ECLI:NL:HR:2003:AM1465

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38890
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en landbouwregeling voor paardenopfokbedrijven

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 oktober 2002. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de maatschap X te Z was opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1998, ter hoogte van ƒ 28.618. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, wat leidde tot het cassatieberoep van de Staatssecretaris.

Belanghebbende exploiteert een melkveehouderij, een varkenshouderij, een akkerbouwbedrijf en een paardenopfokbedrijf. In 1998 heeft belanghebbende ongeveer 80 paarden opgefokt in opdracht van derden. De activiteiten van het paardenopfokbedrijf zijn gericht op het sociaal maken van de jonge paarden en het voorbereiden op hun verdere ontwikkeling. De Inspecteur stelde dat de landbouwregeling, zoals vastgelegd in artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968, niet van toepassing was op de activiteiten van belanghebbende.

Het Hof oordeelde echter dat de activiteiten van paardenopfokbedrijven wel degelijk onder de landbouwregeling vallen, aangezien deze bijdragen aan de agrarische productie. Het Hof baseerde zijn oordeel op verschillende juridische en maatschappelijke overwegingen, waaronder Europese richtlijnen en de maatschappelijke opvatting dat paardenopfokbedrijven als landbouwbedrijven worden beschouwd.

De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris ongegrond verklaard en de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Staat werd aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2003.

Uitspraak

Nr. 38.890
17 oktober 2003
whk
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 oktober 2002, nr. 00/02072, betreffende na te melden aan de maatschap X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 28.618, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft deze uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteert een melkveehouderij, een varkenshouderij, een akkerbouwbedrijf, alsmede een paardenopfokbedrijf. Voor dit laatste bedrijf maakt zij gebruik van 10 ha grasland. In 1998 zijn door belanghebbende ongeveer 80 paarden opgefokt in opdracht van derden.
De activiteiten in het kader van het paardenopfokbedrijf bestaan uit de opfok van veulens/jonge paarden van cliënten tot paarden met een leeftijd van drie tot vier jaar. De jonge paarden lopen in de zomermaanden in de wei (in groepsverband) en zijn in de wintermaanden gehuisvest in groepsstallen. De opfokperiode is onder meer gericht op het "sociaal maken" van de paarden, het leren stilstaan, het niet protesteren tegen het bezadelen, de behandeling door hoefsmeden en ontworming.
De Inspecteur heeft, zich op het standpunt stellend dat inzake belanghebbendes activiteiten in het kader van het paardenopfokbedrijf, de in artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) vervatte landbouwregeling toepassing mist, de onderwerpelijke aanslag opgelegd.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat activiteiten van paardenopfokbedrijven binnen het bereik van de in de Wet opgenomen landbouwregeling vallen en kunnen worden aangemerkt als door een veehouder verrichte diensten welke naar hun aard bijdragen tot de agrarische productie (artikel 27, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet). Daarbij heeft het Hof gelet op:
- hoofdstuk I van bijlage I bij het EG-Verdrag (waarnaar verwezen wordt in artikel 32 van dat verdrag), waarin in dit verband wordt gesproken over "levende dieren";
- artikel 25, lid 2, onder 4o, van de Zesde richtlijn in verbinding met bijlage A, volgens welke richtlijn onder "agrarische productiewerkzaamheden" mede moet worden beschouwd "het fokken en houden van dieren samenhangend met de exploitatie van de bodem";
- de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990, nr. 90/427/EEG, Pb EG 1990, nr. L 224, tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intercommunautaire handelsverkeer in paardachtigen, waarin is vermeld dat het fokken van paardachtigen, in het bijzonder van paarden, in de regel onderdeel van de landbouwactiviteit vormt en dat, nu het voor een deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten vormt, dit fokken dient te worden gestimuleerd;
- het Besluit van 16 februari 1954, Stb. 54, zoals gewijzigd bij Besluit van 28 april 1992, houdende instelling van een bedrijfschap voor landbouw, volgens welk besluit de paardenhouderij een landbouwactiviteit vormt; het op grond van dit Besluit ingestelde landbouwschap heeft dan ook een Afdeling Paardenhouderij, welke afdeling valt onder de Hoofdafdeling Veehouderij;
- Tabel I, post a4 onder a, waarin met betrekking tot "rundvee, schapen, geiten, varkens en paarden" het verlaagde tarief wordt toegekend;
- de maatschappelijke opvattingen, waarnaar paarden(op)fokbedrijven eveneens worden beschouwd als landbouwbedrijven.
3.3. Dit oordeel is juist. Het daartegen gerichte middel faalt mitsdien.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 348.