Het Hof heeft in dit verband voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat er voor de verdachte enige (benutte) tijd voor reflectie is geweest. Het feit heeft zich in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, een impuls, voltrokken. Door diverse spanningen (het dubbelleven en de schuldeisers uit Marseille), het langdurig drank- en drugsgebruik van de verdachte en zijn heftige gevoelens jegens [slachtoffer 1] hebben ervoor gezorgd dat hij in de laatste drie maanden voor het incident de regie over zijn leven was kwijtgeraakt. Indien hij tijd en gelegenheid had gehad om over zijn impulsieve daad na te denken was hij nooit tot deze daad gekomen. De verdachte is namelijk nog nooit zo gek geweest op iemand. De verdachte heeft niet gehandeld als iemand die zich bewust van zijn gedragingen was, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een bewezenverklaring van moord is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de beoordeling van dit criterium moet een weging en waardering worden gemaakt van de omstandigheden van het concrete geval, met dien verstande dat het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
In dit geval kan aan de hand van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat de verdachte - nadat hij [slachtoffer 1] een bloedneus had geslagen en zij naar de badkamer was gelopen - meer van elkaar te onderscheiden handelingen heeft verricht, waarbij hij telkens de gelegenheid had anders te handelen. Het hof onderscheidt de volgende handelingen:
- de verdachte heeft zich gedraaid teneinde het op het bureau liggend wapen te pakken;
- de verdachte heeft het wapen gepakt;
- de verdachte heeft het wapen doorgeladen;
- de verdachte is naar de deuropening van de badkamer gelopen;
- de verdachte heeft zich in de deuropening geposteerd om zicht te kunnen krijgen op de plaats waar [slachtoffer 1] zich bevond waarna hij haar ontwaarde bij het bad;
- de verdachte heeft het wapen gericht;
- de verdachte heeft de trekker van het wapen overgehaald.
De verdachte heeft hierbij, gelet op de gemaakte draai, het teruglopen en het posteren in de deuropening, een grotere afstand moeten afleggen dan de gemeten 3.30 meter tussen de rand van het bureau waar het wapen heeft gelegen en de dichtstbijzijnde deurpost van de badkamer. Met het geheel van handelen moet naar het oordeel van het hof dan ook sprake zijn geweest van een langer tijdsverloop dan de tussen het bureau en de badkamerdeur gemeten afstand (3,30 meter) doet vermoeden.
Het hof acht bewezen dat de verdachte gedurende de afzonderlijke facetten van zijn handelen tijd heeft gehad om zich te beraden op het besluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven; tijd die hij naar het oordeel van het hof ook daadwerkelijk voor een dergelijke bezinning heeft kunnen benutten. Weliswaar is vastgesteld dat er sprake was van een ruzie, hetgeen een aanwijzing voor het tegendeel zou kunnen vormen, maar die ruzie is niet van dien aard dat daaraan een doorslaggevend gewicht kan worden toegekend, in die zin dat de verdachte in een drift of opwelling zou hebben gehandeld, vooral niet omdat de verdachte en [slachtoffer 1] wel vaker (heftige) ruzie hadden. Ook voor het overige zijn naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten naar voren gekomen die erop wijzen dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Een weging en waardering van de omstandigheden van dit geval brengt het hof dan ook tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, in die zin dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bijgevolg wordt het verweer van de raadsman verworpen."