ECLI:NL:GHSGR:2011:BT1711

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.088.488/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontbindingsvonnis van een huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 juli 2011 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontbindingsvonnis van een huurovereenkomst. De appellant, [appellant], is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, dat op 19 mei 2011 is gewezen. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst met betrekking tot een bovenwoning ontbonden en de appellant veroordeeld tot ontruiming. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De appellant heeft een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De geïntimeerde, Stichting Vestia Groep, heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de appellant zich eigenmachtig toegang heeft verschaft tot de benedenverdieping van het pand en daar bouwkundige werkzaamheden heeft verricht, ondanks waarschuwingen van Vestia. Dit handelen is gekwalificeerd als slecht huurderschap, wat heeft geleid tot de ontbinding van de huurovereenkomst. In het incident heeft het hof overwogen dat de appellant niet heeft aangetoond dat er sprake is van een juridische of feitelijke misslag die de schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigt. De appellant heeft enkel gesteld dat hij verknocht is aan het pand en dat ontruiming disproportionele gevolgen voor hem zou hebben, maar dit was onvoldoende om de vordering te honoreren.

Het hof heeft de vordering van de appellant afgewezen en hem in de kosten van het incident veroordeeld. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 6 september 2011 voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer : 200. 088.448/01
Rolnummer rechtbank : 1031781 / CV EXPL 11-681
arrest (in het incident) d.d. 26 juli 2011
inzake
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant]
advocaat: mr. F-N. Grooss te 's-Gravenhage,
Stichting Vestia Groep,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Vestia,
advocaat: mr. A. Bonder te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 26 mei 2011 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 mei 2011, welk vonnis de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft (hierna: de kantonrechter), tussen partijen heeft gewezen. Bij appeldagvaarding heeft [appellant] een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de voet van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Vestia heeft bij memorie van antwoord in het incident verweer gevoerd in het incident.
Ten slotte zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd in het incident.
De beoordeling van de incidentele vordering
1. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
1.1. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan [adres] te [woonplaats] ontbonden en [appellant] veroordeeld tot, kort samengevat, ontruiming. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.2. Het gehuurde betrof een bovenwoning in een monumentaal pand. Onder het gehuurde is een bedrijfs-/woonruimte gelegen, plaatselijk bekend als [...] te Delft. De beide ruimten hebben één gezamenlijke voordeur die uitkomt op de straat. Na de voordeur is er een gezamenlijke gang met daarin een deur die toegang geeft tot de ruimte [...]. Verderop in de gang is een deur die toegang geeft tot de opgang naar het gehuurde, [...]a.
1.3. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis als vaststaand aangenomen dat [appellant] zich eigenmachtig de toegang heeft verschaft tot de benedenverdieping en dat hij vervolgens, ook nadat hem door Vestia was aangezegd dat niet te doen dan wel daarmee op te houden, bouwkundige werkzaamheden heeft verricht in die benedenverdieping. Verder is als vaststaand aangenomen dat [appellant] meermalen de toegangsdeur tot de benedenverdieping en de gemeenschappelijke voordeur van een ander slot heeft voorzien of op andere wijze zodanig heeft afgesloten, dat Vestia daardoor geen toegang meer had tot de benedenverdieping van het pand [...]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een zodanige verwevenheid van beide ruimten dat het optreden van [appellant] met betrekking tot de benedenverdieping dient te worden beschouwd als het handelen van [appellant] als huurder van Vestia. De kantonrechter heeft het handelen van [appellant] gekwalificeerd als slecht huurderschap en heeft op grond daarvan de primaire vordering van Vestia tot ontbinding en ontruiming toegewezen. Aan de subsidiaire vordering - kort samengevat tot vaststelling dat de huurovereenkomst is geëindigd op 1 januari 2010 (namelijk door opzegging op grond van dringend eigen gebruik, te weten voorgenomen renovatie) - is de kantonrechter derhalve niet toegekomen.
2. [appellant] vordert thans schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Vestia verweert zich daartegen.
3. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. De desbetreffende partij mag die bevoegdheid om tot executie over te gaan echter niet misbruiken. Van een dergelijk misbruik kan ingevolge artikel 3:13 lid 2 BW sprake zijn indien de bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Ook kan volgens het genoemde artikellid van misbruik van bevoegdheid sprake zijn indien de betrokken partij, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen.
4. Dienovereenkomstig is in vaste rechtspraak aanvaard dat de rechter slechts dan de tenuitvoerlegging van een vonnis op de voet van artikel 351 Rv kan schorsen indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan dan wel misbruik maakt van de bevoegdheid tot executie. Hiervan kan met name sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (zie HR 22 april 1983, NJ 1984, 145; HR 24 februari 1989, NJ 1989, 551; HR 30 oktober 1992, NJ 1993, 4).
Indien dergelijke omstandigheden zich niet voordoen, is de rechter in een executiegeschil als het onderhavige gebonden aan de beslissingen die door de rechter in het te executeren vonnis zijn gewezen. Dit uitgangspunt brengt bovendien mee dat de enkele mogelijkheid dat een hoger beroep kans van slagen heeft geen omstandigheid is op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van een vonnis.
5. Dat sprake is van ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die meebrengen dat de executie een noodtoestand zou doen ontstaan voor [appellant], is niet aangevoerd. Evenmin is (voldoende concreet) gesteld dat sprake is van een feitelijke of juridische misslag. [appellant] voert slechts aan dat hij na 33 jaar bewoning zeer verknocht is aan het pand en dat de mogelijkheden tot terugkeer van [appellant] in het pand na een succesvol hoger beroep door Vestia kan worden gefrustreerd door constructieve aanpassingen of door verhuur of verkoop aan een derde. Volgens [appellant] zou een eventuele ontruiming dan ook disproportioneel zware consequenties hebben voor hem, terwijl Vestia niet of nauwelijks belang heeft bij executie. [appellant] wijst er in dat verband op dat Vestia nog niet over de vereiste vergunningen beschikt voor een renovatie.
6. [appellant] miskent echter dat in deze niet een volledige belangenafweging dient plaats te vinden maar dat zijn vordering slechts kan slagen indien aan de onder 4 genoemde voorwaarden is voldaan. [appellant] ziet er voorts aan voorbij dat de huurovereenkomst is ontbonden op grond van slecht huurderschap door handelen van [appellant] als onder 1.3. weergegeven. Vestia heeft naar het oordeel van het hof zonder meer belang bij optreden tegen dergelijk optreden van haar huurders. Daargelaten dat Vestia stelt dat zij op de kortst mogelijke termijn over de benodigde vergunningen kan beschikken, is het feit dat zij thans niet over de voor een renovatie vereiste vergunningen beschikt, in zoverre dan ook niet relevant. Wat er ook zij van de gestelde belangen van [appellant] kan reeds hierom niet worden geoordeeld dat Vestia geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij onmiddellijke executie dan wel misbruik maakt van haar bevoegdheid tot executie.
7. Het hof zal de vordering van [appellant] afwijzen en hem in de kosten van het incident veroordelen. Conform de vordering van Vestia zal het hof deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Beslissing
Het hof:
in het incident
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van Vestia begroot op € 894,- aan kosten advocaat;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
- verwijst de zaak naar de rol van 6 september 2011 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant].
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, E.M. Dousma-Valk en H.J.H. van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.