ECLI:NL:RBDHA:2025:4897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
C/09/678668 / FA RK 25-313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering: verzoek tot teruggeleiding van minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige van Nederland naar de Verenigde Staten. De vader, wonende in de Verenigde Staten, verzocht om de teruggeleiding van zijn dochter, die op 11 augustus 2023 door de moeder naar Nederland was gebracht zonder zijn toestemming. De rechtbank oordeelde dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op het moment van overbrenging in de Verenigde Staten lag, en dat de overbrenging in strijd was met het gezagsrecht van de vader volgens Amerikaans recht. De rechtbank concludeerde dat de overbrenging ongeoorloofd was in de zin van artikel 3 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. Echter, omdat er meer dan een jaar was verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging en de indiening van het verzoek, moest worden beoordeeld of de minderjarige inmiddels in Nederland was geworteld. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige zich in Nederland had geworteld, gezien haar schoolloopbaan, sociale contacten en de band met haar moeder. Het verzoek van de vader tot teruggeleiding werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De bijzondere curator werd benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen en haar te informeren over de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-313
Zaaknummer: C/09/678668
Datum beschikking: 18 maart 2025

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 17 januari 2025 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
advocaat: mr. A.J. Broekhuizen te Gorinchem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. Holland te Eindhoven.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 24 januari 2025 van de moeder, met brief en bijlagen;
  • het F9-formulier van 6 februari 2025 van de vader;
  • het verslag van de bijzondere curator van 24 februari 2025;
  • het F9-formulier van 26 februari 2025 van de vader, met brief, wijziging verzoek en bijlagen;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 27 februari 2025.
Op 27 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader via videoverbinding, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) was aanwezig [naam] . Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. De behandeling van de zitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 5 februari 2025 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2025 is drs. A. van Teijlingen benoemd als bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] , Verenigde Staten van Amerika.
De bijzondere curator is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geeft de minderjarige zelf aan over een eventueel verblijf in de Verenigde Staten en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijkt de minderjarige zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijkt de minderjarige de gevolgen van het verblijf in de Verenigde Staten of het verblijf in Nederland te overzien?
Wil de minderjarige met de rechter(s) spreken en zo ja, wenst de minderjarige dat de bijzondere curator daarbij aanwezig zal zijn?
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator hierbij met de minderjarige te bespreken dat het gesprek mogelijk met drie rechters gevoerd gaat worden (waarbij er mogelijk twee rechters via een beeldscherm deelnemen).
Ziet de bijzondere curator aanleiding om het kindgesprek online te houden?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om door de rechtbank te worden gehoord. Uit het rapport van de bijzondere curator blijkt dat [minderjarige] bij de bijzondere curator heeft aangegeven niet met de rechter te hoeven spreken.
Op 4 maart 2052 is de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de tolk L.S. Greveraars-Volkova, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede [naam] namens de Raad en de bijzondere curator drs. A. van Teijlingen.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt, na wijziging:
  • met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarige te bevelen, waarbij de moeder [minderjarige] per direct met zowel haar paspoort als identiteitsbewijs aan de vader zal afgeven, zodat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar de Verenigde Staten, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht;
  • de vader te machtigen, althans hem toestemming te verlenen om de te wijzen beschikking zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
  • te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,-- per dag ingeval zij weigert aan de te wijzen beschikking te voldoen,
met veroordeling van de moeder in de proceskosten en een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer dat hierna, voor zover nodig zal worden besproken, kosten rechtens.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [dag] 2009 te [plaats 1] , Colorado, Verenigde Staten van Amerika.
  • Zij zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] , Verenigde Staten van Amerika.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
  • De vader heeft de Amerikaanse nationaliteit, de moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse en Amerikaanse nationaliteit.
  • Op 11 augustus 2023 heeft de moeder met [minderjarige] de woning van partijen in de Verenigde Staten van Amerika verlaten en is met [minderjarige] naar Nederland vertrokken.
  • De moeder en [minderjarige] staan sinds 22 augustus 2023 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) in Nederland.
  • Tussen partijen is een echtscheidingsprocedure aanhangig bij de rechtbank Midden-Nederland.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (het Verdrag). Nederland en de Verenigde Staten zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht op grond van het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats
Tussen partijen is in geschil waar [minderjarige] haar gewone verblijfplaats had onmiddellijk voor haar overbrenging/vasthouding naar/in Nederland.
De vader stelt dat [minderjarige] onmiddellijk voor haar overbrenging naar Nederland haar gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten had. Op 11 augustus 2023 heeft de moeder, terwijl de vader een weekendje weg van huis was, [minderjarige] meegenomen naar Nederland. De vader heeft geen toestemming gegeven voor het vertrek naar en permanent verblijf in Nederland. De vader ging er vanuit dat er sprake was van een tijdelijk verblijf van de moeder en [minderjarige] in Nederland en dat zij weer terug naar de Verenigde Staten zouden gaan.
Dat er sprake was van een tijdelijk verblijf blijkt volgens de vader uit het volgende. Zo diende hij gezamenlijke aangiftes inkomstenbelasting in de Verenigde Staten in van de ouders, waaruit volgt dat zij en [minderjarige] van 2017 tot en met 2022 de gewone verblijfplaats hadden in de Verenigde Staten (Colorado en Montana). Bij de terugkeer van de moeder met [minderjarige] naar de Verenigde Staten in mei 2023 namen zij vier koffers mee. Ook stond [minderjarige] in de Nederlandse BRP ingeschreven van juni 2022 tot en met mei 2023. Vanaf toen is [minderjarige] weer uitgeschreven uit de BRP.
De moeder stelt dat zij en [minderjarige] al sinds juni 2022 de gewone verblijfplaats in Nederland hebben. In 2020 heeft [minderjarige] een aantal maanden onderwijs in Nederland gevolgd, daarna sinds 2022 tot en met heden met slechts een kleine onderbreking in mei/juni 2023. De moeder legt de polis van haar Nederlandse zorgverzekering over voor haar en [minderjarige] uit 2022. De verhuizing van de moeder met [minderjarige] in juni 2022 vanuit de Verenigde Staten naar Nederland was in overleg met en met toestemming van de vader. In de periode juni 2022 tot en met heden zijn de moeder en [minderjarige] in totaal slechts vier maanden in de Verenigde Staten geweest en verder in [plaats 2] in Nederland. Het verblijf van de moeder en [minderjarige] in de Verenigde Staten van medio mei tot medio augustus 2023 was slechts tijdelijk, om het huwelijk nog een laatste kans te geven, maar tevergeefs.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gebleken is dat [minderjarige] afwisselend onderwijs heeft gevolgd in de Verenigde Staten (homeschooling) en in Nederland (op de [naam school] school). In Nederland heeft [minderjarige] onderwijs gevolgd aan deze school in groep 1 in 2020 (twee maanden), in groep 3 in 2022 (achttien dagen), in groep 4 van 15 september 2022 tot 12 mei 2023 en in groep 5 vanaf 23 augustus 2023 tot heden. Vanaf dat moment ontstaat de discussie omtrent de gewone verblijfplaats. Hoewel uit deze wisselingen volgt dat [minderjarige] zowel in Nederland als in de Verenigde Staten een basis had, is de rechtbank van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] op het moment van overbrengen naar Nederland op 11 augustus 2023 in de Verenigde Staten was gelegen. [minderjarige] is immers in de Verenigde Staten geboren en heeft het merendeel van de tijd daar verbleven. [minderjarige] keerde steeds weer terug naar de Verenigde Staten. De moeder en [minderjarige] zijn in mei 2023, voor een voor hen toen nog onbekende periode, weer teruggekomen naar de Verenigde Staten en [minderjarige] was toen uitgeschreven uit de Nederlandse BRP. De rechtbank zal daarom uitgaan van de Verenigde Staten als gewone verblijfplaats van [minderjarige] op het moment van overbrenging op 11 augustus 2023 naar Nederland.
Gezag
Niet in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden.
Toestemming
In geschil is of de vader toestemming heeft gegeven voor de overbrenging naar Nederland, of dat dit is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Amerikaans recht.
De vader heeft gesteld dat hij geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging naar Nederland. Hij heeft niet eens toestemming gegeven voor de reis met het vliegtuig van [minderjarige] naar Nederland op 11 augustus 2023. Bij terugkomst van zijn weekend weg bleken de moeder en [minderjarige] te zijn vertrokken. De vader heeft niet berust in de verhuizing van [minderjarige] naar Nederland. De vader is telkens met de moeder in gesprek geweest om te proberen tot overeenstemming te komen over de toekomst. Daarin is hij in het belang van [minderjarige] uitermate geduldig geweest in het niet laten escaleren van de situatie.
Volgens de moeder is de gewone verblijfplaats van [minderjarige] al sinds juni 2022 in Nederland, zodat er geen sprake kan zijn van een onrechtmatige overbrenging in augustus 2023. In 2022/2023/2024 hebben partijen veel gesprekken met elkaar gevoerd over hun toekomst als gezin. De vader heeft de moeder diverse keren overtuigd en (bijna) zover gekregen dat zij naar de Verenigde Staten vloog om hem te vergeven. De moeder vond het moeilijk om weerstand te bieden aan het dwingende karakter van de vader. Dat de vader het niet leuk vond dat de moeder alsnog besloot om naar Nederland terug (naar huis) te vliegen, maakt het volgens de moeder nog geen kinderontvoering.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat [minderjarige] op 11 augustus 2023 haar gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten had. Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland op 11 augustus 2023. De vader heeft verblijf van [minderjarige] in Nederland wel tijdelijk toegestaan, maar het was daarbij niet zijn bedoeling om haar daadwerkelijk naar Nederland te laten verhuizen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Amerikaans recht en dat de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank. Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
De vader stelt dat als aanvangsmoment van de één-jaarstermijn 8 september 2024 moet gelden. De moeder heeft namelijk op verschillende momenten (15 september 2023, 18 december 2023, 1 juli 2024 en 7 september 2024) met de vader afgesproken [minderjarige] naar de Verenigde Staten te laten terugkeren. Op 8 september 2024, toen de moeder voor de zoveelste keer weigerde om conform de uitdrukkelijke afspraak van partijen [minderjarige] te laten terugkeren naar de Verenigde Staten, heeft de moeder haar ongeoorloofd in Nederland vastgehouden.
De moeder stelt dat [minderjarige] inmiddels onbetwist al langer dan een jaar in Nederland verblijft. Sinds 24 augustus 2023 staat [minderjarige] onafgebroken in de Nederlandse BRP ingeschreven. Deze procedure lijkt een reactie van de vader op de nadere producties van de moeder in de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank Midden-Nederland, waaronder een uitgebreid concept ouderschapsplan met een zeer gedetailleerd voorstel voor een internationale zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] .
De rechtbank is van oordeel dat de ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige] dateert van 11 augustus 2023 en daarom is op die datum de één-jaarstermijn aangevangen. De rechtbank stelt vast dat op het moment van indiening van het verzoekschrift (17 januari 2025) meer dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland op 11 augustus 2023 en de indiening van het verzoek tot teruggeleiding bij de rechtbank op 17 januari 2025. Dat de één-jaarstermijn, zoals de vader stelt, op een later moment dan op het moment van de ongeoorloofde overbrenging is gaan lopen, is een onjuiste uitleg van artikel 12 van het Verdrag.
Worteling
Nu de moeder met [minderjarige] op 11 augustus 2023 de woning van partijen in de Verenigde Staten heeft verlaten en [minderjarige] in ieder geval vanaf dat moment zonder toestemming van de vader in Nederland verblijft en het verzoek tot teruggeleiding op 17 januari 2025 bij de rechtbank is ingediend, is er meer dan één jaar verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging en het tijdstip van indiening van het verzoek. Nu de moeder heeft gesteld dat [minderjarige] in haar nieuwe omgeving in Nederland is geworteld, dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van worteling – in de zin van artikel 12 lid 2 van het Verdrag – van [minderjarige] in Nederland.
De moeder meent dat sprake is van worteling van [minderjarige] in Nederland. [minderjarige] heeft de laatste jaren basisschoolonderwijs in Nederland gevolgd. Uit de rapporten van school blijkt hoe goed [minderjarige] het doet in de klas. De moeder en [minderjarige] wonen in een fijne huurwoning en de moeder is bezig met de aankoop van een woning. [minderjarige] heeft een goede band met haar grootouders moederszijde, heeft veel vriendinnen en hobby’s (dansles, muziekles, tennisles, multisport en hobbyclub). [minderjarige] heeft een nichtje met wie zij iedere dinsdag bij opa en oma tijd doorbrengt. [minderjarige] heeft haar leven inmiddels al sinds juni 2022, dus ruim 2,5 jaar, in [plaats 2] opgebouwd en zij heeft daarbij al die tijd een frequent contact met de vader onderhouden. De moeder begrijpt dat [minderjarige] weer een keer terug wil naar de Verenigde Staten. Na deze procedure kan dat in de schoolvakanties.
De vader stelt dat [minderjarige] zich alleen in Nederland heeft kunnen wortelen door onrechtmatig handelen van de moeder en dat dit geen reden mag zijn dat [minderjarige] niet naar de Verenigde Staten kan terugkeren. Zodra zij in de Verenigde Staten terug zal zijn, kan zij haar relaties met haar vrienden en familie weer oppakken. [minderjarige] is in de Verenigde Staten geboren, heeft daar langer gewoond dan in Nederland en is daar opgegroeid. Dat was volgens het plan en de visie van de ouders gezamenlijk. [minderjarige] is voor het overgrote deel van haar leven opgegroeid in internationale sferen en heeft altijd thuisonderwijs genoten. Het leven dat de moeder nu voor [minderjarige] voor ogen heeft, is geen continuering van het leven dat zij had.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of sprake is van worteling wordt beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het concrete geval, waarbij tijdsverloop slechts een van de factoren is. Er dient gekeken te worden naar zowel de fysieke als de emotionele band die [minderjarige] inmiddels met haar nieuwe omgeving heeft gekregen. Het gaat niet alleen om het nieuwe gezinsverband, maar ook om meer externe relaties, zoals overige familie, vriendjes, sport en school.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor omschreven, had [minderjarige] zowel in de Verenigde Staten als in Nederland een basis. Ze is dus ook veel in Nederland geweest, met name de laatste 2,5 jaar. In Nederland heeft [minderjarige] steeds onderwijs op dezelfde school gevolgd. Door de gang van zaken, waaronder het feit dat de vader lang heeft gewacht met het indienen van onderhavig verzoek, is [minderjarige] sinds 11 augustus 2023 nu 1,5 jaar terug in deze basis en ook weer terug op dezelfde school als waar zij naartoe ging van 15 september 2022 tot 12 mei 2023.
Gebleken is uit het schoolrapport van februari 2025 dat [minderjarige] het goed doet op school, zowel cognitief als sociaal. [minderjarige] heeft meerdere vriendinnen in Nederland, waarmee zij onder andere logeerpartijtjes houdt en naar kinderfeestjes gaat. [minderjarige] gaat naar sport en heeft hobby’s. [minderjarige] heeft een goede band met haar familie in Nederland. Verder spreekt [minderjarige] , naast Engels, ook Nederlands.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [minderjarige] zich in Nederland in sociale zin volop heeft ontplooid en ontwikkeld en dat zij zich op deze manier inmiddels op een diepgaande en zelfstandige wijze in Nederland heeft geworteld. Het is juist dat deze worteling heeft kunnen plaatsvinden doordat de moeder [minderjarige] onrechtmatig heeft achtergehouden, zoals de vader aanvoert. Dit is evenwel de systematiek van het Verdrag en staat niet aan een afwijzing van de teruggeleiding in de weg. Het verzoek van de vader daartoe wordt afgewezen.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de overige stellingen en verweren van partijen.
Proceskosten
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder tot betaling van de proceskosten afwijzen. Een dergelijk verzoek is, gelet op het bepaalde in artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet immers slechts voor toewijzing vatbaar wanneer de terugkeer van [minderjarige] wordt gelast, wat nu niet het geval is.
Nu het een familierechtelijke kwestie betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen de ouders te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met haar bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] , Verenigde Staten van Nederland naar de Verenigde Staten;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten zal dragen;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 18 april 2025 als beëindigd’
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, H.M. Boone, E.D.A. Geleijns, (kinder)rechters, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2025.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.