Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Verloop van de procedure
- de inleidende dagvaarding van 7 maart 2022, met bijlage, waarmee Bahrein vernietiging heeft gevorderd van het tussen partijen op 9 november 2021 gewezen arbitrale vonnis van het Permanente Hof van Arbitrage (hierna: het scheidsgerecht) in Den Haag, gecorrigeerd bij vonnis van 6 december 2021 (hierna ook: het arbitrale vonnis, of: het vonnis);
- de akte overlegging producties van Bahrein, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord van de Iraanse banken, met bijlagen;
- de conclusie van repliek van Bahrein, met bijlagen;
- de conclusie van dupliek van de Iraanse banken, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
3. A dispute primarily referred to the competent courts of the host Contracting Party, as long as it is pending, cannot be referred to arbitration save with the parties’ agreement; and in the event that a final judgment is rendered, it cannot be referred to arbitration.
Notice of Arbitrationvan 8 februari 2017 hebben de Iraanse banken de arbitrale procedure aanhangig gemaakt die tot het arbitrale vonnis van 9 november 2021 van het scheidsgerecht heeft geleid.
Statement of Claimhebben de Iraanse banken aangevoerd dat Bahrein:
4.Vordering tot vernietiging
- het vonnis, of de wijze waarop het tot stand kwam, in strijd is met de openbare orde, of
- een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt (en het scheidsgerecht dus onbevoegd was),
5.Bevoegdheid hof
6.Beoordeling vernietigingsvordering
Statement of Defence, nr. 117; hof] (…).
investedby investors of one Contracting Party in the territory of the other Contracting Party
in accordance with the laws and regulationsof the other Contracting Party […].”
invested”, or in other words
madein accordance with local law. It does not address the consequences of any illegal activities in which the investor may engage after making the investment.
a) Future Bank zich vanaf haar oprichting schuldig heeft gemaakt aan onwettige activiteiten;
b) die schendingen van internationale sancties ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering tot de kern behoorden van Future Banks bedrijfsmodel;
c) de investering in een bank niet alleen aanvankelijk maar tijdens de gehele levensduur van de investering ‘in accordance with the laws and regulations’ moet zijn; en
d) de exploitatie van een bank van aanvang af en bij voortduring alleen mogelijk is op basis van een vergunning.
Statement of Defence, heeft gedaan. Dit verweer treft doel. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Statement of Defence(van 16 februari 2018), nr. 123, dat geen sprake was van een geval van ‘jurisdiction, but of admissibility in light of Claimants’ unclean hands’ [herhaald in zijn
Statement of Rejoinder(van 27 februari 2019), nr. 153]. Pas daarna, op de (slot)zitting van 11 augustus 2020, lichtte een advocaat van Bahrein ([…]) desgevraagd en voor het eerst toe dat Bahrein naast niet-ontvankelijkheid ook een beroep op onbevoegdheid bedoelde te doen en dat het Bahrein om het even was ‘whether the dismissal is on either one of those, but we are not dropping one for the other’ (vergelijk rov. 323-324 van het arbitrale vonnis, en de verwijzing aldaar in voetnoot 245 naar dezelfde vindplaats als in voetnoot 290). In dit licht moet de overweging van het scheidsgerecht worden begrepen dat ‘[w]hile the Respondent primarily argues that the defence is one of admissibility, it has signaled that it may also be characterized as jurisdictional’ (rov. 353). Deze overweging kan worden opgevat als een welwillende uitleg door het scheidsgerecht van de stellingen (
submissions) die Bahrein tot dan toe in de arbitrageprocedure had betrokken, maar dat neemt niet weg dat een (voldoende duidelijk) beroep op onbevoegdheid van het scheidsgerecht niet valt te lezen in de
Statement of Defence(of in enig daarvóór door Bahrein ingediend stuk).
Yukos II-arrest heeft de Hoge Raad over een voorloper van het huidige art. 1065 lid 1, aanhef en sub e, Rv en de beoordeling van een daarop gebaseerde vordering het volgende overwogen:
Wells/Barivenen
India/Devasals beslist door dit hof [3] en dat alleen al daarom voor een terughoudende beoordeling hier geen plaats is, valt (mede in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad) niet in te zien. Het hof merkt in dit verband nog op dat Bahrein niet (gemotiveerd) aanvoert dat het arbitrale vonnis zonder terughoudendheid aan de openbare orde moet worden getoetst omdat bij de totstandkoming van het vonnis is gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor (met uitzondering van het beroep op dit beginsel in het kader van de gestelde zesde schending van de openbare orde).
lex arbitri, heeft het scheidsgerecht overwogen dat bij ontstentenis van een rechtskeuze door de Iraanse banken en Bahrein
nemo auditur propriam turpitudinem allegans.
(ii) ‘failed to monitor and disclose suspicious transactions’;
(iii) ‘engaged in recurrent wire stripping’ [4] ;
(iv) ‘used the unauthorized Alternative Messaging System’ (hierna: AMS)’ [5] ; en
(v) ‘misrepresented its exposure to Iranian entities’.
directlyto Bahraini entities, such as Future Bank.
e.g., if a particular institution operated on the U.S. territory. It follows that Iran-related sanctions other than those of the UN Security Council, were not opposable to Future Bank either under Bahraini law or as a matter of international public policy.
a) niet aan Future Bank konden worden tegengeworpen omdat het daarbij ging om de overtreding van een Amerikaanse sanctie of een EU-sanctie dan wel om een niet (of pas later) geïmplementeerde VN-sanctie:
b) niet als ernstig konden worden aangemerkt; dan wel
c) feitelijk niet waren komen vast te staan.
Het slotoordeel van het scheidsgerecht op dit punt luidt dat ‘[o]verall, the record contains only sporadic evidence of violations of the applicable sanctions by Future Bank’ (rov. 448).
ii. Monitoring and Disclosure of Suspicious Transactions
connected to the subject-matter of an investor’s claimdisqualifies that claim from being heard”. Indeed, the rationale underlying the rules of admissibility would not justify denying the investor access to international arbitration as a blanket measure if the illegalities in question do not taint the claims.
a) dat het bij de toepassing en uitleg van het BIT (ook) ‘general principles of law’, waaronder ‘principles underlying international public policy’, in aanmerking moet nemen (rov. 371), en
b) dat voor het aanvaarden van niet-ontvankelijkheid van een vordering van een investeerder in een internationale arbitragezaak aan de (cumulatieve) vereisten van ‘seriousness and connexity’ moet zijn voldaan (rov. 376).
Het scheidsgerecht heeft daadwerkelijk algemene rechtsbeginselen en (regels van) de internationale openbare orde in zijn beoordeling betrokken, zoals bijvoorbeeld blijkt uit rov. 381-383 en 390. Voor zover Bahrein in zijn algemeenheid beoogt te betogen dat het scheidsgerecht heeft verzuimd de internationale openbare orde toe te passen, mist dat betoog dus feitelijke grondslag.
a) de betrokken VS- en EU-sancties ‘did not themselves constitute fundamental rules of law forming part of international public policy, in so far the diverged from the scope of the UN sanctions’ (rov. 383);
b) ‘Iran-related sanctions other than those of the UN Security Council, were not opposable to Future Bank either under Bahraini law or as a matter of international public policy’ (rov. 390); en
c) een eventueel met de geïmplementeerde paragraaf 12 van VN-resolutie 1737 (2006) strijdig te achten ‘acceptance of the repayment of pre-sanction loans’ door Future Bank een ‘less severe violation’ zou opleveren (rov. 395).
Al de stellingen van Bahrein komen immers erop neer dat het vonnis in strijd is met de openbare orde wegens de onjuiste interpretatie en toepassing van het sanctierecht (vergelijk hierboven rov. 6.18). De beoordeling daarvan zou een verkapt hoger beroep van het arbitrale vonnis betekenen.
international public policy(vergelijk hierboven rov. 6.32). In zoverre heeft het scheidsgerecht dus fundamentele regels van internationaal recht en normen van de internationale openbare orde toegepast. Aldus is het tot het oordeel gekomen dat ‘the record contains insufficient indications to establish systematic and/or severe violations of fundamental rules of law that would call for a declaration of inadmissibility as a blanket measure’, en dat de gevolgen van de vastgestelde normschendingen (‘unlawful activities’, ‘illegalities’) door Future Bank (verder) zullen worden beoordeeld ‘as an issue of the merits’ [rov. 503 en 506 (en vergelijk rov. 507)]. Dit oordeel is niet in strijd met de openbare orde. Van een herbeoordeling door het hof via de band van de Nederlandse openbare orde, zoals Bahrein in wezen voorstaat, kan geen sprake zijn.
wire strippingniet onrechtmatig was en dat deze na 2009 is stopgezet.
bona fide, non-discriminatory and proportionate answer to Future Bank’s unlawful activities, such measures would not qualify as an expropriation and would therefore not give rise to the State’s duty to provide compensation. To hold otherwise would entail that States could be held liable to pay compensation for enforcing their existing laws and regulations against the investor’s wrongdoings.
bona fideenforcement of its regulations into a compensable expropriation.
bona fideexercise of regulatory powers, the Tribunal should first analyze the legal framework under which the Respondent took such measures. (…)
inter alia, the evidence of illegalities available to the CBB at the time of its decisions of administration and liquidation and the evidence of the reasons considered by the CBB when taking its decisions.
afterthe Respondent’s decisions of administration and liquidation.
bona fideregulatory objective of protecting the stability of Bahrain’s financial sector from Future Bank’s unlawful activities.
ex post factojustifications for the administration have limited relevance for determining the actual reasons for the CBB’s measures. The decision to put Future Bank into administration and then liquidation was a political one and not a result of the bank’s alleged shortcomings.
bona fideregulatory measures. It follows that the deprivation of the Claimants’ shareholding interests in Future Bank was not a non-compensable measure. As the Tribunal explained above, while the Claimants remain nominal owners of their shares in Future Bank, they have not been able to exercise their shareholding rights for over six years, with the result that the deprivation has become permanent. Therefore, the administration and liquidation of Future Bank, not being a justified exercise of police and regulatory power, constituted an indirect expropriation of the Claimants’ shareholding interests in Future Bank.
Chorzów Factorycase and later expressed in the ILC Articles [aangehaald in rov. 738-740; hof].
First, as reviewed in the section on the preliminary objections above, Future Bank engaged in some violations of applicable laws and regulations, including by dealing with sanctioned entities and by failing to adopt required due diligence practices. While the evidence of such violations is insufficient to warrant the inadmissibility of the claims, they must be taken into account when assessing the fair market value of the Claimants’ investment. A hypothetical buyer of the Claimants’ shares in Future Bank would have discovered the irregularities and would have factored into the price a discount for the risk of increased regulatory intervention, impacting the prospects of the future profitability of the bank.
Second, it is uncontroversial that Future Bank’s business model was primarily based on its dealings with Iranian entities. (…)
e.g., because of a risk of insolvency. (…)
a) dat ‘it owes a certain degree of deference to the State’s specialized regulatory organ, the CBB’ (rov. 636; vergelijk rov. 692);
b) wat het juridische kader was ‘under which the Respondent took such measures’, te weten de CBB Law en het CBB Rulebook (rov. 639); en
c) dat het bij de beantwoording van de vraag of ‘CBB’s measures were a genuine response to Future Bank’s unlawful activities’ aankomt op ‘the evidence of illegalities available to the CBB at the time of its decisions of administration and liquidation and the evidence of the reasons considered by the CBB when taking its decisions’ (rov. 650).
Dit een en ander is niet in strijd met de openbare orde. Uit deze overwegingen volgt niet dat het scheidsgerecht de CBB achteraf haar bevoegdheid heeft ontzegd om op te treden tegen ernstige en omvangrijke schendingen.
bona fideregulatory measures’ (rov. 690; rov. 652-689) en dat ‘the expropriatory measures did not meet the requirement of a public purpose under Article 6(1) of the BIT’ (rov. 694; rov. 691-693). Tegen deze overwegingen voert Bahrein aan dat het scheidsgerecht heeft miskend dat de besluiten van de CBB (tot onderbewindstelling en liquidatie) zowel noodzakelijk als proportioneel waren en dat de beslissing van het scheidsgerecht op vier misvattingen berust (dagvaarding, nr. 468 e.v.). Daarmee strekt dit betoog tot een herbeoordeling door het hof van de vraag of de onderbewindstelling en liquidatie van Future Bank door de CBB een met art. 6(1) van het BIT strijdige onteigening (‘expropriation’) van de aandelen van de Iraanse banken in Future Bank opleverden. Voor een dergelijke herbeoordeling biedt deze vernietigingsprocedure niet de ruimte.
afterthe Respondent’s decisions of administration and liquidation’ (rov. 659). Het scheidsgerecht oordeelde kortom: ‘there is not a single document other than the Crisis Management Committee minutes [van de vergadering van 30 april 2015; hof], which were only produced at the document production stage, that sheds any light on the reasons for the Respondent’s decision to put Future Bank into administration’ (rov. 665). Daarom heeft het scheidsgerecht geconcludeerd ‘that the CBB placed Future Bank under administration without any substantial deliberation or consideration of reasons for its decision’ (rov. 666). Voor de periode voorafgaand aan de besluiten van de CBB heeft het scheidsgerecht (onder de kop ‘No Recent Warnings or Expressions of Concerns’) overwogen dat ‘[t]he record contains limited evidence of the CBB raising the alleged violations of applicable regulations either internally or with Future Bank’ (rov. 676).
bona fideregulatory measures’ (rov. 690). Dat oordeel berust namelijk tevens op de overwegingen over ‘No Contemporaneous Trace of Consideration of Reasons’, ‘No Recent Warnings or Expressions of Concerns’ en ‘No Considerations of Less Restrictive Alternatives’ (kopjes boven rov. 652 e.v., rov. 676 e.v., en rov. 682 e.v.).