ECLI:NL:GHDHA:2025:759

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
200.340.632/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake conservatoir beslag op handelsvoorraad wegens inbreuk op merkrechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een conservatoir beslag dat door Polmos Zyrardow SP. ZO. O. was gelegd op de handelsvoorraad van Sasha Enterprises. Polmos, een onderdeel van de Moët Hennessy Group, stelde dat Sasha inbreuk maakte op haar merkrechten door namaak Belvedere wodka te verhandelen. Sasha vorderde in kort geding de opheffing van het beslag, dan wel matiging van het bedrag waarvoor beslag was gelegd. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had het beslag herbegroot op € 500.000,-, wat het hof bevestigde, maar kwam tot een andere beslissing over de proceskosten. Het hof oordeelde dat Polmos de voorzieningenrechter niet volledig had geïnformeerd over de schade, wat leidde tot een matiging van het beslag. Sasha ging in hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, met drie grieven, waaronder de herbegroting van het beslagbedrag en de proceskostencompensatie. Het hof oordeelde dat de schending van de waarheids- en volledigheidsverplichting door Polmos niet automatisch leidde tot opheffing van het beslag, maar dat het beslag wel gerechtvaardigd bleef op het herbegrote bedrag. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter voor wat betreft de proceskostenveroordeling en veroordeelde Polmos tot betaling van de kosten van de eerste aanleg, begroot op € 15.800,37. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.340.632/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/675690 / KG ZA 24-215
Arrest in kort geding van 29 april 2025
in de zaak van
Sasha Enterprises,
gevestigd in Mumbia, Maharashtra, India,
appellante,
advocaat: mr. J.C.J. van de Rakt, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Polmos Zyrardow SP. ZO. O.,
gevestigd in Zyrardow, Polen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N.W. Mulder, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof noemt partijen hierna Sasha en Polmos.

1.De zaak in het kort

1.1
Polmos heeft conservatoir (derden)beslag laten leggen op de handelsvoorraad van Sasha in verband met handel van Sasha in namaak Belvedere wodka. Volgens Polmos maakt Sasha inbreuk op haar merkrechten en lijdt zij daardoor schade. In dit kort geding vordert Sasha (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel matiging van het bedrag waarvoor beslag mag worden gelegd.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering waarvoor beslagverlof is verleend, herbegroot op € 500.000,-. Het hof is het daarmee eens. Het hof komt wel tot een ander oordeel wat betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 april 2024, waarmee Sasha in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 april 2024 (zoals hersteld bij vonnis van 7 mei 2024), met daarin opgenomen de grieven;
  • het arrest van dit hof van 21 mei 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 juli 2024;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 augustus 2024;
  • de memorie van antwoord van Polmos, met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Polmos maakt deel uit van het concern Moët Hennessy Group dat zich bezighoudt met de handel in alcoholhoudende dranken, waaronder wodka van het merk Belvedere. Polmos is rechthebbende op verschillende woord- en beeldmerken, waaronder
  • het Uniewoordmerk BELVEDERE VODKA voor waren in klasse 33;
  • het hierna afgebeelde Uniebeeldmerk voor waren in klasse 33:
3.2
Sasha is een internationale handelaar in alcoholhoudende dranken.
3.3
In juni 2022 heeft Polmos er kennis van gekregen dat sprake was van handel in wodkaproducten met namaakkenmerken, waaronder flessen namaakwodka onder de naam Belvedere. Dat was voor Polmos de concrete aanleiding tot het verrichten van actief onderzoek naar deze handel in namaakwodka en handhaving.
3.4
Polmos heeft op 9 augustus 2022 onder Loendersloot Internationale Expeditie B.V. (hierna: Loendersloot) beslag tot afgifte gelegd op 60 pallets met flessen namaak Belvedere wodka (in totaal 30.120 flessen). Op verzoek van Polmos heeft Loendersloot, in navolging van dit beslag, op 17 augustus 2022 aan Polmos opgave verstrekt, waaruit volgens Polmos (onder andere) is af te leiden dat Sasha in de periode van december 2021 tot en met augustus 2022 78.660 flessen namaak Belvedere wodka ter verhandeling bij Loendersloot in voorraad heeft gehouden, heeft gekocht/verkocht/geleverd en dat zij 59.520 van die flessen in de Europese Unie heeft ingevoerd.
3.5
Polmos heeft op 4 januari 2024 in verband met de vermeende handel van Sasha in
namaak Belvedere wodka aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verlof verzocht om ten laste van Sasha conservatoir (derden)beslag te mogen doen leggen, onder meer op de handelsvoorraad van Sasha bij Loendersloot. Polmos heeft in haar beslagrekest de door haar gelden schade begroot op € 50,- per fles; in totaal € 3.933.000,- (€ 50,- x 78.660 flessen).
3.6
Op 5 januari 2024 is (onder andere) voorlopig verlof verleend om conservatoir beslag te
doen leggen op die handelsvoorraad. Aan die verlofverlening is de voorwaarde verbonden dat Sasha , na opgave van verhinderdata door partijen, op het verzoek wordt gehoord. Verder is aan Polmos de verplichting opgelegd om deze beperkingen aan Sasha te doen betekenen en in het proces-verbaal op te nemen. Het verlof is verleend voor € 4.602.950,-, zijnde het gestelde schadebedrag vermeerderd met kosten.
3.7
Polmos heeft op 30 januari 2024 voorlopig beslag doen leggen op onder andere de
handelsvoorraad. De overige beslagen hebben geen doel getroffen.
3.8
Polmos heeft op 1 februari 2024 aan Sasha per e-mail een sommatiebrief verstuurd.
3.9
Op 2 februari 2024 heeft de deurwaarder de beslagstukken, waaronder de voorlopige verlofverlening met de beperkingen ten behoeve van Sasha aan het Openbaar Ministerie betekend. Deze betekeningsstukken zijn op of omstreeks 7 februari 2024 per post aan Sasha verzonden, maar hebben haar (in elk geval in april 2024:) nog niet bereikt.
3.1
Op 28 februari 2024 heeft Polmos verzocht het voorwaardelijke verlof definitief te
verlenen. Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft Polmos op 29 februari 2024
aanvullende stukken overgelegd en aan de voorzieningenrechter medegedeeld van Sasha
geen verhinderdata te hebben ontvangen. Op 29 februari 2024 is het beslagverlof vervolgens definitief gemaakt. Het definitieve beslagverlof is op 11 maart 2024 aan Sasha betekend.
3.11
Op 20 december 2023 had Polmos met betrekking tot hetzelfde feitencomplex,
ten aanzien van dezelfde beslagobjecten en voor hetzelfde schadebedrag een nagenoeg
eensluidend beslagrekest als het hierboven bedoelde rekest tegen Sasha ingediend. Na een door de voorzieningenrechter gevraagde nadere toelichting op de schadevordering van € 50,- per fles heeft de voorzieningenrechter verlof verleend als verzocht. Aan dit verlof is door Polmos geen uitvoering gegeven.
3.12
In een vergelijkbare zaak tussen Polmos en The Brewing & Distilling Group, ook
met betrekking tot namaak Belvedere wodkaflessen, heeft Polmos een schade gevorderd van (eveneens) € 50,- per fles. In het in die zaak op 22 november 2023 gewezen verstekvonnis staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“ (...) Eiseres stelt dat de schade op grond van artikel 130 UMVo en artikel 2.21 lid 1 en lid 2 sub a BVIE begroot moet worden op € 50,- per gekocht en geleverd Namaak Belvedere Product. Uit de overgelegde producties kan de rechtbank niet afleiden dat dit de schade is die eiseres heeft geleden. Nu onvoldoende is onderbouwd waarom de schade op dit bedrag kan worden begroot, zal deze vordering als ongegrond worden afgewezen. Op basis van de overgelegde producties kan de rechtbank geen forfaitair bedrag aan schadevergoeding per Namaak Belvedere Product bepalen, waardoor de schadevergoeding nader dient te worden opgemaakt bij staat. (...).”
3.13
Die afwijzing van de gevorderde schade van € 50,- per fles in het verstekvonnis
van 22 november 2023 heeft Polmos, zowel in het beslagrekest van 20 december 2023 (naar aanleiding waarvan de voorzieningenrechter om een toelichting op dat schadebedrag heeft gevraagd), als in het beslagrekest van 4 januari 2024 niet vermeld.
3.14
Polmos heeft de hoofdzaak tegen Sasha bij dagvaarding van 23 februari 2024 bij de
rechtbank Den Haag aanhangig gemaakt. In die dagvaarding vordert Polmos een schade van € 10,- per fles.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Sasha heeft Polmos gedagvaard en gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het beslag (al dan niet gedeeltelijk) op te heffen, althans het bedrag tot zekerheid waarvan het beslag mocht worden gelegd te matigen en aan de handhaving daarvan de voorwaarde te verbinden dat Polmos zekerheid stelt voor de schade die door het beslag kan worden veroorzaakt in de vorm van een bankgarantie of een andere wijze, op straffe van verval van het beslag als aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, met veroordeling van Polmos in de door Sasha gemaakte (na)kosten van dit geding, inclusief advocaatkosten ex artikel 1019h Rv.
4.2
Sasha heeft daaraan ten grondslag gelegd dat Polmos in het beslagrekest van 4 januari 2024 niet heeft voldaan aan de waarheids- en volledigheidsverplichting op grond van artikel 21 Rv omdat zij het verstekvonnis niet heeft genoemd. Zij heeft daarbij ook gewezen op het procesrechtelijk gedrag van Polmos en de begroting van de beslagvordering.
4.3
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat Polmos de voorzieningenrechter niet juist, althans onvolledig heeft voorgelicht voor wat betreft de omvang van de schade. De voorzieningenrechter zag daarin en omdat hij ervan uitging dat partijen in onderhandeling waren over opheffing van het beslag tegen een door Sasha te stellen zekerheid van € 500.000,-- aanleiding om de vordering waarvoor definitief beslagverlof was verleend, te matigen en te herbegroten op € 500.000,- (waarin begrepen de gebruikelijke opslag van rente en kosten). Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat gelet op de proceshouding van Polmos het stellen van zekerheid op zijn plaats is. Polmos is daarom veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis ten gunste van Sasha zekerheid te stellen voor een bedrag van € 100.000,- (op straffe van verval van het gelegde beslag). Het belang van Sasha bij opheffing van het beslag is volgens de voorzieningenrechter niet zoveel groter dan het belang van Polmos om haar herbegrote vordering veilig te stellen. De proceskosten heeft de voorzieningenrechter gecompenseerd.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
Sasha is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis van de voorzieningenrechter. Sasha vordert vernietiging van dat vonnis en alsnog volledige dan wel verdergaande opheffing van het beslag. Zij heeft drie grieven aangevoerd tegen het vonnis.
5.2
De eerste grief richt zich tegen de herbegroting van het bedrag waarvoor beslagverlof is verleend tot € 500.000,-. De tweede grief is gericht tegen de belangenafweging en de derde grief tegen de compensatie van de proceskosten van het geding in eerste aanleg.

6.Beoordeling in hoger beroep

Opheffing beslag dan wel verdergaande matiging?

6.1
Het hof stelt voorop dat het op de weg van degene die opheffing van het beslag vordert om - binnen de grenzen van het kort geding - aannemelijk te maken dat het door de beslaglegger gepretendeerde recht ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Bij deze beoordeling dient de afweging van wederzijdse belangen te worden betrokken [1] .
6.2
Volgens Sasha heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aangesloten bij het bedrag van € 500.000,- voor de matiging van het beslag. De voorzieningenrechter is er vanuit gegaan dat partijen in onderhandeling waren over opheffing van het beslag tegen een door Sasha te stellen zekerheid van € 500.000,-. Sasha heeft er op gewezen dat partijen in onderhandeling waren over een gedeeltelijke (vrijwillige) opheffing van het beslag door Polmos maar het stellen van zekerheid door Sasha was daarbij niet aan de orde. Polmos heeft deze gang van zaken erkend zodat de eerste grief in zoverre slaagt. Tot vernietiging van het vonnis kan dit echter niet leiden gelet op het volgende.
6.3
Sasha heeft zich op het standpunt gesteld dat de schending van artikel 21 Rv door Polmos een algehele opheffing van het beslag rechtvaardigde. Verder stelt zij dat de voorzieningenrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat partijen in onderhandeling waren over opheffing van het beslag tegen een door Sasha te stellen zekerheid van € 500.000,- en geen acht heeft geslagen op de stellingen van Sasha over de T-status waaronder Sasha de flessen heeft verhandeld. Het is aan Polmos om concreet aan te tonen wat haar schade is, hetgeen zij niet doet, aldus Sasha .
6.4
Als in hoger beroep niet weersproken staat vast dat Polmos de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden. Dat betekent echter niet zonder meer dat het beslag moet worden opgeheven. Het staat de rechter immers vrij te bepalen of er een sanctie dient te volgen en zo ja, welke sanctie de rechter voor het geconstateerde verzuim passend acht, zoals ook uit artikel 21 Rv volgt. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de schending van artikel 21 Rv in dit geval geen reden is voor opheffing. Als Polmos het verstekvonnis van 22 november 2023, waarin is overwogen dat het forfaitaire schadebedrag van € 50,- per fles niet concreet en met stukken was onderbouwd, had genoemd in het beslagverzoek is aannemelijk dat het beslagverlof wel was verleend, maar op een lager bedrag was begroot.
6.5
De vraag is vervolgens op welk bedrag het beslag moet worden herbegroot. Daarbij geldt dat een kort gedingprocedure zich niet leent voor uitgebreid onderzoek ter bepaling van de precieze hoogte van de vordering [2] . Sasha heeft aangevoerd dat in totaal 10.020 dozen op T2-status zijn verkocht, waarvan 150 zijn geïmporteerd in Nederland, 5.638 in andere EU-landen en 4.232 buiten de EU. Met betrekking tot de resterende 3.090 dozen geldt dat deze zijn verkocht op T1-status zodat deze verkoop niet gekwalificeerd kan worden als handel vanuit Nederland en/of niet blijkt van in het economisch verkeer brengen in de EU. Het hof is van oordeel dat, ook als de dozen onder T1-status buiten beschouwing blijven, een bedrag van € 500.000,- waarvoor op dit moment beslag is gelegd, nog steeds gerechtvaardigd is. Als wordt uitgegaan van een schadebedrag van € 10,- per fles is de schade bij 60.120 flessen (10.020 dozen x 6) immers hoger dan € 500.000,-. Als wordt uitgegaan van een schadebedrag van € 6,50 per fles (waarvan Polmos stelt dat dit op zijn minst het bedrag van de gederfde winst is) komt de rekensom uit op een bedrag van € 390.780,-.Polmos mag bovendien conform de beslagsyllabus de hoofdvordering hoger begroten (30% over de eerste € 300.000,- plus 20% over het meerdere tot € 1.000.000,-) zodat de vordering eveneens op (iets) hoger dan € 500.000,- uitkomt.
6.6
Zoals hiervoor onder 6.1 is overwogen, had het op de weg van Sasha gelegen om aannemelijk te maken dat ook het voortduren van het reeds gematigde beslag niet kan worden gerechtvaardigd, hetgeen zij onvoldoende heeft gedaan. Voor wat betreft de dozen die onder T2-status zijn verkocht heeft Sasha niet betwist dat het gaat om inbreukmakende producten. Bovendien zijn al deze producten vanuit Nederland in het vrije verkeer gebracht.
Belangenafweging
6.7
Een belangenafweging kan niet tot een ander oordeel leiden, ook als daarbij de schending van artikel 21 Rv (nogmaals) zou worden betrokken. Sasha heeft in dat verband aangevoerd dat zij gedurende 1,5 maand niet heeft kunnen beschikken over haar gehele handelsvoorraad en dat op dit moment nog steeds meer dan de helft van Sasha ’s wereldwijde handelsvoorraad beslagen is, wat er nog steeds toe leidt dat Sasha op haar liquiditeit inteert. Nu Polmos gemotiveerd heeft betwist dat de bedrijfscontinuïteit van Sasha op het spel staat had het op de weg van Sasha gelegen om haar stelling nader te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Verder geldt dat een conservatoir beslag er naar zijn aard toe strekt om te waarborgen dat indien een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, die veroordeling ook daadwerkelijk ten uitvoer gelegd kan worden, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken [3] . Nu Polmos een zwaarwegend belang heeft om haar vordering veilig te stellen en bovendien tegenzekerheid is gesteld door Polmos, ziet het hof geen aanleiding voor een belangenafweging in het voordeel van Sasha . Het hof betrekt daarbij dat door Sasha niet gemotiveerd is betwist dat het hier gaat om inbreukmakende (namaak)producten.
6.8
Grieven 1 en 2 falen daarom.
Proceskosten
6.9
Grief 3 ziet op de beslissing van de voorzieningenrechter om de proceskosten te compenseren. Volgens Sasha is dat oordeel onbegrijpelijk in het licht van het feit dat de herbegroting een verlaging inhoudt van 90%, dat is vastgesteld dat Polmos zich heeft schuldig gemaakt aan schending van artikel 21 Rv en dat Polmos zekerheid diende te stellen. Het vonnis is daarom vrijwel geheel conform de vorderingen van Sasha zodat Polmos in de proceskosten had moeten worden veroordeeld.
6.1
De grief slaagt. Weliswaar is het beslag niet opgeheven (zoals Sasha primair had gevorderd) maar het bedrag waarvoor beslagverlof was verleend is substantieel verlaagd. Dat Polmos al had toegezegd dat bedrag vrijwillig te verlagen doet daaraan onvoldoende af nu de onderhandelingen daarover ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet afgerond waren en Polmos het bedrag ook nog niet eigener beweging heeft verlaagd. Omdat de vorderingen van Sasha in eerste aanleg grotendeels zijn toegewezen moet Polmos als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en zal zij de proceskosten van Sasha moeten dragen. Sasha heeft op de voet van art. 1019h Rv voor de kosten in eerste aanleg een bedrag gevorderd van € 26.515,-. Het hof is van oordeel dat deze zaak is aan te merken als een normaal kort geding waarvoor de vergoeding voor de redelijke en evenredige kosten van de advocaten in de toepasselijke indicatietarieven in IE-zaken is bepaald op maximaal € 15.000,-. Het hof acht dit bedrag redelijk en evenredig en zal het salaris van de advocaat van Sasha daarop begroten. Daarnaast dient Polmos de kosten van de dagvaarding van € 112,37 en het griffierecht van € 688,- te betalen. In totaal zal het hof Polmos veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.800,37.
Bewijsaanbiedingen
6.11
De bewijsaanbiedingen van partijen zal het hof passeren nu voor bewijslevering in kort geding geen plaats is en de aanbiedingen bovendien niet voldoende gespecificeerd zijn.
Conclusie en proceskosten
6.12
De conclusie is dat het hoger beroep van Sasha gedeeltelijk slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen voor wat betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Voor het overige zal het hof het vonnis bekrachtigen. In hoger beroep geldt dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zodat het hof die kosten zal compenseren.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 april 2024 doch uitsluitend voor zover (in 5.5) de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- veroordeelt Polmos in de kosten van de eerste aanleg, aan de zijde van Sasha begroot op € 15.800,37, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Polmos deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • compenseert de kosten van het hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, A.D. Kiers-Becking en P.B. Hugenholtz en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559.
2.HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105 (onder 3.3).
3.HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074.