ECLI:NL:GHDHA:2025:397

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
200.341.654/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorlopig huurrecht van de voormalige gemeenschappelijke huurwoning na beëindiging van de relatie van partijen met nadruk op het belang van de minderjarige zoon

In deze zaak gaat het om de toekenning van het voorlopig huurrecht van een voormalige gemeenschappelijke huurwoning na de beëindiging van de relatie tussen de partijen, die beiden de Poolse nationaliteit hebben en een zoon hebben. De appellante, die de hoofdopvoeder van de zoon is, vordert het gebruiksrecht van de huurwoning, terwijl de geïntimeerde, de ex-partner, ook aanspraak maakt op het huurrecht. De kantonrechter had eerder de vorderingen van beide partijen afgewezen, maar de appellante is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft een belangenafweging gemaakt, waarbij het belang van de minderjarige zoon als doorslaggevend werd beschouwd. Het hof oordeelt dat de appellante, gezien haar rol als hoofdopvoeder en de onwenselijke woonsituatie voor de zoon, voorlopig het huurrecht van de woning moet krijgen. De geïntimeerde moet de woning binnen veertien dagen verlaten. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke relatie tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.341.654/01
Zaaknummer rechtbank : 11038643 RL EXPL 24-7349
Arrest in kort geding van 18 maart 2025
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep, verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. R.F. van Galen kantoorhoudend in Alphen aan den Rijn.
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. M.B. Chylinska kantoorhoudend in Zaandam.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellante] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen hebben een relatie gehad waaruit in 2018 een kind is geboren. Zij hebben een aantal jaren samengewoond. De zaak gaat om de vraag wie voorlopig het huurrecht krijgt van de voormalige gemeenschappelijke huurwoning nadat de relatie is stukgelopen. De kantonrechter heeft in kortgeding het gezamenlijk huurrecht in stand gelaten. [appellante] is het daarmee niet eens en vindt dat zij alsnog voorlopig het huurrecht moet krijgen.
1.2
Het hof maakt een belangenafweging en acht daarbij het belang van de zoon van partijen doorslaggevend. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellante] de hoofdopvoeder van de zoon is, zodat het voorlopig gebruiksrecht van de huurwoning aan [appellante] toekomt.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de spoedappeldagvaarding met producties van 24 mei 2024, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag , zittingsplaats ’s-Gravenhage van 6 mei 2024, uitgewerkt op 13 mei 2024;
  • h12 formulier met productie 32 (partijgetuigenverklaring van [appellante] ) van mr. Van Galen voornoemd);
  • een verklaring van de buurman, overgelegd door mr. Chylinska;
  • correspondentie met de school over het verzuim van de zoon van partijen, overgelegd door mr. Van Dalen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 mei 2024;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met bijlage.
2.2
Op 19 februari 2025 heeft op verzoek van [geïntimeerde] wederom een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] en [geïntimeerde] hebben beiden de Poolse nationaliteit. Zij hebben sinds 2009 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op 10 februari 2018 hun zoon [zoon] (hierna: [zoon] ) geboren. [geïntimeerde] heeft [zoon] erkend en [appellante] heeft in Nederland over hem het eenhoofdig gezag.
3.2
Met ingang van 20 maart 2019 hebben partijen gezamenlijk de woning aan de [adres] gehuurd van de stichting Arcade mensen en wonen, destijds voor een huurbedrag van € 785,50 per maand (in april 2024 bedroeg de bruto huur € 881,43 per maand). Zij zijn daar met [zoon] gaan wonen.
3.3
[appellante] heeft op 3 maart 2024 de affectieve relatie verbroken. Zij heeft daarop enkele malen tevergeefs aan [geïntimeerde] verzocht de woning te verlaten.
3.4
Bij e-mail van 29 maart 2024 heeft de gemachtigde van [appellante] [geïntimeerde] verzocht de woning te verlaten. Bij e-mail van diezelfde dag heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] daarop afwijzend gereageerd.
3.5
[appellante] verblijft sinds midden mei 2024 met [zoon] bij haar zus in [woonplaats] .

4.Procedure bij de rechtbank en de vordering in hoger beroep

4.1
[appellante] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd dat [appellante] , met uitsluiting van [geïntimeerde] , bevoegd is tot het voorlopig gebruik van de woning en [geïntimeerde] veroordeelt, onder afgifte van de sleutels van de woning aan [appellante] , de woning te verlaten binnen drie dagen na betekening van het vonnis en de woning niet meer te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00, met machtiging aan [appellante] het vonnis zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van justitie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2
[geïntimeerde] heeft op zijn beurt gevorderd (in reconventie) te bepalen dat [geïntimeerde] bij uitsluiting van [appellante] gerechtigd is tot het gebruik en genot van de woning, waarbij [appellante] de sleutels aan hem ter beschikking dient te stellen, en te bepalen dat [appellante] de woning niet mag betreden, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij de daarmee in gebreke blijft, met machtiging van [geïntimeerde] om zo nodig de tenuitvoerlegging van het vonnis (zelf) te bewerkstelligen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen zowel in conventie als in reconventie afgewezen en heeft [appellante] veroordeeld in de proceskosten in conventie en [geïntimeerde] in de proceskosten in reconventie.
4.4
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellante] vordert hetzelfde als bij de kantonrechter.
4.5
[geïntimeerde] is eveneens in hoger beroep gekomen, omdat hij niet eens is met het vonnis. Ook hij vordert hetzelfde als bij de kantonrechter.

5.Beoordeling in hoger beroep

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Zowel de man als de vrouw heeft de Poolse nationaliteit, zodat sprake is van een zaak met een internationaal karakter. Daarom moet het hof eerst bepalen of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de kortgeding vorderingen in hoger beroep en zo ja, welk recht van toepassing is op die vorderingen.
5.2
De Nederlandse rechter heeft zowel op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 als op grond van artikel 35 van de Verordening Brussel I (herschikking) (EU) nr. 1215/2012 rechtsmacht om van de vorderingen kennis te nemen, aangezien hier geen sprake is van een huwelijkszaak of een zaak inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, maar om een handelszaak. Partijen wonen in Nederland en het betreft hier een voorlopige voorziening. Er is geen grief gericht tegen de toepassing door de kantonrechter van Nederlands recht, zodat het hof eveneens Nederlands recht zal toepassen.
Principaal hoger beroep
Spoedeisend belang
5.3
Voor het treffen van een voorziening in kort geding is ingevolge artikel 254 lid 1 Rv plaats in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. Daarvan is onder meer sprake in het geval waarin van [appellante] niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht. De vraag of sprake is van een voldoende spoedeisend belang dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
5.4
Naar het oordeel van het hof ligt in de stellingen van de vrouw, waaronder met name het belang van de minderjarige [zoon] , alsmede in de aard van de vorderingen die in hoger beroep nog aan het hof voorliggen het spoedeisend belang voldoende besloten. Hoewel [geïntimeerde] ook in hoger beroep nog steeds betwist dat sprake is van een onhoudbare situatie die een voorlopige voorziening vereist, is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van zodanige spanningen tussen partijen dat zij niet meer samen in de woning kunnen wonen. Niet alleen heeft [geïntimeerde] erkend dat partijen niet tot nauwelijks meer met elkaar spreken, maar daarnaast heeft [appellante] in mei 2024 de woning met [zoon] verlaten omdat zij zich – naar haar zeggen – niet veilig meer voelde. [appellante] woont sinds mei 2024 bij haar zus en reist vijf dagen per week van [woonplaats] naar [woonplaats] (twee uur heen en twee uur terug), zodat [zoon] naar zijn school (speciaal onderwijs) in [woonplaats] en [appellante] naar haar werk kan. Gelet op deze situatie, die voor een jong kind zeer onwenselijk is, en aangezien beide partijen als huurders op het huurcontract staan, is het van belang dat er duidelijkheid komt over de vraag wie van partijen voorlopig in de woning mag blijven wonen.
Voorlopig gebruiksrecht huurwoning
5.5
Een vordering strekkende tot toekenning van het exclusieve huurrecht van de gezamenlijk gehuurde woning, waarbij de andere huurder de woning derhalve moet verlaten, kan in geval van contractuele medehuurders tevens samenwoners – zoals in dit geval – worden gegrond op artikel 7:267 lid 7 BW. Deze bepaling ziet weliswaar op samenwoners waarvan de niet-contractuele huurder op grond van voormeld artikel medehuurder is geworden, maar kan naar analogie worden toegepast wanneer contractuele medehuurders een geschil hebben over wie van hen het gehuurde moet verlaten en wie daarin mag blijven (zie HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964). Deze zaak spitst zich toe op de vraag wie van partijen het grootste belang heeft bij voortzetting van het huurgenot van de huurwoning in afwachting van een definitieve oplossing dan wel in afwachting van de uitkomst van een aanhangig te maken bodemprocedure.
5.6
Volgens [appellante] is haar belang bij het gebruik van de woning gelegen in het feit dat zij werkt in [woonplaats] en dat [zoon] aldaar speciaal onderwijs en logopedie krijgt. Sinds ongeveer mei 2024 woont [appellante] noodgedwongen bij haar zus in [woonplaats] . Zij moet vijf dagen in de week naar [woonplaats] rijden zodat [zoon] naar school en zij naar haar werk kan. Dit brengt niet alleen aanzienlijke kosten met zich (€ 540,- per maand), maar is zowel voor haar als voor [zoon] erg vermoeiend. Het is in het kader van het welzijn en de ontwikkeling van [zoon] van belang dat hij zijn leven in [woonplaats] kan voortzetten, aldus [appellante] . Daarnaast geldt dat [appellante] moeilijk vervangende woonruimte zal kunnen krijgen. Haar inkomen is onvoldoende voor een koopwoning of een huurwoning in de vrije sector. Zij heeft ook onvoldoende inschrijfduur voor een sociale huurwoning en voldoet niet aan de criteria voor een urgentieverklaring.
5.7
Volgens [geïntimeerde] heeft hij een groter belang dan [appellante] om in de woning te blijven wonen. Zijn belang is volgens hem gelegen in het feit dat de huurwoning is verkregen op basis van zijn inkomen en zijn inschrijvingsjaren die hij in tien jaar had opgebouwd. Hij heeft – naar zijn zeggen – altijd zonder problemen aan zijn betalingsverplichtingen voldaan. Volgens [geïntimeerde] zal hij niet meteen een andere woning kunnen vinden en zal er sprake zijn van dreigende dakloosheid. [geïntimeerde] heeft geen alternatieve woonruimte en haalt weliswaar met zijn bedrijf een redelijke omzet, maar niet zodanig veel dat hij makkelijk een woning in de particuliere sector zal kunnen vinden en betalen. Ook heeft hij geen concreet zicht op een koopwoning. Het bootje waar [appellante] over spreekt, ligt in Aalsmeer, heeft geen verwarming en is niet geschikt om daarin bij grote kou te slapen. [geïntimeerde] kan ook niet voor langere tijd bij vrienden verblijven, terwijl [appellante] heeft bewezen dat zij dat wel kan, aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft daarnaast gezondheidsproblemen. Hij heeft stenen in zijn galblaas en moet geopereerd worden. Hij heeft veel pijn en zijn bloeddruk is te hoog. Hierdoor kan hij niet werken en geen geld als zzp’er verdienen.
5.8
Het hof dient een afweging van de belangen van partijen te maken en wel naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing in hoger beroep. Deze belangenafweging is complex. Het hof stelt voorop dat beide partijen evenveel belang hebben bij het verkrijgen van het voorlopig gebruiksrecht van de woning. Beide partijen stellen zich op het standpunt dat zij niet op korte termijn over andere woonruimte kunnen beschikken en geen tijdelijke alternatieve woonruimte (in de buurt van de school van [zoon] en hun werk) hebben.
5.9
Echter ook het belang van zoon [zoon] dient te worden gewogen en dat belang is voor het hof van doorslaggevende betekenis. [zoon] is een jong en kwetsbaar kind dat speciaal onderwijs in [woonplaats] volgt. Op deze school krijgt hij ook logopedie. Uit een brief van de school van [zoon] van 10 oktober 2024 volgt dat hij een vermoedelijke taalontwikkelingsstoornis heeft in zowel het taalbegrip als de taalproductie. Hij heeft veel moeite met het begrijpen van meervoudige en complexere taal, maar ervaart ook veel problemen om zichzelf te uiten en duidelijk te maken wat hij moeilijk vindt, hoe hij zich voelt of waar hij hulp bij nodig heeft.
De huidige situatie, waarin [appellante] met [zoon] dagelijks met de auto op en neer moet rijden vanuit [woonplaats] naar [woonplaats] zodat [zoon] zijn school in [woonplaats] kan blijven bezoeken, is niet in het belang van [zoon] . Dit wordt ook bevestigd door de school. De school geeft in haar brief van 10 oktober 2024 aan dat juist omdat het voor [zoon] heel moeilijk is zich te uiten, deze woonsituatie en het dagelijks reizen tussen [woonplaats] en [woonplaats] niet helpend is voor zijn ontwikkeling. Dit blijkt onder meer uit het feit dat hij gefrustreerd en boos gedrag laat zien, alsmede dat hij slecht slaapt.
Het hof heeft ernstige zorgen omtrent [zoon] . Niet alleen zijn deze gelegen in de huidige situatie van [zoon] waarin hij dagelijks een aanzienlijke reis moet maken om zijn school te bezoeken, maar ook in het feit dat sprake is van een situatie waarin nauwelijks wordt gecommuniceerd door zijn ouders en waar [zoon] als jong kind en kwetsbaar kind, tussenin zit.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen op dit moment nog geen enkele bodemprocedure aanhangig hebben gemaakt, niet omtrent het hoofdverblijf van [zoon] en de regeling van de zorg- en opvoedingstaken noch ten aanzien van de definitieve toekenning van het huurrecht van de woning. Niet in geschil is echter dat [zoon] op dit moment voor zijn zorg en opvoeding hoofdzakelijk afhankelijk is van [appellante] . Dit maakt dat het (afgeleid) belang van [appellante] bij het verkrijgen van het voorlopig gebruiksrecht van de woning zwaarder dient te wegen dan het belang van [geïntimeerde] .
Het argument dat [geïntimeerde] stelt gezondheidsklachten te hebben, leidt niet tot een ander oordeel. Het belang van [zoon] dient te prevaleren. Ook het argument dat [appellante] mogelijk in de toekomst de huur niet zal kunnen voldoen, leidt niet tot een ander oordeel. [appellante] heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een vast inkomen heeft en dat zij (met huurtoeslag) de huur zal kunnen voldoen, zeker als zij de hoge reiskosten niet meer heeft.
5.1
Op grond van het voorgaande zal voorlopig het exclusieve huurrecht van de gezamenlijk gehuurde woning aan [appellante] worden toegekend. [geïntimeerde] zal de woning binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest dienen te verlaten en deze ter vrije beschikking aan [appellante] te stellen en te laten. De grieven van [appellante] slagen.
Incidenteel hoger beroep
5.11
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep eveneens zijn vordering gehandhaafd te bepalen dat het voorlopige huurrecht van de gezamenlijk gehuurde woning aan hem dient te worden toegekend. Nu het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de [appellante] zullen worden toegewezen, ligt in het verlengde daarvan dat de vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen. [appellante] is immers degene die op basis van dit arrest voorlopig het exclusieve huurrecht van de gezamenlijk gehuurde woning krijgt toegekend.
5.12
Conclusie en proceskosten
5.13
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] slaagt en het hoger beroep van [geïntimeerde] faalt.
5.14
Omdat partijen ex-partners en de ouders van een minderjarig kind zijn, staan zij in familierechtelijke betrekking tot elkaar. Conform de gebruikelijke regel dat de proceskosten in familierechtelijke zaken worden gecompenseerd, zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren, als na te noemen.

6.Beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter de rechtbank Den Haag , zittingsplaats
‘s- Gravenhage, van 6 mei 2024, uitgewerkt op 13 mei 2024, en opnieuw recht doende:
  • bepaalt dat [appellante] met ingang van de datum van dit vonnis voorlopig met uitsluiting van [geïntimeerde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan het adres [adres] ;
  • veroordeelt [geïntimeerde] om binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest de woning te verlaten en deze ter vrije beschikking aan [appellante] te stellen en te laten, onder afgifte van de sleutels aan [appellante] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 10.000,- en met machtiging aan [appellante] dit arrest voor zover nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm;
  • verbiedt [geïntimeerde] om na het verlaten van de woning zoals hiervoor bedoeld zonder de uitdrukkelijke toestemming van [appellante] de woning (opnieuw) te betreden;
  • compenseert de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Stoutjesdijk, P.M. Verbeek en J.N. de Blécourt en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.