ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2753
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- G.D. van Norden
- J.W.J. Huige
- T. Blokland
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van landbouwactiviteiten met betrekking tot paardenfokkerij en cultuurgrond onder de Wet WOZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de activiteiten van belanghebbende, die zich bezighoudt met paardenfokkerij, kunnen worden aangemerkt als landbouw in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Z had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 560.000,=, wat door belanghebbende werd betwist. Het hof oordeelde dat belanghebbende voldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn activiteiten met de paarden als landbouw moeten worden beschouwd, zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel a van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. Het hof stelde vast dat de paarden, net als ander vee, op de aan belanghebbende ter beschikking staande weilanden verblijven en dat het feit dat een deel van de paarden elders graast, niet van belang is voor de kwalificatie als landbouwbedrijf. Bovendien werd belanghebbende voor vergunningverlening onder de Wet milieubeheer als agrarisch bedrijf aangemerkt, wat de maatschappelijke opvatting over zijn activiteiten ondersteunt.
Het hof concludeerde dat de paddocks en de ondergrond van de stapmolen niet als cultuurgrond kunnen worden aangemerkt, omdat deze grond niet meer wordt gebruikt voor het voeden en doen groeien van gewassen. De ondergrond is intensief gebruikt en bevat zand om de paarden op een zachte en goed gedraineerde ondergrond te laten lopen. Het hof verklaarde het hoger beroep van de Ambtenaar gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en bevestigde de uitspraak van de Ambtenaar. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak om de functie van de grond in de context van de landbouw te beoordelen, waarbij de economische betekenis van de activiteiten van belanghebbende centraal staat.