen met [betrokkene 2] met de lift naar de vijfde verdieping gegaan. Eenmaal boven aangekomen, dus nadat wij uit de lift waren gestapt, hoorden wij al ruzie. Ik hoorde dat twee mensen tegen elkaar aan het schelden waren. [...] Ik kon duidelijk horen dat het een vrouwen- en een mannenstem betrof. [...] [Ik zag] een man kamer [001] uit stormen. Ik bedoel daarmee dat de man met een stevige pas deze kamer uit kwam lopen. [...] De man kwam op mij redelijk opgefokt over. [...] Op het moment dat ik de man uit de kamer zag komen stond de deur van deze kamer open. Ik hoorde vanuit de kamer een vrouwenstem schelden. Zij gilde niet, maar zij sprak met een harde, zeg maar roepende stem. [...] Ik vroeg aan de man, die op [betrokkene 2] en mij af kwam lopen, wat er aan de hand was. Ik hoorde hem zeggen dat het een echtelijke ruzie was en dat hij schoenen ging halen en dat de vrouw spoedig hierna naar huis zou gaan. [...] De man is direct de lift ingestapt, want die stond nog op de vijfde verdieping, en [betrokkene 2] en ik zijn met de trap naar beneden gegaan. Op het moment dat wij beneden aankwamen zag ik de man buiten voor de toegangsdeur van het hotel staan. [...] De deur ging open en de man kwam binnen. Ik zag dat hij een laarsje in zijn hand had. [...] Ik hoorde de man nog tegen mij zeggen dat de vrouw binnen vijf minuten naar huis zou gaan."
3.3.4
De verdachte heeft verklaard dat het probleem na zijn terugkomst in de kamer nog niet was opgelost. De verdachte verklaarde over die momenten als volgt.
"Ik kwam de kamer binnen en dacht toen nog dat ze weg zou gaan, maar dat deed ze niet. Het probleem bleef in de kamer. Er werd toen weer over en weer geduwd. Wij stonden bij het bed en volgens mij had ze haar jas aan. Ze riep naar mij dat ik niet spoorde, dat ik een debiel was. Ik heb me ook kwetsend uitgelaten, over Made of haar moeder. Volgens mij heb ik geroepen dat ze maar moest opflikkeren naar Made. Zij heeft mij toen geslagen en, op het moment dat ik mijn hand uitstak [...], in een van mijn vingers gebeten. Vervolgens heb ik haar [...] in het gezicht geslagen. Ze had gelijk een bloedneus. Dat kon ik zien. Ze is scheldend de badkamer ingelopen. [...] Ik stond op dat moment aan het voeteneind van het bed, met mijn gezicht naar de badkamer, en heb mij vervolgens gedraaid om met mijn linkerhand het wapen van het bureau te pakken. Op het moment dat ik naar de badkamer liep, heb ik het wapen doorgeladen. Dat was nog in de kamer, ergens tussen het bureau en de badkamer in. Daarna ben ik naar de badkamer gelopen. [...] [Ik verwachtte haar bij de spiegel] [In de badkamer zag ik] [...] [slachtoffer 1] op haar knieën voor het bad [...] zitten. Ik heb het wapen gericht en haar daarmee door het hoofd geschoten."
3.3.5
De getuige [getuige 1] heeft ook het vervolg van de ruzie gehoord. Hij heeft daarover het volgende verklaard:
"Ik ben op het bed gaan liggen. [...] Na vijf minuten hoorde ik dat de ruzie weer oplaaide en ik hoorde twee- tot driemaal een harde klap. Ik ben ervan overtuigd dat het het hard dichtslaan van een deur was. [...] Ik hoorde wederom de gillende, hysterisch huilende vrouwenstem. Ik hoorde geen andere geluiden. Het huilen, gillen overheerste voor mij alles [...] Ik hoorde nog steeds geschreeuw, gehuil. Ik weet zeker dat ik de zin: "Waarom doe je mij dit aan." heb gehoord. Ik hoorde de zin zeggen door de vrouwenstem op een angstige, huilerige manier. [...] Ik weet zeker dat dit niet direct voor het "stil" worden was. [...] Ik hoorde namelijk afzonderlijk van de twee tot drie deurslagen een harde knal. Deze knal was scherper van geluid [dan] het slaan van de deur. [...] Het was een korte felle klap [...] Hierna was het direct stil"."
2.2.3.
Het Hof heeft in dit verband voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat er voor de verdachte enige (benutte) tijd voor reflectie is geweest. Het feit heeft zich in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, een impuls, voltrokken. Door diverse spanningen (het dubbelleven en de schuldeisers uit Marseille), het langdurig drank- en drugsgebruik van de verdachte en zijn heftige gevoelens jegens [slachtoffer 1] hebben ervoor gezorgd dat hij in de laatste drie maanden voor het incident de regie over zijn leven was kwijtgeraakt. Indien hij tijd en gelegenheid had gehad om over zijn impulsieve daad na te denken was hij nooit tot deze daad gekomen. De verdachte is namelijk nog nooit zo gek geweest op iemand. De verdachte heeft niet gehandeld als iemand die zich bewust van zijn gedragingen was, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een bewezenverklaring van moord is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de beoordeling van dit criterium moet een weging en waardering worden gemaakt van de omstandigheden van het concrete geval, met dien verstande dat het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
In dit geval kan aan de hand van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat de verdachte - nadat hij [slachtoffer 1] een bloedneus had geslagen en zij naar de badkamer was gelopen - meer van elkaar te onderscheiden handelingen heeft verricht, waarbij hij telkens de gelegenheid had anders te handelen. Het hof onderscheidt de volgende handelingen:
- de verdachte heeft zich gedraaid teneinde het op het bureau liggend wapen te pakken;
- de verdachte heeft het wapen gepakt;
- de verdachte heeft het wapen doorgeladen;
- de verdachte is naar de deuropening van de badkamer gelopen;
- de verdachte heeft zich in de deuropening geposteerd om zicht te kunnen krijgen op de plaats waar [slachtoffer 1] zich bevond waarna hij haar ontwaarde bij het bad;
- de verdachte heeft het wapen gericht;
- de verdachte heeft de trekker van het wapen overgehaald.
De verdachte heeft hierbij, gelet op de gemaakte draai, het teruglopen en het posteren in de deuropening, een grotere afstand moeten afleggen dan de gemeten 3.30 meter tussen de rand van het bureau waar het wapen heeft gelegen en de dichtstbijzijnde deurpost van de badkamer. Met het geheel van handelen moet naar het oordeel van het hof dan ook sprake zijn geweest van een langer tijdsverloop dan de tussen het bureau en de badkamerdeur gemeten afstand (3,30 meter) doet vermoeden.
Het hof acht bewezen dat de verdachte gedurende de afzonderlijke facetten van zijn handelen tijd heeft gehad om zich te beraden op het besluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven; tijd die hij naar het oordeel van het hof ook daadwerkelijk voor een dergelijke bezinning heeft kunnen benutten. Weliswaar is vastgesteld dat er sprake was van een ruzie, hetgeen een aanwijzing voor het tegendeel zou kunnen vormen, maar die ruzie is niet van dien aard dat daaraan een doorslaggevend gewicht kan worden toegekend, in die zin dat de verdachte in een drift of opwelling zou hebben gehandeld, vooral niet omdat de verdachte en [slachtoffer 1] wel vaker (heftige) ruzie hadden. Ook voor het overige zijn naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten naar voren gekomen die erop wijzen dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Een weging en waardering van de omstandigheden van dit geval brengt het hof dan ook tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, in die zin dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bijgevolg wordt het verweer van de raadsman verworpen."
2.3.
Het Hof heeft zijn oordeel dat de voorbedachte raad bewezen kan worden verklaard niet toereikend gemotiveerd, in het bijzonder in aanmerking genomen de nauwe samenhang tussen de handelingen die het Hof heeft aangemerkt als "van elkaar te onderscheiden handelingen", en hetgeen het Hof heeft overwogen over het tijdsverloop dat gemoeid is geweest met dat door het Hof bedoelde "geheel van handelen", waarbij de verdachte "tijd heeft gehad zich te beraden op het besluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven".
2.4.
Het middel slaagt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/810522-09 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op
25 juni 2013.