ECLI:NL:GHDHA:2025:2739

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
22-002217-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en openlijke geweldpleging met gedeeltelijke toewijzing van vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van moord en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een schietincident op 22 mei 2022 te Rotterdam, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door de medeverdachte [mededader] is doodgeschoten. De verdachte heeft een aansturende rol gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van het misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en [mededader] voorafgaand aan het schietincident frequent contact hebben gehad en dat er een vooropgezet plan was om het slachtoffer te doden. De verdachte heeft de vluchtauto bestuurd en de medeverdachte opgehaald na de schietpartij. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren voor het medeplegen van moord en openlijke geweldpleging. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de nabestaanden van het slachtoffer, die gedeeltelijk zijn toegewezen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoeding toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade, waaronder shockschade en affectieschade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002217-23
Parketnummers: 10-132318-22 en 10-294800-22
Datum uitspraak: 19 december 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 2002,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting [naam PI] te [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en door en namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair tenlastegelegde en in de zaak met parketnummer 10-294800-22 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 10-132318-22:
Primair:
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meerdere kogel(s) in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of nek en/of rug en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten/af te vuren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[mededader] en/of één of meer (andere) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, door met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meerdere kogel(s) in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of nek en/of rug en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten/af te vuren, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 mei 2022 tot en met 22 mei 2022 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door onder meer een (gestolen) scooter te regelen en/of vinden en/of (vervolgens) die scooter gereed te (laten) zetten zodat hij, verdachte, de vlucht van die [mededader] en/of één of meer (andere) onbekend gebleven perso(o)n(en) mogelijk heeft gemaakt en/of de gebruikte vluchtauto te besturen;
In de zaak met parketnummer 10-294800-22:
Primair:
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam openlijk, te weten op de Feijenoordkade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een personenauto, merk BMW, door de inhoud van een jerrycan in voornoemde personenauto te legen en/of een met vuur aangestoken fakkel in voornoemde personenauto te gooien, in elk geval door voornoemde personenauto in brand te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk BMW, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, en dat de verdachte ter zake van de in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair en in de zaak met parketnummer 10-294800-22 primair tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewijsoverwegingen

Vaststelling van de feiten

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het navolgende vast.
Het schietincident en de brandstichting
Op 22 mei 2022 omstreeks 23.28 uur is [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) door medeverdachte [mededader] (hierna: [mededader]) op de Nassauhaven te Rotterdam doodgeschoten. [mededader] heeft hierover bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg een bekennende verklaring afgelegd en is hiervoor inmiddels onherroepelijk veroordeeld. [mededader] heeft onder meer verklaard dat hem was verteld dat iemand geschoten moest worden en dat een auto in brand moest worden gestoken. Hij was die bewuste avond door anderen opgehaald met een VW Golf. Op een gegeven moment moest hij overstappen in een andere auto, een BMW. In de auto lag het vuurwapen klaar. Vervolgens is de BMW naar de plaats delict gereden. Tegen [mededader] is gezegd: Hij is er. Vervolgens is [mededader] uitgestapt, is hij de straat ingelopen en heeft hij het slachtoffer neergeschoten. Direct daarop kwam de BMW weer aanrijden, is [mededader] ingestapt en is de BMW naar de Feijenoordkade gereden. Daar heeft [mededader] de BWM in brand gestoken met behulp van spullen die zich reeds in de auto bevonden en is hij als bijrijder op een scooter weggereden.
Op camerabeelden van [naam bedrijf], ter hoogte van de Feijenoordkade, is te zien dat de BMW met kenteken [kenteken] die dag omstreeks 23.27 uur op de Feijenoordkade komt aanrijden. In de BMW zitten op dat moment een bestuurder en rechtsachter een passagier. De bestuurder stapt uit, pakt nog iets uit de auto en loopt daarna regelrecht naar de bosjes naast de auto waar hij een scooter tevoorschijn haalt. De bestuurder is volledig donker gekleed; hij draagt een donkere jas, donkere schoenen met een witte zool en een donkere broek. Het hof neemt op de camerabeelden waar dat aan de binnenkant van zijn capuchon een rode kleur te zien is. De bestuurder gaat vervolgens als bestuurder op de scooter zitten. De passagier giet ondertussen in de auto vanuit een jerrycan vloeistof over de achterbank, stapt uit en steekt de auto in brand. Vervolgens rent de passagier naar de scooter en gaat achterop de scooter zitten, waarna de twee personen op de scooter wegrijden.
Gebeurtenissen op 21 mei 2022, een dag voor het schietincident
[mededader] heeft op 21 mei 2022 veelvuldig telefonisch contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer]. De verdachte heeft in ieder geval in de periode van 21 tot en met 23 mei 2022 gebruik gemaakt van dit telefoonnummer.
Uit het tapgesprek van 21 mei 2022 blijkt dat de verdachte om 19.41 uur heeft gebeld met [mededader], waarbij zij onder meer het volgende hebben besproken:
[verdachte]: Ga je aankleden
[mededader]:
Nu? Maar hoe laat?
[verdachte]: Hij zegt nu man
[mededader]: Gaat het nu gebeuren?
[verdachte]: Nee maar nu gaat hij ons ophalen, misschien we gaan voorbereiden of we gaan gelijk door.
[mededader]: Zo man is veel te vroeg toch.
[verdachte]: Nee maar alvast voorbereiden denk ik toch.
Om 20.53 uur belt de verdachte weer met [mededader] en zegt dat hij moet komen.
Om 20.57 uur belt de verdachte nogmaals met [mededader]:
[verdachte]: Ja wat doe je?
[mededader]: Ik ben voor de deur nu.
[mededader]: Doe je tellie uit gelijk.
Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van de verdachte blijkt dat zijn telefoon die dag om 20.58 uur voor het laatst is gebruikt.
Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van [mededader] volgt dat zijn telefoon die dag tussen 21.05 en 22.02 uur is verplaatst van Rotterdam-West naar de zendmast [locatie zendmast] te Rotterdam-Zuid. Deze zendmast staat nabij de woning van het slachtoffer en is 250 meter verwijderd van de plek waar zijn lichaam de volgende avond wordt aangetroffen. De telefoon van [mededader] blijft tot 04.17 uur aanstralen op zendmasten rondom de woning van het slachtoffer.
Op de camerabeelden van [naam bedrijf] is te zien dat de grijze BMW met kenteken [kenteken] (die de dag daarna is gebruikt om [mededader] naar de plaats delict en na het schietincident naar de Feijenoordkade te brengen), op 21 mei 2022 omstreeks 22.30 uur op de Feijenoordkade komt aanrijden en tot stilstand komt. Omstreeks 22.50 uur komt een persoon aanrijden op een scooter. Hij rijdt de scooter richting de bosjes naast de auto en probeert de scooter de bosjes in te rollen. Op camerabeelden van dit moment en het moment dat de man langs de BMW loopt neemt het hof waar dat aan de binnenkant van de capuchon van de man een rode kleur te zien is en dat de man voor het overige volledig donker gekleed is. Vervolgens stapt een persoon, die achterin de BMW zat, uit en samen rollen ze de scooter verder de bosjes in. Beide mannen stappen vervolgens in de BMW. De scooterrijder gaat op de bestuurdersplek zitten en vervolgens rijdt de BMW weg.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [mededader] op 21 mei 2022 heeft opgehaald. Ook heeft hij verklaard de persoon te zijn geweest met de rode binnenkant van de capuchon op de camerabeelden, die de scooter in de bosjes heeft gezet op de Feijenoordkade en als bestuurder in de BMW met kenteken [kenteken] is weggereden.
Gebeurtenissen op 22 mei 2022, voorafgaande aan het schietincident
Op camerabeelden van de Mathenesserweg is te zien dat op 22 mei 2022 om 04.47 uur een rode Toyota Yaris komt aangereden waar twee personen uitstappen. Zij worden door een verbalisant herkend als de verdachte en [mededader]. De verdachte draagt op dat moment een zwarte jas met een capuchon met een rode binnenkant. Verder is hij geheel donker gekleed. De verdachte heeft erkend dat hij die persoon op de beelden is.
Op 22 mei 2022 hebben de verdachte en [mededader] wederom frequent telefooncontact. Om 18.20 uur belt de verdachte met [mededader] en bespreken zij het volgende:
[verdachte]: Ze hebben hem gezien hè.
[verdachte]: Kom zo. Actief ouwe broer.
[mededader]: Ja ja zo zo zo.
[verdachte]: Half acht ben ik actief.
[mededader]: Acht uur/half negen.
[verdachte]: Het gaat laat worden man.
[mededader]: Oké is goed.
[verdachte]: Wollah ik wil niet dat we daar laat aankomen want morgen moet die werken, hij moet vroeg thuis komen.
[mededader]: Ik hoor je, ik hoor je.
[verdachte]: Anders gaat het net als gister worden. Je moet nu komen, hij is nu thuis.
Om 21.15 uur belt de verdachte nogmaals met [mededader] om hem te vragen of hij handschoenen heeft meegenomen. Dit wordt bevestigd door [mededader].
Forensisch onderzoek
Bij forensisch onderzoek op 23 mei 2022 zijn op het wegdek van de Feijenoordkade naast de verbrande BMW resten van een handschoen gevonden, met daarop DNA, dat na onderzoek overeenkomsten bleek te vertonen met het DNA van [mededader]. [mededader] heeft daar later over verklaard dat dit de handschoen was die hij aanhad tijdens het schieten.
Op de plaats delict is een kogelhuls aangetroffen met daarop DNA, dat volgens een deskundigenverslag van 27 mei 2022 overeenkomsten vertoont met het DNA van [mededader]. [mededader] heeft daar later, op 9 februari 2023, over verklaard dat hij niet eerder een pistool in zijn handen had gehad, dat hij op een knopje op het vuurwapen had gedrukt, waardoor het magazijn eruit was gevallen, dat hij het magazijn weer had terug gestopt en dat hij denkt dat zo zijn DNA erop is gekomen.
Telefoongesprek op 25 juni 2022
Op 25 juni 2022 om 14.30 uur heeft de verdachte (hierna: [verdachte]), die inmiddels was aangehouden, vanuit zijn detentieadres een telefoongesprek gevoerd met een persoon (hierna: NNM), waarbij onder meer het volgende is besproken:
[verdachte]: Ik heb ruzie met hem gemaakt. Ik zeg tegen hem, niet spelen d’r mee.
NNM: Ja ja ja ja.
[verdachte]: Heb je gezien wat ze hebben op hem?
NNM: Mmmm? één, jaaa.....
[verdachte]: Heb je gezien van hem? En ik zei tegen hem 'niet spelen'. Hij zegt tegen mij 'broer, ik speel niet, ik speel niet'.
NNM: Hij heeft maar drie dingen volgens mij … twee. Ja, drie, drie, drie.
[verdachte]: Niffo, hij heeft niks, bij hem hebben ze helemaal niks, ze hebben maar één ding bij hem, en dat is de verdachtste van allemaal. En ik zei nog tegen hem 'niets', broer ik zei tegen hem 'niet spelen', ik kijk in die ding, ik zie zelfde DNA.

Tussenconclusie

Op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien - komt het hof tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die op 22 mei 2022 de BMW met kenteken [kenteken] heeft bestuurd, dat hij [mededader] direct na het doodschieten van het slachtoffer heeft opgehaald aan de Nassauhaven en naar de Feijenoordkade heeft gereden en dat de verdachte vervolgens de bestuurder was van de vluchtscooter nadat de BMW in brand was gestoken.
Het hof betrekt daarbij dat op de camerabeelden van de Feijenoordkade van 22 mei 2022 is te zien dat de bestuurder van de BMW een donkere jas droeg met dezelfde kenmerkende rode kleur aan de binnenkant van de capuchon als de verdachte droeg bij het wegzetten van de scooter op de camerabeelden van 21 mei 2022. Het hof acht voorts van belang dat op de camerabeelden van 22 mei 2022 te zien is dat de bestuurder van de BMW – na het ophalen van [mededader] van de plaats delict enkele minuten eerder – rechtstreeks naar de plek in de bosjes loopt waar de scooter de dag eerder door de verdachte was verstopt. Het hof leidt hieruit af dat de bestuurder van de BMW precies wist waar de vluchtscooter was verborgen. Daarnaast weegt het hof mee dat de verdachte tijdens zijn detentie met een derde heeft gesproken over aangetroffen DNA en dat hij tegen ‘hem’ (het hof begrijpt: [mededader]) gezegd zou hebben dat diegene er niet mee mocht spelen. Het DNA zou het enige zijn dat van die andere persoon is aangetroffen. Het hof overweegt dat dit overeenkomt met de latere verklaring van [mededader] dat hij in de BMW op een knopje van het vuurwapen heeft gedrukt en dat het magazijn eruit is gevallen, en het feit dat het op de patronen aangetroffen DNA van [mededader] aanvankelijk het enige aanknopingspunt was om de schutter te identificeren.
Het scenario van de verdediging dat de bestuurder van de BMW en vluchtscooter op 22 mei 2022 iemand anders is geweest met mogelijk dezelfde (soort) jas als de verdachte, is - gelet op de overige omstandigheden - naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.

Overwegingen ten aanzien van het feit onder 10-132318-22

Medeplegen
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het handelen van de verdachte niet kan worden aangemerkt als medeplegen, omdat de vereiste opzet en samenwerking daarvoor ontbreekt, aangezien de verdachte geen kennis had van het voorgenomen misdrijf.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de hiervoor uiteengezette feiten en omstandigheden maakt het hof op dat sprake is geweest van een vooropgezet plan dat de verdachte en [mededader] vervolgens samen hebben uitgevoerd.
De verdachte heeft voorafgaand aan het schietincident frequent contact gehad met [mededader], de uiteindelijke schutter. Uit de inhoud van deze contacten, bezien in het licht van de overige vastgestelde feiten en omstandigheden, kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de verdachte en [mededader] bezig zijn geweest met voorbereidingen van het uiteindelijk uitgevoerde plan. Dat het tapgesprek van 21 mei 2022 zou zijn gegaan over het opnemen van een videoclip en het tapgesprek van 22 mei 2022 over het ophalen van wiet, zoals de verdediging heeft betoogd, acht het hof niet aannemelijk geworden, temeer nu dit geen bevestiging vindt in de verklaringen van [mededader] noch anderszins in het dossier.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in de voorbereiding een aansturende rol gehad, zoals blijkt uit de tapgesprekken. Zo vertelt de verdachte aan [mededader] wanneer hij klaar moet staan en wat hij mee moet nemen.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte ook in de uitvoering van het plan een grote rol heeft gespeeld door een dag eerder al een vluchtscooter klaar te zetten en op de dag zelf op het juiste moment en de juiste plaats de vluchtauto en -scooter te besturen.
Tot slot acht het hof, evenals de rechtbank, ongeloofwaardig dat de verdachte de hiervoor uiteengezette handelingen zou hebben verricht zonder enige kennis van het plan om het slachtoffer om het leven te brengen.
Op grond hiervan, in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op en een zodanige significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het doodschieten van het slachtoffer, dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [mededader].
Voorbedachte raad
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden maakt het hof op er een voornemen was om het slachtoffer om het leven te brengen. De verdachte heeft in ieder geval vanaf 21 mei 2022 contact gehad met [mededader] over dit voornemen en hiertoe voorbereidingen getroffen. Uit de zendmastgegevens van de telefoon van [mededader] in combinatie met de tapgesprekken is tevens af te leiden dat er op 21 mei 2022 een voorverkenning heeft plaatsgevonden. De volgende dag heeft [mededader] het slachtoffer daadwerkelijk doodgeschoten en de verdachte heeft [mededader] onmiddellijk na het schieten opgehaald op de plaats delict. Gelet op het tijdspad, zoals hiervoor reeds uitvoerig uiteengezet, stelt het hof vast dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Naar het oordeel van het hof is er geen enkel aanknopingspunt dat de verdachte zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid had om na te denken over de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Conclusie ten aanzien van het feit onder 10-132318-22

Het hof concludeert dat de verdachte het slachtoffer tezamen en in vereniging met [mededader] opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gedood.
Het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen.

Overwegingen ten aanzien van het feit onder 10-294800-22

Zoals hiervoor door het hof is vastgesteld, heeft de verdachte de BMW met kenteken [kenteken] op 22 mei 2022 bestuurd en [mededader] onmiddellijk na de schietpartij opgehaald. Zij zijn naar de Feijenoordkade gereden, waar de auto door [mededader] in brand is gestoken met behulp van spullen die zich reeds in de auto bevonden terwijl de verdachte gereed stond met de vluchtscooter, waarna de verdachte [mededader] op de vluchtscooter heeft meegenomen.
Het hof overweegt dat het in brand steken van de bij een misdrijf betrokken vluchtauto een bekende methode is om eventuele sporen van dat misdrijf, die zouden kunnen leiden naar de daders daarvan, te vernietigen. Een andere reden voor het in brand steken van deze auto is niet aannemelijk geworden, zodat het hof ervan uitgaat dat dit het motief was.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de vastgestelde feiten en omstandigheden, bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het feit onder 10-132318-22, leidt het hof af dat het in brand steken van de vluchtauto aan de openbare weg een onlosmakelijk onderdeel vormde van een vooropgezet plan, aan de uitvoering waarvan de verdachte en [mededader] nauw en bewust hebben samengewerkt. Dat het uiteindelijk [mededader] is geweest die de auto in brand heeft gestoken, doet er naar het oordeel van het hof niet aan af dat [mededader] en de verdachte dit feit in vereniging hebben gepleegd.
Naar het oordeel van het hof kan het in de zaak met parketnummer 10-294800-22 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair en in de zaak met parketnummer 10-294800-22 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 10-132318-22:
Primair:
hij op
of omstreeks22 mei 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk en
(al dan niet)met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en
(al dan niet)na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen
één of meerderekogel
(s
)in en/of door en/of in de richting van het hoofd en
/ofnek en
/ofrug en
/oflichaam van die [slachtoffer]
te schieten/af te vuren;
In de zaak met parketnummer 10-294800-22:
Primair:
hij op
of omstreeks22 mei 2022 te Rotterdam openlijk, te weten op de Feijenoordkade,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een personenauto, merk BMW, door de inhoud van een jerrycan in voornoemde personenauto te legen en
/of een met vuur aangestoken fakkel in voornoemde personenauto te gooien, in elk geval doorvoornoemde personenauto in brand te steken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van moord.

Het in de zaak met parketnummer 10-294800-22 primair bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
In de avond van 22 mei 2022 hebben de verdachte en zijn mededader zich schuldig gemaakt aan de koelbloedige moord op het slachtoffer [slachtoffer]. Het slachtoffer werd door de verdachten opgewacht bij zijn woning. Toen hij laat op de avond thuis kwam, is hij op straat neergeschoten. De mededader van de verdachte was daarbij de schutter. Het slachtoffer probeerde ondanks zijn verwondingen weg te vluchten, maar dit heeft niet mogen baten. Een straat verderop is hij alsnog dodelijk door kogels getroffen. Het slachtoffer is ter plekke aan zijn verwondingen overleden. Hoewel de aanleiding voor de moord niet is vast komen te staan, vertoont deze trekken van een liquidatie. Uit het dossier kan worden afgeleid dat het slachtoffer in opdracht van een onbekend gebleven partij is vermoord. De verdachte heeft in de uitvoering van deze opdracht een aansturende rol gehad en daarbij ook feitelijke handelingen verricht, waaronder het klaarzetten van een vluchtscooter, het instrueren van de schutter en het besturen van de vluchtauto. Met zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een ongekende meedogenloosheid en gewetenloosheid. Hij heeft samen met zijn mededader de nabestaanden van het slachtoffer onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht. Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn voorgelezen, blijkt welk verdriet door het plotselinge en gewelddadige verlies van het slachtoffer is veroorzaakt bij de nabestaanden.
Het hoeft geen betoog dat de wijze waarop deze moordaanslag is uitgevoerd ook in het algemeen voor grote onrust en sterke gevoelens van onveiligheid in de samenleving zorgt. De moord vond midden in een woonwijk plaats en meerdere getuigen hebben het schieten door de mededader gezien of de schoten gehoord. Dit moet voor hen zeer beangstigend zijn geweest.
Om hun sporen uit te wissen, hebben de verdachte en zijn mededader de gebruikte vluchtauto in brand gestoken. Zodoende heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen. Hiermee heeft de verdachte er blijk gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft hij inbreuk gemaakt op de openbare orde. Tevens geeft dit feit blijk van de berekenende en georganiseerde wijze waarop de verdachte en zijn mededader te werk zijn gegaan.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 29 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 21 oktober 2025.
Conclusie
Alles afwegende is het hof van oordeel dat enkel een gevangenisstraf van na te melden duur voldoende recht doet aan de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven en een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Vorderingen tot schadevergoeding in de zaak met het parketnummer 10-132318-22
In dit strafproces hebben de naasten van het slachtoffer, te weten [benadeelde partij 1] (moeder), [benadeelde partij 2] (vriendin), [benadeelde partij 3] (zoon), [benadeelde partij 4] (zoon, thans: [benadeelde partij 4]) en [benadeelde partij 5] (familievriendin), zich gevoegd als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De vorderingen hebben betrekking op verschillende soorten schade, waaronder materiële schade en immateriële schade in de vorm van shockschade, affectieschade en persoonsaantasting op andere wijze. De benadeelde partijen hebben tevens de wettelijke rente gevorderd en verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Alle benadeelde partijen hebben hun vordering, voor zover deze niet was toegewezen door de rechtbank, gehandhaafd in hoger beroep.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vorderingen voor zover zij zien op de schadeposten ‘gederfd levensonderhoud’ en ‘shockschade’ niet-ontvankelijk te verklaren wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Meer subsidiair heeft de verdediging de verschillende schadeposten inhoudelijk betwist.
Beoordeling
Voor het hof staat buiten twijfel dat de nabestaanden van het slachtoffer diep zijn getroffen door zijn overlijden en daar intens verdriet van hebben. Evenwel dient het hof de vorderingen kritisch te beoordelen aan de hand van het burgerlijk recht; een vordering tot schadevergoeding is enkel toewijsbaar indien daar een wettelijke grondslag voor is.
Het hof zal hierna eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Juridisch kader
Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (artikel 6:95, eerste lid, BW).
Aantasting in de persoon
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In dit artikel is bepaald dat een benadeelde onder meer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’(aanhef en onder b). Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit dit blijkt. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:20l9:793).
Shockschade
Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ kan ook sprake zijn als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond is geraakt (zogenoemde ‘shockschade’).
Degene die jegens de overledene (het primaire slachtoffer) aansprakelijk is voor de gebeurtenis die tot diens dood heeft geleid, heeft zich in dat geval tevens onrechtmatig gedragen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Gezichtspunten die volgens de Hoge Raad een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De vaststelling van de hoogte van de geleden shockschade geschiedt naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend (vgl. Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
Affectieschade
Op grond van artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 6:108, derde lid, BW kunnen een (aantal) naasten en nabestaanden aanspraak maken of een vast bedrag aan smartengeld, zogenaamde affectieschade. Deze vergoeding ziet op de schade in verband met het verdriet om het overlijden van een naaste. Ten aanzien van deze affectieschade zal het hof de vergoeding in voorkomend geval toewijzen conform de tabel als opgenomen in artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade.
Samenloop shockschade en affectieschade
In het geval dat sprake is van samenloop van shockschade en affectieschade is het aan de rechter om aan de hand van de omstandigheden van het geval af te wegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van shockschade rekening wordt gehouden met affectieschade.
Gederfd levensonderhoud
Artikel 6:108, eerste lid, BW bepaalt dat degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander verplicht is tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Tot de in artikel 6:108, eerste lid, BW genoemde naasten behoren de minderjarige kinderen van de overledene.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
[benadeelde partij 1] heeft een bedrag gevorderd van € 32.750,67 aan materiële schade, bestaande uit € 29.764,05 aan kosten lijkbezorging, € 1.161,54 aan kosten leegruimen woning slachtoffer, € 758,98 aan kosten vliegtickets, € 813,48 aan extra telefoonkosten en € 252,62 aan kosten eigen risico. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep begrijpt het hof dat de gevorderde schadepost ‘kosten lijkbezorging’ wordt verminderd met een bedrag van € 5.632,17, waardoor in hoger beroep een bedrag van in totaal € 24.131,88 aan materiële schade aan de orde is. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag gevorderd van € 87.500,- aan immateriële schade, bestaande uit € 17.500,- aan affectieschade en € 70.000,- aan shockschade. Verder heeft zij een bedrag gevorderd van € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
Het hof overweegt omtrent de verschillende schadeposten als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
[benadeelde partij 1] betreft een naaste van het slachtoffer in de zin van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, BW, namelijk de moeder van het slachtoffer. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Het hof zal de vordering van [benadeelde partij 1] ter hoogte van het gevorderde bedrag van € 17.500,- toewijzen.
Shockschade
Vaststaat dat [benadeelde partij 1] en het slachtoffer (haar zoon) een nauwe en affectieve band hadden. Verder volgt uit het dossier en de slachtofferverklaring van de benadeelde partij dat zij kort na het bewezenverklaarde is geconfronteerd met de gevolgen daarvan. [benadeelde partij 1] was enkele minuten na de schietpartij ter plaatse omdat zij had gehoord dat haar zoon was neergeschoten. Zij werd daar opgevangen door agenten die op dat moment bezig waren met het doen van sporenonderzoek. Vanaf de plek waar zij werd opgevangen, kon [benadeelde partij 1] de schoenen van het slachtoffer - dat op straat lag en nog niet was afgeschermd/afgedekt - zien. De verbalisanten bevestigden haar vervolgens dat het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk haar zoon was. Daarop wilde [benadeelde partij 1] naar haar zoon toe, maar de verbalisanten hielden haar tegen. Deze gebeurtenis heeft bij [benadeelde partij 1] geleid tot een emotionele schok, zoals ook wel blijkt uit het relaas van de verbalisanten.
Uit de overgelegde medische stukken volgt dat bij [benadeelde partij 1] na deze gebeurtenis (opnieuw) PTSS is vastgesteld. Zij heeft onder meer last van nachtmerries, herbelevingen en flashbacks. Voor deze trauma gerelateerde klachten wordt zij behandeld middels EMDR-therapie. Hiermee is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel dat gelet op de aard en de gevolgen ernstig is.
Naar het oordeel van het hof is op basis van het voorgaande sprake van grond voor toekenning van een schadevergoeding wegens shockschade. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing van een bedrag van € 35.000,-. Bij de begroting van het bedrag heeft het hof alle omstandigheden van het geval betrokken, waarbij het hof in het bijzonder in aanmerking heeft genomen de ernst van het feit alsmede de voorgeschiedenis van de benadeelde partij. Verder heeft het hof acht geslagen op de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Tot slot heeft het hof rekening gehouden met de aanspraak van de benadeelde partij op affectieschade.
Het hof zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij op dit moment de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing zou namelijk een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
Lijkbezorging
De gevorderde kosten lijkbezorging bestaan uit de kosten die zijn gemaakt in Nederland en Curaçao in verband met de uitvaart van het slachtoffer. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat ook de in Curaçao gemaakte kosten in beginsel in aanmerking komen voor vergoeding, nu het afscheid in Nederland en de begrafenis in Curaçao niet los van elkaar kunnen worden gezien en tezamen de uitvaart van het slachtoffer vormden. Naar het oordeel van het hof staan de gevorderde kosten lijkbezorging, met uitzondering van de kosten voor kleding voor de uitvaart en de beveiligingskosten, in rechtstreeks verband met de uitvaart van het slachtoffer. Daarnaast zijn de kosten in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene (vgl. Hoge Raad 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0180) en voldoende onderbouwd. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor kleding voor de uitvaart en de beveiligingskosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten lijkbezorging; zij staan daartoe in een te ver verwijderd verband. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Leegruimen woning slachtoffer
De kosten voor het leegruimen van de woning van het slachtoffer en de opslag van de inboedel komen het hof niet onredelijk voor en komen als kosten gemaakt ten behoeve van de boedel van de overledene voor vergoeding in aanmerking tot de hoogte van het gevorderde bedrag van € 1161,54. Deze post is door de verdediging niet betwist.
Eigen risico
De kosten voor het eigen risico ziet het hof als zodanig samenhangend met de door de benadeelde partij gevorderde shockschade, dat deze, gelet op het hierboven overwogene, kunnen worden toegewezen. Deze post is door de verdediging ook niet betwist.
Overige gevorderde materiële schade
De kosten voor een vliegticket naar Curaçao in verband met de herdenking van het slachtoffer één jaar na zijn overlijden, staan naar het oordeel van het hof in een te ver verwijderd verband met de uitvaart en komen ook uit anderen hoofde niet in aanmerking voor vergoeding. Hetzelfde geldt voor de extra gemaakte kosten voor telefoongebruik in het buitenland. Dat betekent dat het hof de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Nader te onderbouwen schade in hoger beroep
Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de schadepost onvoldoende is onderbouwd.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toewijzen tot een bedrag van
€ 52.500,- voor de geleden immateriële schade en een bedrag van € 22.340,49 voor de geleden materiële schade.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van:
  • 22 mei 2022 voor de immateriële schade;
  • 5 juni 2022 (datum uitvaart Curaçao) over een bedrag van € 21.178,95 ter zake van de kosten lijkbezorging in Nederland en Curaçao; en
  • 23 mei 2023 (datum indienen vordering) over een bedrag van € 1.161,54 ter zake van kosten woning slachtoffer.
Vast is komen te staan dat de schade vanaf die data is ontstaan.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
[benadeelde partij 2]heeft een bedrag gevorderd van € 1.184,16 aan materiële schade, bestaande uit € 610,- aan kosten lijkbezorging en € 574,16 aan kosten eigen risico. Daarnaast heeft zij een bedrag gevorderd van € 55.000,- aan immateriële schade, bestaande uit € 20.000,- aan affectieschade en € 35.000,- aan shockschade. Verder heeft zij een bedrag gevorderd van € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
Het hof overweegt omtrent de verschillende schadeposten als volgt.
Immaterieel
Affectieschade
Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat [benadeelde partij 2] niet als ‘levensgezel’ in de zin van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder b, BW kan worden beschouwd, nu niet kan worden vastgesteld dat zij duurzaam met het slachtoffer een gemeenschappelijke huishouding voerde. Wel staat vast dat zij met het slachtoffer een hechte latrelatie had. Dit is door de verdediging ook niet betwist. [benadeelde partij 2] en het slachtoffer droegen samen de zorg voor hun zoon [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] was tijde van het overlijden van het slachtoffer in verwachting van hun tweede kind ([benadeelde partij 4]). Naar het oordeel van het hof kan [benadeelde partij 2] derhalve worden beschouwd als naaste van het slachtoffer in zin van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, BW. In lijn met het Besluit vergoeding affectieschade acht het hof een bedrag van € 17.500,- toewijsbaar. Het hof zal de vordering van [benadeelde partij 2] ter hoogte van het bedrag van € 17.500,- toewijzen. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Shockschade
Met betrekking tot de gevorderde shockschade overweegt het hof dat uit het dossier en de door de benadeelde partij overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is geweest van een (directe) confrontatie met de gevolgen van het bewezenverklaarde. Door de verdediging is de aanspraak op shockschade nadrukkelijk betwist. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Nader onderzoek naar de gronden voor shockschade zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij burgerlijke rechter aanbrengen.
Materieel
Kosten lijkbezorging
Naar het oordeel van het hof komen de kosten voor de bloemen, krans en sieraden voor vergoeding in aanmerking als kosten lijkbezorging, nu zij in rechtstreeks verband staan met de uitvaart van het slachtoffer, in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene en voldoende zijn onderbouwd. Dit is door de verdediging ook niet betwist. De kosten voor kleding voor de uitvaart kunnen naar het oordeel van het hof niet als kosten van lijkbezorging worden aangemerkt, zij staan daartoe in een te ver verwijderd verband. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Eigen risico
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de gevorderde shockschade, komen de kosten voor het eigen risico niet voor vergoeding in aanmerking op die grond. Verder is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat dit rechtstreekse schade zou betreffen. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Nader te onderbouwen schade in hoger beroep
Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de schadepost onvoldoende is onderbouwd.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toewijzen tot een bedrag van
€ 17.500,- voor de geleden immateriële schade en een bedrag van € 310,- voor de geleden materiële schade.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 mei 2022 ten aanzien van de immateriële schade en met ingang van 5 juni 2022 (datum uitvaart Curaçao) ten aanzien van de materiële schade, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering tot schadevergoeding – [benadeelde partij 3]
Namens [benadeelde partij 3] is een bedrag gevorderd van € 33.142,38 aan materiële schade, bestaande uit € 30.080,- aan gederfd levensonderhoud, € 584,43 aan takelkosten, € 156,- aan kosten gerechtelijke vaststelling vaderschap, € 605,- aan kosten financieel advies, € 1.716,95 aan notariskosten. Daarnaast is namens hem een bedrag gevorderd van € 80.000,- aan immateriële schade, bestaande uit € 20.000,- aan affectieschade,
€ 30.000,- aan shockschade en € 30.000,- wegens aantasting in de persoon op andere wijze. Verder is een bedrag gevorderd van € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
Het hof overweegt omtrent de verschillende schadeposten als volgt.
Immaterieel
Affectieschade
[benadeelde partij 3] betreft een naaste van het slachtoffer in de zin van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder d, BW, namelijk de zoon van het slachtoffer. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Het hof zal de vordering van [benadeelde partij 3] ter hoogte van het gevorderde bedrag van € 20.000,- toewijzen.
Shockschade
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Het hof verwijst hiervoor naar zijn eerdere overwegingen ten aanzien van de schadepost shockschade in de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]. Die overwegingen worden ook aan deze niet-ontvankelijkheid ten grondslag gelegd.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Namens [benadeelde partij 3] is immateriële schade gevorderd in verband met ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW, wegens het wegvallen van een vaderfiguur en de nadelige gevolgen daarvan op zijn ontwikkeling en zelfvertrouwen. Ter terechtzitting in hoger beroep is daaraan toegevoegd dat tevens inbreuk is gemaakt op zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Naar het oordeel van het hof is de vraag of het veroorzaken van nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van een kind een zelfstandige onrechtmatigheidsgrondslag oplevert, een complexe vraag die niet eenduidig binnen het strafproces kan worden beantwoord. Hetzelfde geldt voor de vraag of in deze zaak sprake is van een dusdanige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij dat daarmee sprake is van een aantasting ‘in de persoon op andere wijze’. Daarbij overweegt het hof dat daarvan enkel in zeer uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Van een situatie zoals in de zaak waarnaar namens de benadeelde partij is verwezen (Hof Den Haag 12 november 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2358 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHDHA:2025:2358&showbutton=true&idx=9)) is in onderhavige zaak niet zonder meer sprake.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering ten aanzien van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van vordering niet-ontvankelijk verklaren. Hij kan dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materieel
Gederfd levensonderhoud
Namens de benadeelde partij is € 30.080,- gevorderd aan gederfd levensonderhoud in de zin van artikel 6:108, eerste lid, BW. Het hof stelt voorop dat het aannemelijk is dat aan de zijde van de benadeelde partij, als gevolg van het overlijden van zijn vader, sprake is van gederfd levensonderhoud. Het hof stelt echter vast dat het om een substantieel bedrag gaat en de vordering complex van aard is. De begroting van een vergoeding voor gederfd levensonderhoud zal immers moeten plaatsvinden aan de hand van een aantal – deels onzekere - factoren, waaronder de verwachtingen omtrent toekomstige inkomsten van het slachtoffer. Het gaat hierbij veelal om informatie die zich doorgaans geheel in het domein van de benadeelde partij bevindt, waardoor het voor de verdediging moeilijk is om daarop gemotiveerd te reageren (vgl. Hoge Raad 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:646). Mede gelet op de beperkingen die de bespreking en beoordeling van een dergelijke schadepost in een strafprocedure kent, is het hof van oordeel dat de behandeling in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Hij kan zijn vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Takelkosten
De kosten voor het wegtakelen van de werkbus van het slachtoffer komen het hof niet onredelijk voor en komen als kosten gemaakt ten behoeve van de boedel van de overledene voor vergoeding in aanmerking.
Overige materiële schade
De kosten voor de gerechtelijke vaststelling vaderschap, het financieel advies en de notaris zijn naar het oordeel van het hof geen rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en komen om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nader te onderbouwen schade in hoger beroep
Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de schadepost onvoldoende is onderbouwd.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toewijzen tot een bedrag van € 20.000,- voor de geleden immateriële schade en een bedrag van € 584,43 voor de geleden materiële schade.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 mei 2022 ten aanzien van de immateriële schade en met ingang van 23 mei 2023 (datum indienen vordering) ten aanzien van de materiële schade, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 4]
Namens [benadeelde partij 4] is een bedrag gevorderd van
€ 34.560,00 aan materiële schade, bestaande uit gederfd levensonderhoud. Daarnaast is namens hem een bedrag gevorderd van € 50.000,- aan immateriële schade, bestaande uit € 20.000,- aan affectieschade en € 30.000,- wegens aantasting in de persoon op andere wijze. Verder is een bedrag gevorderd van € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
Het hof overweegt omtrent de verschillende schadeposten als volgt.
Immaterieel
Affectieschade
[benadeelde partij 4] betreft een naaste van het slachtoffer in de zin van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder d, BW, namelijk de zoon van het slachtoffer. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Het hof zal de vordering van [benadeelde partij 4] ter hoogte van het gevorderde bedrag van € 20.000,- toewijzen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit van de vordering. Het hof verwijst hiervoor naar zijn eerdere overwegingen ten aanzien van de schadepost ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ in de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]. Die overwegingen worden ook aan deze niet-ontvankelijkheid ten grondslag gelegd.
Materieel
Gederfd levensonderhoud
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Het hof verwijst hiervoor naar zijn eerdere overwegingen ten aanzien van de schadepost ‘gederfd levensonderhoud’ in de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]. Die overwegingen worden ook aan deze niet-ontvankelijkheid ten grondslag gelegd.
Nader te onderbouwen schade in hoger beroep
Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de schadepost onvoldoende is onderbouwd.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toewijzen tot een bedrag van € 20.000,- voor geleden immateriële schade.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 mei 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 5]
[benadeelde partij 5] heeft een bedrag gevorderd van € 18.875,80 aan materiële schade, bestaande uit € 5.697,43 aan kosten lijkbezorging, € 592,73 aan kosten eigen risico, € 1.567,64 aan kosten garagebox en € 11.000,- aan huurpenningen. Daarnaast heeft zij een bedrag gevorderd van € 25.000,- aan immateriële schade, bestaande uit shockschade. Verder heeft zij een bedrag gevorderd van
€ 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
Het hof overweegt omtrent de verschillende schadeposten als volgt.
Immaterieel
Shockschade
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Het hof verwijst hiervoor naar zijn eerdere overwegingen ten aanzien van de schadepost ‘shockschade’ in de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]. Die overwegingen worden ook aan deze niet-ontvankelijkheid ten grondslag gelegd.
Materieel
Lijkbezorging
Blijkens de vordering heeft [benadeelde partij 5] vliegtickets naar Curaçao gekocht voor haarzelf, de vriendin en de zoon van het slachtoffer. Deze kosten komen vanwege de nauwe band tussen de genoemde personen en het slachtoffer als kosten lijkbezorging in aanmerking voor vergoeding aan degene die de kosten heeft gemaakt, in dit geval [benadeelde partij 5].
De kosten voor een vliegticket naar Curaçao in verband met de herdenking van het slachtoffer één jaar na zijn overlijden, staan naar het oordeel van het hof in een te ver verwijderd verband met de uitvaart en komen ook uit anderen hoofde niet in aanmerking voor vergoeding. Hetzelfde geldt voor kosten voor kleding voor de uitvaart en de kosten voor boodschappen tijdens de rouwperiode. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Eigen risico
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de gevorderde shockschade, komen de kosten voor het eigen risico niet voor vergoeding in aanmerking op die grond. Verder is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat dit rechtstreekse schade zou betreffen. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Nader te onderbouwen schade in hoger beroep
Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de schadepost onvoldoende is onderbouwd.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] toewijzen tot een bedrag € 4.173,50 voor de geleden materiële schade.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 juni 2022 (datum uitvaart Curaçao), omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering tot schadevergoeding in de zaak met het parketnummer 10-294800-22
[benadeelde partij 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.550,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 10.550,-.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair, heeft de verdediging de vordering inhoudelijk betwist.
Beoordeling
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij, tegenover de gemotiveerde betwisting door de verdediging, onvoldoende is onderbouwd. Uit de aangifte bij de politie waarnaar wordt verwezen blijkt niet of degene die de schade vordert als eigenaar van het uitgebrande voertuig kan worden aangemerkt. Daarnaast is niet duidelijk of de auto tegen diefstal was verzekerd en wat de staat van de auto was ten tijde van het bewezenverklaard. De benadeelde partij in de gelegenheid stellen de vordering alsnog nader te onderbouwen, zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de [benadeelde partij 6] in zijn geheel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 141 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 primair en in de zaak met parketnummer 10-294800-22 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 primair en in de zaak met parketnummer 10-294800-22 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) jaren.
Beveelt datde tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 74.840,49 (vierenzeventigduizend achthonderdveertig euro en negenenveertig cent)bestaande uit
€ 22.340,49 (tweeëntwintigduizend driehonderdveertig euro en negenenveertig cent) materiële schadeen
€ 52.500,00 (tweeënvijftigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening
.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 74.840,49 (vierenzeventigduizend achthonderdveertig euro en negenenveertig cent)bestaande uit
€ 22.340,49 (tweeëntwintigduizend driehonderdveertig euro en negenenveertig cent) materiële schadeen
€ 52.500,00 (tweeënvijftigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
199 (honderdnegenennegentig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:

-
5 juni 2022over een bedrag van
€ 21.178,95ter zake van de kosten lijkbezorging in Nederland en Curaçao;
-
23 mei 2023over een bedrag van
€ 1.161,54ter zake van kosten woning slachtoffer
;

en van de immateriële schade op 22 mei 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.810,00 (zeventienduizend achthonderdtien euro)bestaande uit
€ 310,00 (driehonderdtien euro) materiële schadeen
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.810,00 (zeventienduizend achthonderdtien euro) bestaande uit € 310,00 (driehonderdtien euro) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop
5 juni 2022en van de
immateriële schadeop
22 mei 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.584,43 (twintigduizend vijfhonderdvierentachtig euro en drieënveertig cent)bestaande uit
€ 584,43 (vijfhonderdvierentachtig euro en drieënveertig cent) materiële schadeen
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.584,43 (twintigduizend vijfhonderdvierentachtig euro en drieënveertig cent)bestaande uit
€ 584,43 (vijfhonderdvierentachtig euro en drieënveertig cent) materiële schadeen
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop
23 mei 2023en van de
immateriële schadeop
22 mei 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro)ter zake van
immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
53 (drieënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
immateriële schadeop
22 mei 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.173,50 (vierduizend honderddrieënzeventig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-132318-22 impliciet primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.173,50 (vierduizend honderddrieënzeventig euro en vijftig cent)als vergoeding voor
materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop
5 juni 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.J. van de Kar, als voorzitter, mr. A. Harteveld en mr. J.L.D. Timmermans, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Huynh.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2025.