In deze zaak gaat het om de teruggeleiding van een minderjarige vanuit Nederland naar de Verenigde Staten van Amerika. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige werd afgewezen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en stelt dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland niet ongeoorloofd was. Het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op het moment van de overbrenging in de Verenigde Staten van Amerika was. Het hof heeft het hoger beroep van de vader afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het verzoek tot teruggeleiding werd afgewezen. De bijzondere curator is ontslagen van haar taak, aangezien de minderjarige geen behoefte had om de beschikking te bespreken. De beslissing is op 1 mei 2025 uitgesproken in het openbaar.