In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van lijfrentepremies en de behandeling van een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting. De belanghebbende had in december 2008 een bedrag van € 30.000 gestort op een geblokkeerde rekening bij de D-bank, welke rekening door het Hof werd aangemerkt als een lijfrentespaarrekening in de zin van artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende stelde dat dit bedrag in 2009 als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking moest worden genomen, maar het Hof oordeelde dat de storting in 2008 had plaatsgevonden en dat de aftrekbaarheid van de lijfrentepremies niet in een later jaar kon worden geclaimd. De voorlopige teruggaaf van € 14.457 die de belanghebbende medio 2009 had ontvangen, werd door het Hof ook als bezitting in box 3 aangemerkt, ongeacht het feit dat deze te hoog was geweest. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Breda, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De belanghebbende concludeerde tot gegrondverklaring van het hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur gelijk had en dat de belanghebbende geen recht had op aftrek van de lijfrentepremies in het onderhavige jaar. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de fiscale regels omtrent lijfrentesparen en de behandeling van voorlopige teruggaaf.