ECLI:NL:GHDHA:2025:2304

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
200.339.615/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van uitzendondernemingen voor niet-naleving van CAO verplichtingen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de huidige en voormalige bestuurders van de uitzendondernemingen Uitzendplan en Green Group voor schade die is ontstaan door de niet-naleving van de CAO voor Uitzendkrachten. De Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) heeft de bestuurders aangeklaagd voor nabetaling van materiële schade en schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering van SNCU toegewezen, maar de bestuurders hebben hoger beroep aangetekend. Het hof oordeelt dat de bestuurders ernstig verwijtbaar hebben gehandeld door geen maatregelen te treffen om de schade te herstellen, ondanks dat zij op de hoogte waren van de mogelijke vorderingen van SNCU. Het hof bevestigt de aansprakelijkheid van de bestuurders en wijst de vorderingen van SNCU toe, inclusief schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten. De bestuurders worden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door de niet-naleving van de CAO.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.339.615/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 10485469 RL EXPL 23-7379
Arrest van 11 november 2025
in de zaak van

1.[appellant 1],

wonend in [woonplaats],
2.
[appellant 2],
wonend in [woonplaats],
3.
[appellant 3],
wonend in [woonplaats],
4.
Green Group B.V.,
gevestigd in Den Haag,
5.
Stichting Groen,
gevestigd in Amsterdam,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E. Spijer, kantoorhoudend in Maasdijk,
tegen
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU),
gevestigd in Barendrecht,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.A. Abraha, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna [appellanten] en SNCU.
[appellanten] worden hierna afzonderlijk aangeduid als [appellant 1], [appellant 2], [appellant 3], Green Group en Stichting Groen. [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] worden gezamenlijk aangeduid als de bestuurders van Uitzendplan.

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de huidige en voormalige (indirect) bestuurders van twee ondernemingen in de uitzendbranche, Uitzendplan en Green Group, aansprakelijk zijn uit hoofde van onrechtmatige daad tegenover hun uitzendkrachten en tegenover SNCU voor de schade(last) als gevolg van de niet-naleving door deze ondernemingen van hun uit de CAO voor Uitzendkrachten voortvloeiende verplichtingen.
1.2
De kantonrechter heeft de vordering van SNCU jegens de (voormalig) bestuurders van Uitzendplan toegewezen. De vordering van SNCU ten aanzien van Green Group is toegewezen jegens Green Group en haar (indirect) bestuurder. Het hiertegen ingestelde principaal hoger beroep slaagt niet. Anders dan de kantonrechter, komt het hof in het incidenteel hoger beroep tot het oordeel dat [appellant 2] als feitelijk bestuurder eveneens hoofdelijk aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de schuld van Green Group aan SNCU.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 maart 2024, waarmee [appellanten] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 20 december 2023 (hierna: het vonnis);
  • de memorie van grieven van [appellanten], met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van SNCU, met producties;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellanten]

3.Feitelijke achtergrond

3.1
SNCU is een stichting die is opgericht door werknemers- en werkgeversorganisaties. De stichting heeft onder meer ten doel de naleving van de CAO voor Uitzendkrachten (hierna ook: de cao) te bevorderen. SNCU controleert of de in de uitzendbranche actieve ondernemingen de toepasselijke cao’s toepassen. Bij haar oprichting zijn aan SNCU bevoegdheden toegekend die haar in staat stellen om deze controle uit te voeren. Deze bevoegdheden staan opgenomen in de statuten van SNCU en in Reglement I en II bij de statuten.
3.2
In de statuten van SNCU staat – voor zover van belang – als volgt:

Artikel 4: MiddelenDe Stichting tracht verder haar doel te bereiken door:(…)b. het doen van onderzoek gericht op betere toepassing van de CAO’s;(…)d. het namens de CAO-partijen optreden in en buiten rechte, zo nodig ter verkrijging van maatregelen tegen hen die de bepalingen van de CAO’s niet getrouwelijk naleven;
Artikel 5: Geldmiddelen1. De inkomsten van de SNCU bestaan uit:a. ten titel van (forfaitaire) schadevergoeding ontvangen gelden zoals genoemd in de leden 1 en 2 in artikel 9 Reglement II ‘Werkwijze van de werkorganisatie’;(…)2. De inkomsten zoals beschreven in lid 1 worden besteed voor dekking van de kosten die worden gemaakt in het kader van het toezicht op en de naleving van de voor de bedrijfstak overeengekomen arbeidsvoorwaarden zoals omschreven in artikel 4 van de Statuten. (…)
Artikel 13: Reglement1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen.
3.3
Reglement II van de SNCU luidt – voor zover van belang – als volgt:

Artikel 5: Bewijslast(…)3. De uitzendonderneming is verplicht haar volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan onderzoek door de werkorganisatie, gericht op naleving van de CAO’s. Binnen een door de werkorganisatie gestelde termijn dient de gevraagde informatie door de uitzendonderneming aan de werkorganisatie ter beschikking te worden gesteld.(…)
Artikel 8: Instellen van vorderingen1. CAO-partijen betrokken bij de CAO’s dragen hun bevoegdheid tot het instellen van vorderingen als bedoeld in artikel 3 lid 4 Wet AVV en artikel 15 Wet CAO met inachtneming van het onderstaande over aan de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU).2. De bevoegdheid tot het instellen van een schadevergoedingsactie (als bedoeld in de Wet AVV en de Wet CAO) is in beginsel gedelegeerd aan de SNCU.(…)
Artikel 9: Schadevergoedingen1. Indien een uitzendonderneming na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende ten minste tien werkdagen nalatig blijft in het verstrekken van de door SNCU verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop zij de CAO’s naleeft, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is zij verplicht door dat enkele feit aan de SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen van € 100.000,-. (…)2. Indien een uitzendonderneming na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende tien werkdagen volhardt bij het niet naleven van de CAO’s op de in de ingebrekestelling vermelde punten, is zij – onverminderd het gestelde onder lid 1 – verplicht aan de SNCU een door het bestuur te bepalen schadevergoeding te betalen. Het bestuur van de SNCU heeft een beleid vastgesteld inzake een gestaffelde schadevergoedingsmethodiek, (…). Deze methodiek houdt rekening met de aard, de omvang en de duur van de niet-naleving. Daarnaast kan rekening worden gehouden met de mate waarin die uitzendonderneming alsnog achterstallige verplichtingen jegens zijn personeel nakomt dan wel zekerheid stelt voor een correcte naleving van de CAO’s.(…)4. Indien een uitzendonderneming is gesommeerd herstelbetalingen aan uitzendkrachten te verrichten, kan de werkorganisatie, na goedkeuring van de SNCU, besluiten aan de uitzendonderneming de verplichting op te leggen een bedrag ter gelijke hoogte van het met de herstelbetalingen gemoeide bedrag aan SNCU te betalen als aanvullende schadevergoeding indien,a. de uitzendkrachten op wie dat deel van het met de herstelbetalingen gemoeide bedrag betrekking heeft na aantoonbare inspanning door de uitzendonderneming in redelijkheid niet langer traceerbaar zijn door de uitzendonderneming;b. de kosten of inspanningen die met het verrichten van de herstelbetalingen gemoeid zijn in redelijkheid niet in verhouding staan tot het met de herstelbetalingen gemoeide bedrag;c. andere zwaarwegende belangen zulks rechtvaardigen.(…)
3.4
In het door het bestuur van SNCU vastgestelde beleid ten aanzien van schadevergoedingen is opgenomen, voor zover relevant:

Toelichting lid 4 sub a:In het geval door de SNCU in de controleperiode een materiële benadeling is vastgesteld, wordt de betrokken onderneming vooreerst in staat gesteld om deze vastgestelde materiële benadeling gedurende een periode van twaalf weken uit te keren aan de betrokken werknemers in de controleperiode. (…). Indien de SNCU tot de conclusie moet komen dat (een deel van) de materiële benadeling niet aan de betrokken werknemers is uitgekeerd, zal een bedrag ter gelijke hoogte aan het (resterende) bedrag opgelegd worden als een aanvullende schadevergoeding, (…). Anders dan de forfaitaire schadevergoeding uit hoofde van artikel 9 lid 1 en de middels de staffelmethode van artikel 9 lid 2 berekende schadevergoeding, is de aanvullende schadevergoeding in haar aard niet gemaximeerd op enig bedrag. (…)”.
Uitzendplan
3.5
Agrarisch Uitzendbureau Uitzendplan B.V. (hierna: Uitzendplan) is een in 2001 opgerichte uitzendonderneming. Uitzendplan heeft geopereerd onder verschillende handelsnamen, waaronder Euro Start Uitzendbureau. Stichting Administratiekantoor Blend VII (hierna: “Stichting Blend”) was sinds de oprichting enig aandeelhouder van Uitzendplan.
3.6
De bestuurders van Uitzendplan waren blijkens het handelsregister: [appellant 2] van 16 november 2009 tot 30 oktober 2018; [appellant 3] van 30 oktober 2018 tot 8 juli 2020 en [appellant 1] van 8 juli 2020 tot (haar ontbinding op) 1 augustus 2021.
3.7
De bestuurders van Stichting Blend waren volgens het handelsregister: [appellant 2] van 21 januari 2010 tot 26 oktober 2018; [appellant 3] van 26 oktober 2018 tot 18 juni 2020; [appellant 2] van 17 juni 2020 tot 18 juli 2020 en [appellant 1] van 8 juli 2020 tot (haar ontbinding op) 1 december 2021.
3.8
Op 29 oktober 2019 heeft SNCU Uitzendplan aangeschreven met de mededeling dat zij is geselecteerd voor een onderzoek op naleving van de CAO voor Uitzendkrachten. Uitzendplan is verzocht om in het kader van dit onderzoek een selectie van administratieve bescheiden aan te leveren. Uitzendplan heeft aan dit verzoek, na aanmaning van 21 november 2019, niet voldaan.
3.9
Op 4 december 2019 heeft SNCU Uitzendplan in gebreke gesteld en gesommeerd alsnog tot aanlevering van de gevraagde gegevens over te gaan, bij gebreke waarvan de weigering als gegrond vermoeden van niet-naleving van de cao zal worden opgevat en daarnaast een forfaitaire schadevergoeding wordt opgelegd van € 100.000,-.
3.1
Uitzendplan heeft op 13 januari 2020 verzocht om een controle ter plaatse op basis van vrijwilligheid zonder gegevensaanlevering. Providius heeft de controle uitgevoerd op 31 maart 2020 en 17 april 2020.
3.11
Op 6 mei 2020 heeft Providius van dit onderzoek een rapport opgemaakt waarin is aangegeven op welke onderdelen cao-overtredingen zijn geconstateerd. Uitzendplan heeft de gelegenheid gekregen een reactie te geven op het rapport.
3.12
Bij brief van 21 juli 2020 heeft SNCU Uitzendplan vervolgens als volgt bericht:

(…) In opdracht van de SNCU heeft Providius bij uw onderneming een controle op locatie uitgevoerd op de naleving van de CAO voor Uitzendkrachten. Met de rapportage d.d. 6-5-2020 bent u geïnformeerd over de resultaten van deze controle.
Wij hebben deze rapportage beoordeeld en zijn tot de conclusie gekomen dat in de onderzoeksperiode 1-10-2017 t/m 30-8-2019 de CAO voor Uitzendkrachten door uw onderneming niet (geheel) correct is nageleefd. In bijgevoegd overzicht treft u de afwijkingen aan. Deze afwijkingen zijn van immateriële en van materiële aard. (…) Materiële afwijkingen zijn afwijkingen waardoor uw (ex-)medewerkers financieel benadeeld zijn.
In onderzoeksperiode 1-10-2017 t/m 30-8-2019 is deze benadeling berekend op een bedrag van € 563.372,00. (…)”.
In de brief heeft SNCU Uitzendplan verder onder meer gesommeerd om de overtredingen van de cao’s te herstellen en het bedrag van € 563.372,- na te betalen.
3.13
Bij brieven van 11 augustus 2020 en 1 september 2020 is Uitzendplan door SNCU aangemaand en in gebreke gesteld. In de ingebrekestelling is Uitzendplan aangezegd dat zij een schadevergoeding ten bedrage van € 100.000,- krijgt opgelegd indien zij blijft weigeren om mee te werken.
3.14
Bij brief van 15 september 2020 is Uitzendplan vervolgens nogmaals aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding ter hoogte van € 100.000,-. Daarnaast heeft SNCU aangekondigd dat zij Uitzendplan in rechte zal betrekken.
3.15
Per e-mail van 14 oktober 2020 heeft [adviseur] van Contour Accountants (hierna: de adviseur) namens Uitzendplan contact opgenomen met SNCU met de mededeling dat Uitzendplan bereid is mee te werken aan het onderzoek en hen heeft gevraagd een tegenberekening op te stellen. In de e-mail wordt onder meer het volgende geschreven:

(…) Uitdrukkelijk wenst onze cliënte aan te geven dat zij wel willen meewerken aan het onderzoek, zij heeft ons opdracht gegeven om een tegenberekening te maken. Uit een bespreking welke wij met cliënte hebben gehad in combinatie met het doornemen van het controlerapport, zien wij aanleiding voor bestrijding van een substantieel bedrag van het in het controleverslag genoemd bedrag (…)”.
3.16
SNCU heeft daarna op 15 oktober 2020 kenbaar gemaakt dat deze e-mail wordt aangemerkt als verklaring tot medewerking aan het herstel van de vastgestelde cao-afwijkingen en dat Uitzendplan twaalf weken de tijd heeft voor het opstellen van de tegenberekening. Op 27 oktober 2020 heeft SNCU vervolgens onder meer aan Uitzendplan medegedeeld dat aan CIVAP de opdracht is verstrekt om – na de periode van twaalf weken – te controleren of het herstel correct door Uitzendplan is uitgevoerd.
3.17
Op 20 mei 2021 is de hercontrole rapportage opgeleverd door CIVAP. Daarin wordt vermeld dat Uitzendplan niet heeft gereageerd op de conceptrapportage en dat CIVAP geen reactie heeft ontvangen waaruit zij heeft kunnen opmaken dat correcties en nabetalingen aan de (ex-)werknemers en/of SFU-afdracht en de scholingsbestedingsverantwoording heeft plaatsgevonden. CIVAP stelt vast dat de opgelegde nabetalingsverplichting niet is nagekomen.
3.18
De adviseur heeft in de periode juni tot en met augustus 2021 namens Uitzendplan een aantal maal om uitstel verzocht om op de rapportage van CIVAP te reageren. SNCU heeft Uitzendplan tot 13 september 2021 de mogelijkheid gegeven om het verweer en herstelstukken in te dienen. Nadat een reactie van Uitzendplan is uitgebleven, schrijft SNCU per e-mail van 20 september 2021 dat het dossier zal worden overgedragen aan een advocaat. De adviseur stuurt daarop per e-mail van diezelfde dag het volgende bericht aan SNCU:

(…) Excuses. Ik heb vorige week nog contact met de heer [appellant 2] gehad en hij verblijft op dit moment in Turkije, dus ik heb het niet met hem kunnen doornemen. Hij verblijft daar nog 4 weken. Is het mogelijk toch nog deze tijd te krijgen om te reageren?
3.19
Op 22 oktober 2021 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat Uitzendplan is ontbonden en is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 1 augustus 2021. Per 1 augustus 2021 is Uitzendplan ontbonden.
3.2
Per brief van 26 oktober 2021 heeft SNCU geconcludeerd dat Uitzendplan weigert te herstellen. Verder heeft SNCU kenbaar gemaakt dat de schadevergoeding ter hoogte van € 100.000,- binnen 30 dagen moet zijn betaald, het dossier zal worden overgedragen aan een advocaat en dat een melding wordt gedaan bij de Stichting Normering Arbeid (hierna: SNA).
3.21
Op 27 december 2021 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat Stichting Blend is ontbonden per 1 december 2021.
3.22
Uitzendplan heeft bezwaar ingediend bij de Commissie Bezwaar Gegevensuitwisseling Stichting Normering Arbeid (hierna: “de commissie”) tegen het besluit van SNCU om SNA te informeren dat Uitzendplan ondanks aanmaningen en ingebrekestellingen weigert verdere medewerking te verlenen aan het onderzoek van SNCU. Het bezwaar van Uitzendplan wordt in het besluit van de commissie van 2 februari 2022 - voor zover hier relevant - als volgt samengevat:

(…)1. Er is geen sprake van weigering door de onderneming van het herstel van de geconstateerde onjuistheden. Het is beslist geen onwil of opzet dat geen volledig herstel heeft plaatsgevonden.2. De onderneming heeft het jaarurenmodel toegepast. (…) Er is door de SNCU onvoldoende toegelicht waarom het jaarurenmodel verkeerd zou zijn toegepast.3. Er is wel degelijk een aanvang gemaakt met het herstel met hulp van Contour Accountants. Vanwege onvoldoende baten moest de onderneming afzien van verdere deskundige hulp. (…)4. Het is voor de heer [appellant 1] onduidelijk welk bedrag er precies betaald moet worden. Daarbij ontbraken en ontbreken de financiële middelen. De onderneming heeft haar activiteiten moeten stoppen vanwege het wegvallen en het faillissement van een aantal opdrachtgevers. Een bedrag van bijna € 400.000,- moest worden afgeschreven. Er was geen toekomstperspectief meer.(…)
3.23
De commissie heeft het bezwaar van Uitzendplan ongegrond verklaard en heeft geconcludeerd dat SNCU in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar voorgenomen besluit om een melding te doen aan de SNA. De commissie heeft daartoe - voor zover hier relevant - als volgt overwogen:

(…)5. Na de hercontrole heeft de SNCU de onderneming in gebreke gesteld wegens het niet doorgevoerde herstel. Slechts op initiatief van de SNCU is er uiteindelijk weer cont[r]act tot stand gekomen met de adviseur van de onderneming. Deze heeft wederom een verweer aangekondigd, dat echter nooit gekomen is. De SNCU heeft de adviseur van de onderneming voortdurend moeten manen tot actie. Daarbij heeft de SNCU keer op keer uitstel verleend. Met recht heeft de SNCU uiteindelijk op 23 september 2021 een laatste termijn gegeven. Toen er op 18 oktober 2021 nog steeds geen verweer is overgelegd, heeft de SNCU met recht op 26 oktober 2021 nogmaals de schadevergoeding verschuldigd verklaard (…).6. De onderneming kan zich niet achter haar adviseur verschuilen, die klaarblijkelijk ook geen contact kon krijgen. Zeker gezien de indicatieve omvang van de achterstallige loonsom, die al sinds mei 2020 bekend is, had het op de weg van de onderneming gelegen om initiatief te nemen en alles in het werk te stellen om in contact te treden met de SNCU en een oplossing te zoeken. In plaats daarvan is de onderneming geliquideerd.7. Op 25 oktober 2021 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de vennootschap door een besluit van de algemene vergadering op 1 augustus 2021 - 12 weken eerder - is ontbonden en dat de liquidatie per diezelfde datum is beëindigd (turboliquidatie). De onderneming heeft dit niet gemeld bij de SNCU. De SNCU heeft daar zelf achter moeten komen. De adviseur van de onderneming, mogelijk ook niet op de hoogte van de turboliquidatie, heeft ook na 1 augustus 2021 nog een aantal keer contact gehad met de SNCU en heeft verweer op de rapportage in het vooruitzicht gesteld. Dit verweer is nooit gekomen. Deze gang van zaken geeft geen blijk van een serieuze intentie van de onderneming om tot een oplossing te komen.8. De Commissie is van oordeel dat de onderneming er geen blijk van heeft gegeven serieuze pogingen te hebben ondernomen tot nabetaling over te gaan van (al was het maar een deel van) de schadelast. Een meermaals aangekondigde tegenberekening is nooit gekomen, terwijl dat wel op de weg van de onderneming had gelegen. Dat geldt te meer nu de onderneming bij monde van haar adviseur de stelling innam dat “een substantieel bedrag van het in het controleverslag genoemd bedrag” bestreden zou kunnen worden.(… )11. De Commissie kan niet anders concluderen dan dat de onderneming, ondanks vele toezeggingen, feitelijk structureel geweigerd heeft medewerking te verlenen aan het onderzoek van de SNCU en feitelijk geen bereidheid heeft getoond geconstateerde CAO-afwijkingen na te betalen of anderszins tot een oplossing te komen.12. Ten overvloede, en zonder daaraan conclusies te verbinden, merkt de Commissie nog op dat zij vraagtekens plaatst bij de bestuurderswisseling die plaatsvond bij de onderneming. De SNCU heeft bij brief van 21 juli 2020 de onderneming gesommeerd tot nabetalingen en heeft uiteindelijk na aanmaning en ingebrekestelling op 15 september 2020 aan de onderneming de schadevergoeding verschuldigd verklaard. De adviseur van de onderneming heeft per e-mail van 14 oktober 2020 aangegeven dat de onderneming wil meewerken aan het onderzoek. Vervolgens is op 21 oktober 2020 in het Handelsregister geregistreerd dat mevrouw [appellant 3] op 8 juli 2020 - 15 weken eerder - uit functie is getreden als bestuurder van de onderneming en dat de heer [appellant 1] per die datum bestuurder is geworden. Daarbij betrekt de Commissie het gegeven dat de adviseur van de onderneming in een email van 20 september 2021 schrijft dat hij nog geen contact heeft kunnen krijgen met “de heer [appellant 2]”. Deze feiten en omstandigheden doen de vraag rijzen met welke intentie de bestuurswissel op de geregistreerde datum is doorgegeven, hoeveel realiteitswaarde deze bestuurswissel heeft en wie er uiteindelijk feitelijk leiding geeft bij de onderneming.
3.24
Per brieven van 18 en 24 maart 2022 heeft de advocaat van SNCU Uitzendplan en haar bestuurders in gebreke gesteld.
Green Group
3.25
Green Group is in 1997 opgericht en houdt zich volgens het handelsregister als uitzendbureau onder meer bezig met het uitlenen van personeel. [appellant 2] was van 10 februari 2010 tot 1 januari 2022 enig bestuurder van Green Group. Vanaf 1 januari 2022 is Stichting Groen enig bestuurder van Green Group. Stichting Groen is tevens enig aandeelhouder van Green Group.
3.26
Van 10 februari 2010 tot 1 januari 2022 is [appellant 2] tevens enig bestuurder van Stichting Groen geweest. Sinds 1 januari 2022 is [appellant 1] enig bestuurder van Stichting Groen.
3.27
Op 13 april 2021 heeft SNCU Green Group aangeschreven met de mededeling dat zij is geselecteerd voor een onderzoek op naleving van de CAO voor Uitzendkrachten. Green Group is verzocht om in het kader van dit onderzoek een selectie van administratieve bescheiden aan te leveren. Green Group heeft aan dit verzoek, na aanmaning van 11 mei 2021 en ingebrekestelling van 27 juli 2021, niet voldaan.
3.28
Op 21 december 2021 heeft SNCU de gevraagde bescheiden van Green Group ontvangen.
3.29
CIVAP heeft in maart 2022 de controle bij Green Group uitgevoerd. Op 10 maart 2022 heeft CIVAP van dit onderzoek een rapport opgemaakt waarin is aangegeven op welke onderdelen cao-overtredingen zijn geconstateerd. Green Group heeft een reactie gegeven op het rapport, waarna CIVAP op 25 maart 2022 een definitieve rapportage heeft opgesteld en toegestuurd.
3.3
Bij brief van 17 mei 2022 heeft SNCU Green Group vervolgens als volgt bericht:

(…) In opdracht van de SNCU heeft CIVAP bij uw onderneming een controle op locatie uitgevoerd op de naleving van de CAO voor Uitzendkrachten. (…)Cao overtredingenDe SNCU heeft het rapport beoordeeld. In het rapport zijn afwijkingen opgenomen. U heeft dus in de controleperiode 1-4-2019 tot en met 31-3-2021 de cao niet helemaal correct nageleefd. De afwijkingen zijn opgesomd in de bijlage van deze brief. Al deze cao-overtredingen moet u herstellen.Benadeling in geldDe materiële afwijkingen zijn de cao-overtredingen waarbij uw (ex)werknemers te weinig salaris hebben gekregen. In het rapport is hiervoor een bedrag opgenomen van € 290.639,00. (…)
3.31
Bij brief van 8 november 2022 heeft SNCU Green Group – voor zover hier relevant – als volgt bericht:

(…)Met deze brief willen wij u informeren over het volgende: in onze brief van 17 mei 2022 met als onderwerp Naleving CAO staat een bedrag genoemd van € 290.639,00. Dit bedrag is niet correct. Dit bedrag moet € 393.701,00 zijn. Dit bedrag is de indicatieve materiële schadelast zoals CIVAP deze heeft vastgesteld tijdens het onderzoek. (…)
3.32
Bij brief van 21 juni 2022 is Green Group door SNCU in gebreke gesteld. In de ingebrekestelling is Green Group aangezegd dat zij een schadevergoeding ten bedrage van € 77.388,- krijgt opgelegd indien zij blijft weigeren om mee te werken.
3.33
Bij brief van 2 augustus 2022 is Green Group vervolgens nogmaals aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding ter hoogte van € 77.388,-. Daarnaast heeft SNCU aangekondigd dat zij Green Group in rechte zal betrekken.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
SNCU heeft [appellanten] gedagvaard en – samengevat weergegeven – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] als voormalig bestuurders van Uitzendplan hoofdelijk,
I. te veroordelen om tot nabetaling over te gaan van de materiële schadelast (ten aanzien van Uitzendplan) ten bedrage van € 563.372,- aan de betrokken uitzendkrachten, binnen vier weken na betekening van het vonnis;
II. te veroordelen om aan SNCU een bedrag te voldoen van € 100.000,- als schadevergoeding (ten aanzien van Uitzendplan), te vermeerderen met wettelijke rente;
III. te veroordelen om aan SNCU een bedrag te voldoen van € 1.750,-, de kosten van de hercontrole (ten aanzien van Uitzendplan), te vermeerderen met wettelijke rente;
IV. te veroordelen om aan SNCU te voldoen het niet binnen vier weken na betekening van het vonnis nabetaalde gedeelte van het onder I genoemde bedrag van € 563.372,- als aanvullende schadevergoeding;
V. te veroordelen om aan SNCU te voldoen een bedrag van € 6.171,74 als een vergoeding voor de gemaakte buitengerechtelijke kosten (ten aanzien van Uitzendplan), te vermeerderen met wettelijke rente,
[appellant 1], [appellant 2], Green Group en Stichting Groen hoofdelijk:
VI. te veroordelen om tot nabetaling over te gaan van de materiële schadelast (ten aanzien van Green Group) ten bedrage van € 393.701,- aan de betrokken uitzendkrachten, binnen vier weken na betekening van het vonnis;
VII. te veroordelen om aan SNCU een bedrag te voldoen van € 77.388,- als schadevergoeding (ten aanzien van Green Group), te vermeerderen met wettelijke rente;
VIII. te veroordelen om aan SNCU te voldoen het niet binnen vier weken na betekening van het vonnis nabetaalde gedeelte van het onder VI genoemde bedrag van € 393.701,- als aanvullende schadevergoeding;
IX. te veroordelen om aan SNCU te voldoen een bedrag van € 4.997,84 als een vergoeding voor de gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
C. [appellanten] hoofdelijk:
X. te veroordelen in de kosten van het geding, met nakosten en wettelijke rente.
4.2
SNCU heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd (ten aanzien van Uitzendplan) dat [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] als (voormalig) bestuurders van Uitzendplan en (ten aanzien van Green Group) dat Green Group en Stichting Groen, [appellant 2] en [appellant 1] als (voormalig en/of indirect) bestuurder van Green Group onrechtmatig hebben gehandeld tegenover de bij Uitzendplan en Green Group in dienst zijnde uitzendkrachten en tegenover SNCU. Met hun handelwijze hebben zij bewerkstelligd dat Uitzendplan respectievelijk Green Group de uit de CAO voor de Uitzendbranche voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen.
4.3
[appellanten] hebben in (voorwaardelijke) reconventie – voor zover de vordering van SNCU wordt afgewezen of aanzienlijk wordt verminderd – gevorderd SNCU te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 17.500,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van SNCU in de kosten van het geding.
4.4
De kantonrechter heeft de vorderingen van SNCU tegen [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] als (voormalig) bestuurders van Uitzendplan toegewezen en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de materiële schadelast, de forfaitaire schadevergoeding en de kosten van hercontrole (vordering A. I t/m IV in 4.1) en tot betaling van een bedrag van € 5.100,16 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De vorderingen van SNCU ten aanzien van Green Group zijn door de kantonrechter toegewezen voor zover deze zijn ingesteld tegen Green Group en tegen Stichting Groen en [appellant 1] als (indirect) bestuurder van Green Group. Zij zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de materiële schadelast en de forfaitaire schadevergoeding (vordering B. VI t/m VIII in 4.1) en tot betaling van een bedrag van € 4.130,45 aan buitengerechtelijke kosten. De in verband met Green Group ingestelde vordering van SNCU tegen [appellant 2] is afgewezen. Aan beoordeling van de voorwaardelijke reconventie kwam de kantonrechter gezien de uitkomst in conventie niet toe. [appellanten] zijn hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellanten] vorderen dat het hof het vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van SNCU alsnog afwijst en de reconventionele vordering van [appellanten] alsnog integraal toewijst, met veroordeling van SNCU in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en vermeerderd met wettelijke rente. Tevens vorderen [appellanten] dat het hof SNCU veroordeelt om al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan SNCU hebben voldaan aan hen terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.
5.2
SNCU verzoekt het hof [appellanten] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans dit hoger beroep te verwerpen, met bevestiging van het vonnis en met veroordeling van [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
5.3
In incidenteel hoger beroep verzoekt SNCU het hof het vonnis onder r.o. 4.24 tot en met 4.26 te vernietigen en haar vorderingen jegens [appellant 2] als (feitelijk) bestuurder van Green Group zoals bij inleidende dagvaarding gevorderd alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [appellant 2] in de kosten in eerste aanleg en van dit hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Het hoger beroep gaat in de kern om de vraag of Uitzendplan en Green Group de uit de CAO voor Uitzendkrachten voortvloeiende verplichtingen niet hebben nageleefd, en of [appellant 1], [appellant 2], [appellant 3] en Stichting Groen als (voormalige) bestuurders van Uitzendplan en/of Green Group uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn tegenover de uitzendkrachten en tegenover SNCU voor de schade(last) als gevolg van de niet-naleving door Uitzendplan respectievelijk Green Group van de uit de CAO voor Uitzendkrachten voortvloeiende verplichtingen.
6.2
Het hof neemt bij de beantwoording van de bestuurdersaansprakelijkheidsvraag, net als de kantonrechter, de maatstaf uit het arrest Ontvanger/Roelofsen [1] tot uitgangspunt. Deze houdt – voor zover hier van belang – het volgende in. Ter zake van de benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook grond kunnen zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld of (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
6.3
Volgens SNCU is in het onderhavige geval sprake van een onder (ii) bedoeld geval. Daartoe voert zij aan dat [appellant 1], [appellant 2], [appellant 3] en Stichting Groen als (voormalig) bestuurders van Uitzendplan en/of Green Group zodanig onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door, kort weergegeven, het niet-naleven van de toepasselijke cao’s in de hoedanigheid van enig (indirect) bestuurder van deze uitzendondernemingen, het frustreren en vertragen van het onderzoek van SNCU, het creëren van een situatie van onmogelijkheid van verhaal, betalingsonwil en het ontbinden en uitschrijven van Uitzendplan, dat hen daarvan persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken.
Aansprakelijkheid bestuurders Uitzendplan; grief 1
6.4
[appellanten] betogen in grief 1 dat van aansprakelijkheid van [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 2] als (voormalig of feitelijk) bestuurder van Uitzendplan geen sprake is. Daartoe voeren zij het volgende aan.
6.4.1
De bestuurders van Uitzendplan hoefden er niet al tijdens het onderzoek ernstig rekening mee te houden dat SNCU een vordering op Uitzendplan had, althans niet een vordering met de omvang zoals SNCU stelt, omdat voor hen vanaf de aanvang van het onderzoek duidelijk was dat er geen grondslag bestond voor deze vordering. Uitzendplan heeft immers steeds aangegeven dat de gestelde tekortkomingen ten aanzien van de onbetaald gebleven toeslagen onterecht waren omdat Uitzendplan de jaaruren-norm toepaste wat tot gevolg had dat Uitzendplan geen toeslagen aan de uitzendkrachten verschuldigd was.
6.4.2
De omvang van de vordering van SNCU stond eind 2019 bovendien nog helemaal niet vast noch was er enig zicht op een vordering van deze omvang. De bestuurders van Uitzendplan stellen in dat verband dat het rapport van Providius weliswaar op 6 mei 2020 is opgemaakt, maar dat Uitzendplan pas op 21 juli 2020 door SNCU op de hoogte is gesteld van dit rapport en de omvang van de vordering. Toen was [appellant 3] niet de bestuurder van Uitzendplan, zodat de verwijten niet aan haar kunnen worden toegerekend en zij evenmin onrechtmatig kan hebben gehandeld.
6.4.3
De bestuurders van Uitzendplan betwisten voorts dat Uitzendplan in 2020 over voldoende middelen beschikte om de benadeling te herstellen. Zij verwijzen hiervoor naar de door hen overgelegde cijfers over 2020 van Uitzendplan waaruit blijkt dat er nagenoeg geen omzet meer was in 2020 als gevolg van de overheveling van activiteiten en daarmee van inkomsten van Uitzendplan naar Green Group en Venlo Group B.V. Bovendien verkeerde Uitzendplan in de veronderstelling dat, vanwege de overgang van onderneming door de overdracht van haar activiteiten naar Green Group en Venlo Group B.V., niet zij een navordering zou kunnen krijgen, maar hooguit Green Group en Venlo Group B.V., als nieuwe werkgevers van de betrokken werknemers.
6.4.4
Zij betwisten ook dat de liquidatie van Uitzendplan is bedoeld om verhaal te frustreren. De ontbinding van Uitzendplan hield volgens hen op geen enkele wijze verband met het onderzoek van SNCU, maar was enkel het gevolg van het feit dat er vanwege het overbrengen van de activiteiten van Uitzendplan naar Green Group en Venlo Group B.V. geen inkomsten en dus geen baten meer waren in Uitzendplan. De bestuurders van Uitzendplan stellen zich daarbij op het standpunt dat de rechten van de uitzendkrachten voldoende werden gewaarborgd aangezien als gevolg van de overgang van onderneming alle rechten en verplichtingen van de uitzendkrachten, ook ten aanzien van mogelijk achterstallig loon, overgingen op Green Group en Venlo Group B.V. SNCU had haar beweerde vordering dan ook dienen in te stellen tegen de nieuwe werkgevers van deze werknemers, Green Group en Venlo Group B.V., die nog steeds in bedrijf en solvabel zijn, en niet tegen Uitzendplan, laat staan haar bestuurders.
6.4.5
Betwist wordt tot slot dat [appellant 2], nadat hij aftrad als bestuurder in 2018, dient te worden beschouwd als degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder. De bestuurders van Uitzendplan betwisten dat [adviseur] van Contour Accountants nog contact met [appellant 2] probeerde te krijgen nadat hij was afgetreden als bestuurder. Waarschijnlijker is het dat hij enkel feitelijke informatie wenste van [appellant 2] afkomstig uit de periode dat hij nog bestuurder was. Het feit dat [appellant 2] langdurig in Turkije verbleef, vormt eerder een contra-indicatie dat hij feitelijk bestuurder van Uitzendplan was.
6.5
Het hof oordeelt hierover als volgt.
6.6
Zoals de kantonrechter terecht tot uitgangspunt heeft genomen en tussen partijen ook niet in geschil is, is voor de beoordeling van het ernstig verwijt voldoende dat de bestuurder ten tijde van het hem verweten handelen of nalaten ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat SNCU een vordering op de vennootschap zou hebben [2] . Anders dan de bestuurders van Uitzendplan stellen, heeft de kantonrechter niet het moment waarop SNCU een aanvang heeft genomen met het onderzoek hiervoor als uitgangpunt genomen. De kantonrechter is uitgegaan van de datum waarop Providius het definitieve rapport, waarin is aangegeven op welke onderdelen cao-overtredingen zijn geconstateerd, heeft opgemaakt. Dat was op 6 mei 2020. Uit dit rapport blijkt dat het op die datum per e-mail is verstuurd naar [appellant 3] ([emailadres]). Niet betwist is dat [appellant 3] ook als aanspreekpunt van Providius heeft gefungeerd tijden het onderzoek, zoals zij ook staat vermeld op de eerste bladzijde van het rapport als ‘Vertegenwoordiger’ en ‘Aanspreekpunt’ van Uitzendplan met haar functie ‘Directeur’. De stelling dat Uitzendplan pas op 21 juli 2020 op de hoogte zou zijn gesteld van het rapport van Providius wordt verworpen. Uit de e-mailcorrespondentie van 28 april 2020 en 5 mei 2020 tussen de medewerker van Providius en [appellant 3] blijkt dat zij en dus Uitzendplan toen al op de hoogte zijn gesteld van de bevindingen in het rapport van Providius. Vast staat dat [appellant 3] op dat moment bestuurder was van Uitzendplan. Als bestuurder van Uitzendplan had [appellant 3] dus in ieder geval vanaf 6 mei 2020 ernstig rekening moeten houden met de mogelijkheid dat SNCU een vordering op Uitzendplan zou hebben. Zij had maatregelen moeten treffen, mede gelet op het volgens haar eigen stellingen reeds bestaande voornemen om de onderneming over te hevelen naar Green Group en Venlo Group B.V., om zeker te stellen dat SNCU/de benadeelde uitzendkrachten zouden (kunnen) worden (na)betaald. Dit heeft zij niet gedaan, en zij heeft ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij erop mocht vertrouwen dat dit in de toekomst wel goed zou komen. Dat de definitieve omvang van de vordering op dat moment nog niet vaststond, doet hier niet aan af (vergelijk HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:829).
6.7
Bovendien hebben de bestuurders van Uitzendplan in hun processtukken erkend dat de CAO voor Uitzendkrachten niet volledig is nageleefd door Uitzendplan. Zij stellen zich, onder verwijzing naar een door hen overgelegd contra-expertiserapport, evenwel op het standpunt dat de materiële schadelast voor Uitzendplan uitkomt op € 210.405,- (in plaats van de in het definitieve rapport van Providius opgenomen € 563.372,-). Dát SNCU een vordering heeft op Uitzendplan wordt dus niet betwist. Met deze vordering van SNCU hebben de bestuurders van Uitzendplan echter geenszins rekening gehouden.
6.8
Het hof volgt de bestuurders van Uitzendplan niet in hun betoog dat er bij Uitzendplan in 2020 sprake was van betalingsonmacht als gevolg van de overheveling van de omzet genererende activiteiten van Uitzendplan naar andere entiteiten. De door hen overgelegde cijfers zijn onvoldoende om van betalingsonmacht van Uitzendplan in 2020 uit te gaan. Uit de jaarcijfers van 2019 blijkt dat Uitzendplan in 2019 € 26 miljoen netto heeft omgezet en op 31 december van dat jaar de totale vlottende activa nog nagenoeg € 1 miljoen bedroegen. Ook aan het einde van het jaar 2020 bedroegen de totale vlottende activa nog ruim € 1,1 miljoen, zoals blijkt uit de jaarcijfers van 2020. Dat er sprake was van betalingsonmacht bij Uitzendplan op het moment dat zij ernstig rekening hadden moeten houden met de vorderingen van SNCU kan uit de overgelegde cijfers niet worden opgemaakt. Uitzendplan had in de loop van 2020 dus nog voldoende mogelijkheden om voorzieningen te treffen voor de mogelijke vordering van SNCU. Niet in geschil is dat er geen voorzieningen of reserveringen zijn getroffen, zoals ook blijkt uit de overgelegde jaarstukken. Vast staat ook dat [appellant 3] en [appellant 1] in hun hoedanigheid van bestuurder van Uitzendplan de bestaande middelen niet hebben aangewend om de benadeling te herstellen en de schadevergoeding aan SNCU te voldoen. Dat handelen (of nalaten te handelen) is naar het oordeel van het hof dusdanig onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens SNCU, dat [appellant 3] en [appellant 1] als bestuurders van Uitzendplan daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
6.9
Vast staat dat Uitzendplan met ingang van 1 augustus 2021 is ontbonden en opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. Dat de ontbinding van Uitzendplan (althans de onttrekking van de aanwezige activa) bedoeld is om verhaal door SNCU te frustreren, is door de bestuurders van Uitzendplan naar het oordeel van het hof onvoldoende betwist. Door de omzet genererende activiteiten van Uitzendplan en kennelijk op enig moment ook de (resterende) activa naar andere entiteiten over te hevelen en vervolgens Uitzendplan bij gebrek aan baten te ontbinden hebben de bestuurders van Uitzendplan zelf een situatie van een lege BV gecreëerd. Niet in geschil is dat SNCU op dat moment al meerdere ingebrekestellingen en sommaties voor haar vorderingen naar Uitzendplan had gestuurd. Het had gelet daarop van [appellant 1] als de bestuurder van Uitzendplan verwacht mogen worden dat hij maatregelen nam om te verhinderen dat Uitzendplan werd leeggehaald. Door dit na te laten en Uitzendplan als een lege vennootschap achter te laten en vervolgens te ontbinden bij gebrek aan baten heeft [appellant 1] als bestuurder van Uitzendplan willens en wetens bewerkstelligd dat Uitzendplan haar verplichtingen jegens SNCU niet is nagekomen en ook geen verhaal biedt voor de als gevolg daarvan optredende schade. Dit handelen (dan wel nalaten te handelen) is zodanig onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens SNCU, dat hem als bestuurder hiervan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
6.1
Het argument van de bestuurders van Uitzendplan dat de rechten van de uitzendkrachten voldoende werden gewaarborgd omdat de verplichtingen van Uitzendplan zijn overgegaan naar Green Group, gaat niet op. Nog daargelaten of sprake is van een overgang van onderneming voor zover het de nabetalingsverplichtingen jegens de uitzendkrachten en de gefixeerde schadelast jegens SNCU betreft (zie daarover hierna, 6.24), is niet gesteld of gebleken dat Green Group deze verplichtingen jegens de uitzendkrachten en SNCU heeft overgenomen dan wel is nagekomen. In dit verband is van belang dat Green Group volgens de eigen stelling van [appellanten] een solvabele onderneming is en de bestuurders van Uitzendplan en Green Group (nagenoeg) dezelfde personen zijn. Het voorgaande rechtvaardigt dan ook de conclusie dat de onttrekkingen aan Uitzendplan en daaropvolgende turboliquidatie, nadat het controleproces van SNCU een lange tijd is getraineerd met uitstelverzoeken en toezeggingen en Uitzendplan meerdere keren is gesommeerd tot betaling over te gaan, zijn geschied om de verhaalsmogelijkheden van SNCU en van de uitzendkrachten op Uitzendplan te frustreren.
6.11
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat voldoende is gebleken dat [appellant 2], ook na zijn aftreden in 2018, feitelijk nog steeds bestuurder was van Uitzendplan. Dat blijkt niet alleen uit de e-mail van de adviseur van Uitzendplan van 20 september 2021, waarin deze – nadat hij al een aantal maal namens Uitzendplan om uitstel heeft verzocht voor een reactie richting SNCU – aan SNCU bericht dat hij eerst kan reageren nadat hij contact heeft gehad met [appellant 2] (zie 3.18). Maar dit volgt ook genoegzaam uit de door [appellanten] bij conclusie van antwoord overgelegde jaarcijfers 2019 en 2020 van Uitzendplan. Daarin staat [appellant 2] als ‘Bestuur’ vermeld onder de algemene informatie: “
De directie van de onderneming wordt gevoerd door de volgende rechtspersoon: De heer [appellant 2]”. Dat [appellant 2] feitelijk nog steeds de touwtjes in handen had bij Uitzendplan, vindt ook steun in de verklaring van de heer Huisman, die namens de bestuurders van Uitzendplan bij de zitting bij de kantonrechter aanwezig was (proces-verbaal van 20 november 2023). Daarin verklaarde hij “
Ik ken [appellant 2] al dertig jaar. Ik heb hem geadviseerd. Hij is ernstig ziek geworden. Hij heeft mij gevraagd om het bedrijf te herorganiseren. Dit speelt al een kleine twee jaar. In april 2022 ben ik betrokken geraakt. Voor die tijd heb ik hem wel wat geadviseerd, telefonisch”. Ten aanzien van Uitzendplan verklaarde hij voorts: “
[appellant 2] is ernstig ziek geworden. Hij is al langer ziek. In de aanloop daarnaar is besloten om [appellant 1], zijn administrateur, en zijn dochter als bestuurders aan te stellen, zodat zij als bestuurder allenoodzakelijkehandelingen konden verrichten[onderstreping hof]”. Daar komt bij dat niet in geschil is dat [appellant 2] (in ieder geval) tot 1 januari 2022 bestuurder was van Green Group, aan welke vennootschap de activiteiten c.q. de uitzendkrachten van Uitzendplan in de loop van 2020 grotendeels zouden zijn overgeheveld en welke vennootschap – naar de stelling van [appellanten] – de desbetreffende verplichtingen van Uitzendplan jegens deze uitzendkrachten en SNCU zou hebben overgenomen. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling dat [appellant 2] vanwege zijn (langdurige) verblijf in Turkije niet in staat zou zijn om het feitelijke beleid binnen Uitzendplan te bepalen.
6.12
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat [appellant 2] in een dusdanige machtspositie verkeerde dat hij het beleid van Uitzendplan en de feitelijke gang van zaken voor wat betreft in ieder geval het onderzoek van SNCU en de naleving van de cao, kon bepalen. Nu [appellant 2] heeft bewerkstelligd dat Uitzendplan de gevraagde reactie en de verzochte herstelstukken naar aanleiding van de hercontrole van CIVAP in 2021 niet heeft verstrekt althans heeft nagelaten ervoor te zorgen dat Uitzendplan die stukken wel zou verstrekken, kan hem worden verweten dat SNCU de haar bij de cao opgedragen taken niet kan uitvoeren. Als voormalig en feitelijk bestuurder van Uitzendplan kan hem evenzeer worden verweten dat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat Uitzendplan de CAO voor Uitzendkrachten niet heeft nageleefd. Dit handelen (dan wel nalaten te handelen) van [appellant 2] is zodanig onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig ten opzichte van de uitzendkrachten en SNCU, dat hem daarvan als (voormalig en feitelijk) bestuurder van Uitzendplan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
6.13
De conclusie van het voorgaande is dat [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 2] als (feitelijk) bestuurders van Uitzendplan bewust hebben toegelaten althans bewerkstelligd dat Uitzendplan haar wettelijke dan wel contractuele verplichtingen niet is nagekomen jegens de uitzendkrachten en jegens SNCU en ook geen verhaal biedt voor de daaruit voortvloeiende schade. Hiervan valt hen in de gegeven omstandigheden persoonlijk een ernstig verwijt te maken. [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 2] zijn dan ook uit hoofde van onrechtmatige daad hoofdelijk aansprakelijk voor de met betrekking tot Uitzendplan toewijsbare vorderingen van SNCU. Grief I faalt.
Aansprakelijkheid bestuurders Green Group; grief II
6.14
Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van aansprakelijkheid van Stichting Groen en [appellant 1] als (indirect) bestuurder van Green Group.
6.15
Volgens [appellanten] is van onverhaalbaarheid van de vordering van SNCU op Green Group geen sprake. Green Group is een solvabele onderneming. Van frustratie van verhaal is evenmin sprake. Dat de vordering van SNCU op Green Group niet is voldaan hangt volgens [appellanten] enkel en alleen samen met het feit dat deze vordering grotendeels wordt betwist en de stellingen van Green Group hieromtrent geen gehoor vinden. Ook betwisten zij dat Green Group niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van SNCU. Zoals in het vonnis aangegeven, heeft Green Group de gevraagde bescheiden aangeleverd en op het rapport van CIVAP een reactie gegeven. De aansprakelijkheid van de bestuurders kan dan ook niet gegrond zijn op een weigering van Green Group om medewerking te verlenen aan het onderzoek, aldus [appellanten]
6.16
Ook deze grief faalt. [appellanten] betwisten immers (ook) in hoger beroep niet dát Green Group de cao niet volledig heeft nageleefd. Zij stellen zich enkel op het standpunt dat de materiële schadelast € 31.589,- in plaats van de door SNCU gestelde € 393.701,- bedraagt. Niet in geschil is dat Green Group dit deel van de materiële schadelast – waarvan zij zelf erkent het verschuldigd te zijn – niet heeft nabetaald aan de uitzendkrachten (of te hunnen behoeve aan SNCU). Uit de door [appellanten] overgelegde jaarcijfers 2021 van Green Group blijkt dat op 31 december van dat jaar de totale vlottende activa € 707.399,- bedroegen. Daaruit volgt genoegzaam dat Green Group over voldoende betalingscapaciteit beschikte op het moment dat Green Group onderdeel was van het onderzoek van SNCU en de bestuurders ernstig rekening hadden moeten houden met een mogelijke vordering van SNCU op Green Group. Nu [appellanten] ook in hoger beroep uitdrukkelijk het standpunt innemen dat Green Group verhaal biedt en enige toelichting ontbreekt waarom Green Group het door haar erkende deel van de materiële schadelast tot op heden niet heeft willen nabetalen, is naar het oordeel van het hof reeds voldoende komen vast te staan dat sprake is van betalingsonwil bij Stichting Groen en [appellant 1] als (indirect) bestuurder van Green Group. Dit een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van het hof reeds de conclusie dat Stichting Groen en [appellant 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de met betrekking tot Green Group toewijsbare vorderingen.
De hoogte van de materiële schadelast; grief III
6.17
In grief III klagen [appellanten] dat de kantonrechter ten onrechte hun verweren ten aanzien van de hoogte van de materiële schadelast heeft verworpen. Zij stellen zich op het standpunt dat de kantonrechter het verweer van [appellanten] over de toepasselijkheid van het jaarurenmodel ten onrechte heeft gepasseerd. Ook heeft de kantonrechter naar de mening van [appellanten] ten onrechte de door hen overgelegde rapporten van de heer Langerak buiten beschouwing gelaten. Tot slot klagen zij dat de kantonrechter in het geheel niet in is gegaan op hun stelling dat de onderzoeker van CIVAP niet als onafhankelijk kan worden beschouwd omdat deze jarenlang werkzaam is geweest bij SNCU en nog maar kort weg was bij SNCU toen hij de opdracht kreeg.
6.18
In de kern komt deze grief erop neer dat [appellanten] de hoogte van de indicatieve materiële schadelast betwisten, onder verwijzing naar de door hen overgelegde rapporten. Deze grief slaagt niet. De betwisting van de door Providius (Uitzendplan) en CIVAP (Green Group) vastgestelde schadelast wordt naar het oordeel van het hof niet gesteund door voldoende concrete feiten en betrouwbare berekeningen. De door [appellanten] overgelegde rapporten bieden in dit verband onvoldoende aanknopingspunten. Het hof licht dit als volgt toe.
6.19
Het proces bij een SNCU controle is duidelijk vastgelegd in het Reglement II van de SNCU en de uitzendondernemingen worden daar ook telkens op gewezen. Een onafhankelijke Commissie Naleving CAO voor Uitzendkrachten (CNCU) bewaakt dit proces en er is een uitvoerige bezwaarprocedure. Vast staat dat deze bezwaarprocedure door Uitzendplan zonder succes is doorlopen (zie 3.22 en 3.23). Eveneens staat vast dat Uitzendplan en Green Group veelvuldig in de gelegenheid zijn gesteld om aan te tonen dat zij de uitzendkrachten in de onderzoeksperiode overeenkomstig de cao loon hebben betaald en de geconstateerde afwijkingen zijn hersteld. Hoewel Uitzendplan meermaals een tegenberekening heeft aangekondigd en haar daarvoor door SNCU telkens uitstel is verleend, is zij niet met een deugdelijke tegenberekening gekomen. De op 30 augustus 2021 aangekondigde ‘reactie’ door de adviseur van Uitzendplan op de rapportage van CIVAP is door Uitzendplan nooit verstrekt (zie 3.18).
6.2
De contra-expertise, waar [appellanten] zich in deze procedure op beroept, komt veel te laat en kan niet als tegenberekening worden aangemerkt. SNCU heeft er in dit verband onweersproken op gewezen dat de contra-expertise zich slechts richt op de uitzendkrachten die in de steekproef van Providius respectievelijk CIVAP zijn meegenomen, terwijl een tegenberekening op het gehele bestand van uitzendkrachten dient te zien. De rapporten van de heer Langerak zijn bovendien gebaseerd op documenten, waarvan de juistheid en authenticiteit door SNCU gemotiveerd zijn betwist. SNCU heeft erop gewezen dat de uitzendbevestigingen, die het uitgangspunt in de contra-expertise zijn en door [appellanten] als productie 7a en 7b bij conclusie van antwoord zijn ingediend, afwijken van de uitzendbevestigingen die Uitzendplan en Green Group in het kader van het onderzoek aan Providius respectievelijk CIVAP hebben verstrekt ten aanzien van dezelfde uitzendkrachten. De nu ingediende uitzendbevestigingen zijn niet ondertekend, de inlener is gewijzigd (van Euro Start Uitzendbureau in Tas Investemnts B.V. meneer [appellant 2] [met verschrijving,
opmerking hof]) en het jaarurenmodel wordt vermeld in afwijking van de bij Providius respectievelijk CIVAP aangeleverde uitzendbevestigingen. [appellanten] hebben voor deze afwijkingen geen plausibele verklaring gegeven. [appellanten] stellen dat de afwijkingen in de uitzendbevestigingen verband hielden met de overgang van Uitzendplan naar Green Group en Venlo Group B.V. waardoor er verschillende administratieve systemen werden geïntroduceerd en gehanteerd. Het hof verwerpt deze stelling. De gestelde overdracht van activiteiten was na de onderzoeksperiode bij Uitzendplan (van 1-10-2017 t/m 30-8-2019) en na de periode die is vermeld op de uitzendbevestigingen (2017-2019). Daarbij komt dat een splitsing van de organisatie en eventuele introductie van verschillende administratieve systemen geenszins verklaart waarom de oorspronkelijke uitzendbevestigingen zouden veranderen en evenmin waarom het jaarurenmodel in afwijking daarvan wordt vermeld op de tijdens de procedure ingediende uitzendbevestigingen. Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat SNCU bij de berekening van de materiële schadelast mocht uitgaan van de juistheid van de aan haar aangeleverde stukken.
6.21
Uit de uitzendbevestigingen die Uitzendplan en Green Group tijdens de onderzoeken aan SNCU hebben verstrekt blijkt dat het jaarurenmodel niet is overeengekomen. SNCU heeft er voorts, onweersproken, op gewezen dat de cao Glastuinbouw aan het toepassen van het jaarurenmodel in artikel 19 lid 1 bovendien het vereiste stelt dat de werkgever minimaal één maand voor ingang van het jaarurenmodel aan de werknemer kenbaar maakt dat de werknemer op basis van een jaarurenmodel werkt en dat de ingangsdatum op grond van artikel 19 lid 1 in de onderzoeksperiode enkel per 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober kon starten. De stelling van [appellanten] dat Uitzendplan en Green Group hun uitzendkrachten wel degelijk overeenkomstig artikel 19 lid van de cao Glastuinbouw hebben geïnformeerd over toepassing van het jaarurenmodel, is enkel gebaseerd op deze uitzendbevestigingen, zodat daarmee de stelling dat gebruik werd gemaakt van het jaarurenmodel niet is onderbouwd. [appellanten] hebben in hoger beroep geen andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat het jaarurenmodel is kenbaar gemaakt aan de uitzendkrachten. Evenmin hebben zij aangetoond dat Uitzendplan en Green Group het jaarurenmodel in de praktijk ook hebben toegepast bij deze uitzendkrachten, door bijvoorbeeld een jaarafrekening van hen over te leggen. De enkele loonspecificatie van [uitzendkracht] die als productie 4 bij memorie van grieven is overgelegd, is daartoe ontoereikend. Nog afgezien van het feit dat uit de door Uitzendplan aan Providius ten behoeve van het onderzoek verstrekte uitzendbevestiging van [uitzendkracht] blijkt dat het jaarurenmodel niet is vermeld (productie 51), valt uit deze loonspecificatie niet op te maken dat Uitzendplan het jaarurenmodel heeft toegepast noch dat Uitzendplan dit met al haar uitzendkrachten is overeengekomen of dat dit ook voor Green Group en haar uitzendkrachten geldt. Daarbij komt dat SNCU er in eerste aanleg, onweersproken, op heeft gewezen – in reactie op de als bijlage bij het rapport opgenomen loonspecificaties van Ivanova (productie 9 bij conclusie van antwoord) – dat het periodeloon van Ivanova varieert en overuren tussentijds zijn uitbetaald, hetgeen erop duidt dat Uitzendplan toentertijd het jaarurenmodel ten aanzien van Ivanova niet heeft toegepast (zie pleitaantekeningen mr. Abraha van 20 november 2023, rn. 22). [appellanten] hebben naar het oordeel van het hof dan ook niet met voldoende concrete feiten aangetoond dat sprake was van toepassing van het jaarurenmodel, zodat de conclusies en berekeningen in de door [appellanten] overgelegde rapporten waarin ten onrechte is uitgegaan van de toepasselijkheid van het jaarurenmodel, reeds daarom het verweer van [appellanten] niet kunnen onderbouwen.
6.22
Het hof merkt voorts op dat [appellanten] ook in hoger beroep hebben nagelaten per schadepost helder te maken, welke posten in de rapporten van Providius en CIVAP niet juist zouden zijn en op basis waarvan. De enkele verwijzing naar de rapporten van de heer Langerak volstaat daartoe niet, temeer niet nu deze rapporten, zoals ook door de kantonrechter vastgesteld, niet in een oogopslag duidelijk zijn en bovendien verwijzen naar verschillende bijlages. Overigens zijn [appellanten] überhaupt niet meer ingegaan op verschillende kritiekpunten buiten de onterechte toepassing van het jaarurenmodel, die SNCU op de mondelinge behandeling in eerste aanleg op de rapporten van Langerak heeft geformuleerd (pleitaantekeningen mr. Abraha van 20 november 2023, rn. 17). Gelet op de eisen van een behoorlijke rechtspleging, waarbij van een partij gevergd kan worden dat zij uitlegt waarom zij stukken indient en wat daaruit blijkt, zodat de wederpartij (in dit geval SNCU) weet waartegen zij zich (verder) dient te verweren, worden deze rapporten ook voor het overige buiten beschouwing gelaten.
6.23
Het hof verwerpt de stelling van [appellanten] dat de onderzoeker van CIVAP niet als onafhankelijk kan worden beschouwd omdat hij in het verleden voor SNCU werkzaam is geweest. Op grond van artikel 6 lid 6 Reglement II voert de werkorganisatie een controle ter plaatse uit op basis van een gegrond vermoeden van overtreding van de cao’s dan wel op basis van vrijwilligheid. De statuten en reglementen van SNCU schrijven niet voor dat het onderzoek door een onafhankelijke externe partij wordt verricht. SNCU kan het onderzoek ook zelf uitvoeren. Het enkele feit dat de onderzoeker in het verleden bij SNCU heeft gewerkt, is dan ook niet relevant en maakt – zonder nadere toelichting die ontbreekt – evenmin dat deze in een afhankelijke relatie tot SNCU staat.
6.24
[appellanten] hebben nog aangevoerd dat de vorderingen van de werknemers die aan de aanspraak van SNCU inzake Uitzendplan ten grondslag liggen, zijn overgegaan op Green Group en Venlo Group B.V. Deze stelling is niet aangevoerd ter betwisting van de materiële schadelast bij Uitzendplan, maar zou daaraan ook niet kunnen bijdragen reeds nu op geen enkele wijze is geconcretiseerd dat enige werknemer op wiens aanspraken de vordering van SNCU inzake Uitzendplan mede ziet, is overgegaan naar Green Group of Venlo Group B.V. en dat bovendien sprake was van overgang van onderneming in de zin der wet.
6.25
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verweren van [appellanten] tegen de hoogte van de materiële schadelasten ook in hoger beroep worden verworpen, zodat van de door Providius (Uitzendplan) respectievelijk CIVAP (Green Group) vastgestelde materiële schadelast dient te worden uitgegaan. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de aansprakelijkheid is geoordeeld, betekent dit dat de hoofdelijke veroordeling van [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 2] tot nabetaling van de materiële schadelast ten aanzien van Uitzendplan en de hoofdelijke veroordeling van Green Group, Stichting Groen en [appellant 1] tot nabetaling van de materiële schadelast ten aanzien van Green Group, in stand dient te blijven.
Overige vorderingen van de SNCU; grief IV
6.26
Met grief IV betogen [appellanten] dat de aanspraak van SNCU op de forfaitaire schadevergoeding en de aanvullende schadevergoeding moet worden afgewezen althans gematigd.
6.27
[appellanten] stellen zich op het standpunt dat Uitzendplan en Green Group in redelijkheid geen gehoor hadden hoeven geven aan de sommatie van SNCU om – kort gezegd – te verklaren dat zij medewerking zullen verlenen aan het herstel van de geconstateerde cao-overtredingen omdat zij zich, zoals blijkt uit de contra-expertise, op juiste gronden niet konden verenigen met de conclusies van de rapportages van de SNCU, zodat er geen grondslag is voor de aanspraak van SNCU op een schadevergoeding ex artikel 9 lid 2 reglement II althans er voldoende reden en aanleiding is om deze vordering van SNCU (sterk) te matigen.
6.28
Het hof volgt [appellanten] hierin niet. [appellanten] erkennen immers dat Uitzendplan en Green Group niet tot herstel zijn overgegaan en derhalve de cao niet naleven, zodat de verschuldigdheid van de schadevergoeding daarmee een gegeven is. Artikel 9 lid 2 Reglement II biedt in een dergelijk geval voldoende basis voor de forfaitaire schadevergoeding. Nu er, zoals hiervoor geoordeeld, geen aanleiding is tot het verminderen van de materiële schadelast, vervalt daarmee ook de grond voor het matigen van de forfaitaire- en aanvullende schadevergoeding. Dat de hoogte van de vorderingen zal leiden tot (persoonlijk) faillissement van de bestuurders van Uitzendplan en Green Group, zoals [appellanten] stellen, leidt niet tot een ander oordeel. Deze stelling is door [appellanten] verder niet onderbouwd en levert gezien de omstandigheden evenmin een matigingsgrond op. Uitzendplan en Green Group hebben immers lange tijd geprofiteerd van het onderbetalen van uitzendkrachten en [appellanten] hebben SNCU op aanzienlijke kosten gejaagd door het niet meewerken aan de onderzoeken en de ondoorzichtige structuur van entiteiten waarbij de cao’s voor de uitzendbranche niet correct zijn toegepast.
6.29
[appellanten] zijn verder nog van mening dat de kosten van hercontrole dienen te vallen onder de buitengerechtelijke kosten. Het hof deelt deze mening niet. De kosten van een hercontrole komen op grond van artikel 6 lid 15 van Reglement II ten laste van de uitzendonderneming, in dit geval Uitzendplan, waarvan in een eerder stadium is vastgesteld dat deze de cao onvolkomen heeft nageleefd. Bij brief van 27 oktober 2020 heeft SNCU deze kosten ook bij Uitzendplan in rekening gebracht. Zoals hiervoor geoordeeld, hebben [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 2] als (feitelijk) bestuurder van Uitzendplan onrechtmatig jegens SNCU gehandeld ter zake de naleving van deze uit de cao voortvloeiende verplichtingen. Deze kosten zullen daarom met inachtneming van die aansprakelijkheid hoofdelijk worden toegewezen.
6.3
Tegen de verschuldigdheid en de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten is door [appellanten] verder niet gegriefd. Deze kosten zijn als op de wet gegrond en voldoende onderbouwd door SNCU door de kantonrechter ook overigens terecht toegewezen.
6.31
De conclusie is dat grief IV ongegrond is.
Afwijzing voorwaardelijke eis in reconventie; grief V
6.32
Ook grief V faalt. Aangezien het oordeel van de kantonrechter waarbij de vordering in conventie van SNCU is toegewezen, in hoger beroep in stand blijft, komt (ook) het hof aan beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie van [appellanten] niet toe.
Incidenteel hoger beroep
Grief 1: Aansprakelijkheid bestuurder [appellant 2]
6.33
Incidentele grief 1 richt zich tegen de afwijzing van de aansprakelijkheid van [appellant 2] als (feitelijk) bestuurder van Green Group.
6.34
SNCU stelt zich op het standpunt dat het ernstig persoonlijk verwijt dat de kantonrechter bij [appellant 1] en Stichting Groen heeft aangenomen en aan hun aansprakelijkheid als bestuurder van Green Group ten grondslag heeft gelegd, onverkort geldt voor [appellant 2]. Volgens SNCU hadden de bestuurders van Green Group al op 13 april 2021, het moment dat SNCU Green Group had geselecteerd voor een onderzoek en had aangeschreven, ernstig rekening moeten houden met een vordering wegens het niet naleven van de cao. Omdat zij dezelfde bestuurders zijn als bij Uitzendplan, had het hen immers bekend moeten zijn dat zij de uitzendkrachten conform de cao dienden te belonen. Op 13 april 2021 was [appellant 2] nog formeel bestuurder van Green Group. In plaats van het treffen van voorzieningen zijn, naar SNCU stelt, grote bedragen uit Green Group onttrokken, waarna de activiteiten zijn overgeheveld naar Euro Werk 2 B.V. Ter onderbouwing hiervan verwijst SNCU naar de overgelegde verklaring van [appellant 1] en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:4501 r.o. 2.18 en 4.6). Van betalingsonmacht is dan ook geen sprake, maar van betalingsonwil nu zelfs het gedeelte van de materiële schadelast dat door [appellanten] niet wordt betwist, onbetaald is gebleven. Haar vordering jegens [appellant 2] als (feitelijk) bestuurder van Green Group dient daarom alsnog te worden toegewezen, aldus SNCU.
6.35
Deze incidentele grief slaagt. Zoals hiervoor overwogen, is voor de beoordeling van het ‘persoonlijk ernstig verwijt’ voldoende dat de bestuurder ten tijde van het aan hem verweten handelen of nalaten ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat SNCU een vordering op Green Group zou hebben. Het hof is met SNCU van oordeel dat hier op 13 april 2021 al sprake van was. Vast staat dat SNCU Green Group op dat moment heeft aangeschreven dat zij onderwerp van onderzoek is ten aanzien van de naleving van de toepasselijke cao voor uitzendkrachten met betrekking tot de onderzoeksperiode van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2021. Op dat moment was [appellant 2] nog bestuurder van Green Group (tot 1 januari 2022). Weliswaar heeft CIVAP pas op 10 maart 2022 een rapport opgemaakt naar aanleiding van dit onderzoek waarin de geconstateerde cao-overtredingen bij Green Group zijn aangegeven. Maar [appellant 2] had als feitelijk bestuurder van Uitzendplan al veel eerder – nadat Providius in een rapport van 6 mei 2020 heeft aangegeven dat bij Uitzendplan cao-overtredingen zijn geconstateerd – ermee bekend moeten zijn dat de niet naleving van de cao ten aanzien van de bij Green Group in dienst zijnde uitzendkrachten tot nabetalingen zou kunnen leiden. Dit geldt temeer nu deze uitzendkrachten naar de eigen stelling van [appellanten] begin 2020 vanuit Uitzendplan naar Green Group zijn overgeheveld. Een en ander leidt tot de conclusie dat [appellant 2] als bestuurder van Green Group in ieder geval op 13 april 2021 al ernstig rekening had moeten houden met een mogelijke vordering van SNCU wegens het niet naleven van de cao.
6.36
Niet betwist is dat Green Group voor deze verplichtingen geen voorzieningen heeft getroffen. Evenmin heeft Green Group de materiële schadelast, althans het gedeelte dat door [appellanten] niet wordt betwist, nabetaald. Nu Green Group volgens [appellanten] een solvabele onderneming is en niet gebleken is dat sprake is van betalingsonmacht bij Green Group, is het uitblijven van (na)betalingen door Green Group naar het oordeel van het hof het gevolg van betalingsonwil van de bestuurders.
6.37
Dat [appellant 2] ook na 1 januari 2022 feitelijk nog steeds de bestuurder was van Green Group, zoals SNCU stelt, is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken uit de door SNCU overgelegde verklaringen van [appellant 1], waarin deze aangeeft dat [appellant 2] hem zonder zijn medeweten als bestuurder heeft ingeschreven bij (onder meer) Stichting Groen. In de e-mail van 27 december 2023 schrijft [appellant 1] aan SNCU dat “
De heer [appellant 2] is de verantwoordelijke voor de onderneming. Hij is de bestuurder van alle ondernemingen Euro Start, Euro Werk, Green Group en Agrarisch uitzendbureau Uitzendplan”. [appellant 2] heeft deze verklaringen onvoldoende betwist. De enkele stelling dat de verklaring van [appellant 1] onjuist is, is daarvoor onvoldoende. Het daarvoor door [appellant 2] aangevoerde argument dat deze verklaringen enkel dienen te worden gelezen in het licht van zijn “kennelijke frustratie over het uitblijven van (extra) beloningen” geeft het hof veeleer aanleiding te vermoeden dat [appellant 1], zoals hij verklaart, werd betaald door [appellant 2] om als bestuurder te worden ingeschreven en dat [appellant 2] dat in zijn macht had. Daarbij komt dat uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2024 volgt dat de activiteiten van Green Group zijn voortgezet in Euro Werk 2 B.V., een vennootschap die in januari 2023 is opgericht en indirect wordt geëxploiteerd door [appellant 2] (ECLI:NL:RBAMS:2024:4501 r.o. 2.1-2.3).
6.38
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant 2], naast Green Group, Stichting Groen en [appellant 1], hoofdelijk aansprakelijk is voor de met betrekking tot Green Group toewijsbare vordering.
Grief 2: Financiële steun Uitzendplan en Green Group
6.39
Grief 2 in het incidenteel hoger beroep mist zelfstandige betekenis. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van betalingsonmacht bij Uitzendplan en Green Group, maar van betalingsonwil. Het standpunt van SNCU dat Uitzendplan en Green Group aanzienlijke NOW-gelden hebben ontvangen is in dat verband niet relevant.
Bewijsaanbiedingen
6.4
Partijen hebben geen specifieke feiten te bewijzen aangeboden die in hoger beroep, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. De bewijsaanbiedingen worden daarom als onvoldoende specifiek dan wel niet ter zake dienend gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
6.41
De conclusie is dat het principale hoger beroep van [appellanten] faalt en het incidentele hoger beroep van SNCU slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis daarom vernietigen, voor zover de vordering van SNCU jegens [appellant 2] als (feitelijk) bestuurder van Green Group is afgewezen (dictum onder 5.13) en voor het overige bekrachtigen. [appellant 2] zal alsnog hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingen waartoe Green Group, Stichting Groen en [appellant 1] jegens SNCU zijn veroordeeld in het vonnis (onder 5.6 tot en met 5.9). Het voorgaande brengt mee dat de vordering van [appellanten] tot terugbetaling aan hen van al hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan SNCU hebben voldaan, zal worden afgewezen.
6.42
Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principale hoger beroep. Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van SNCU op € 6.561,- griffierecht, € 6.217,- salaris advocaat (1 punt × tarief VIII) en € 178,- nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing), totaal
€ 12.956,-.
6.43
Gelet op voornoemde uitkomst zal [appellant 2] worden veroordeeld in de kosten van het incidentele hoger beroep, aan de zijde van SNCU tot op heden begroot op € 2.643,- aan salaris advocaat (1 punt x ½ tarief VII) en € 178,- aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing), totaal
€ 2.821,-.
6.44
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 20 december 2023, voor zover daarbij de vordering van SNCU jegens [appellant 2] als (voormalig en/of feitelijk) bestuurder van Green Group is afgewezen (5.13 van het dictum);
  • bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
en opnieuw rechtdoende:
in principaal hoger beroep
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in principaal hoger beroep, aan de zijde van SNCU begroot op € 12.956,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellanten] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellanten] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellanten] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald;
in incidenteel hoger beroep
-
veroordeelt [appellant 2] hoofdelijk (naast Green Group, Stichting Groen en [appellant 1]):
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot nabetaling over te gaan van de materiële schadelast (ten aanzien van Green Group ) ten bedrage van € 393.701,- aan de betrokken uitzendkrachten;
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU een bedrag te voldoen van € 77.388,- als schadevergoeding (ten aanzien van Green Group), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het moment van verschuldigdheid tot de dag der voldoening;
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te voldoen het niet nabetaalde gedeelte van het hiervoor toegewezen bedrag van € 393.701,- als aanvullende schadevergoeding;
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te voldoen een bedrag van € 4.130,45 als een vergoeding voor de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt [appellant 2] in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van SNCU begroot op € 2.821,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant 2] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als [appellant 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant 2] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als hij deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald;

in principaal en incidenteel hoger beroep

  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordelingen betreft;
  • wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. de Heer, J.W. Frieling en A.A. Bootsma en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758,
2.HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:829,