ECLI:NL:GHDHA:2025:23

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
200.324.715/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en scheurvorming in aanbouw met betrekking tot verjaring en deskundigenrapport

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over scheurvorming in een aanbouw die door de geïntimeerde is gerealiseerd. De appellant, eigenaar van de woning, heeft in 2012 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met de geïntimeerde. In 2015/2016 constateert de appellant scheurvorming in de aanbouw en stelt de geïntimeerde in gebreke. De rechtbank heeft een deskundige benoemd die concludeert dat de scheurvorming niet te herleiden is tot ondeugdelijk werk, maar dat er wel gebreken zijn in de afwerking. De appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij stelt dat de rechtbank ten onrechte de bevindingen van de deskundige heeft overgenomen en dat de geïntimeerde aansprakelijk is voor de schade. Het hof oordeelt dat de vordering van de appellant niet is verjaard, omdat de verjaringstermijn is gestuit door een schriftelijke mededeling van de appellant. Het hof vraagt de deskundige om een aanvullend rapport op basis van nieuwe rapportages van een door de appellant ingeschakelde deskundige. De zaak wordt aangehouden in afwachting van dit rapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.324.715/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/582657 / HA ZA 19-887
Arrest van 7 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.H.H.M. Roelofs, kantoorhoudend in Nuland,
tegen
[geïntimeerde] , aldaar zaakdoende en handelend onder de naam “ [handelsnaam] ”,
wonend in [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.A.H. Wiekamp, kantoorhoudend in Hendrik-Ido-Ambacht.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1.
Het geschil tussen partijen gaat in de kern over de vraag wat de oorzaak is van de scheurvorming in de uitbouw die door [geïntimeerde] (als aannemer) is gerealiseerd aan de woning van [appellant] . De rechtbank heeft een deskundige benoemd en de bevindingen van de deskundige overgenomen. [appellant] is van mening dat de rechtbank niet tot deze conclusie had kunnen komen en heeft in deze procedure (nieuwe) rapporten van een door hemzelf ingeschakelde deskundige ingebracht. [geïntimeerde] betwist de bevindingen van deze door [appellant] zelf ingeschakelde deskundige en is daarnaast van mening dat de vorderingen van [appellant] volledig zouden moeten worden afgewezen, omdat sprake is van verjaring.
1.2.
Het hof oordeelt in dit arrest dat geen sprake is van verjaring van de vordering van [appellant] . Aan de door de rechtbank benoemde deskundige zal het hof de vraag stellen of het rapport van de door [appellant] ingeschakelde deskundige hem aanleiding geeft de conclusies uit zijn deskundigenbericht van 22 juni 2021 te herzien.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 18 november 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van de tussenvonnissen van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2020 en 18 november 2020 en het eindvonnis van 24 augustus 2022;
  • het herstelexploot van 2 februari 2023;
  • het arrest van dit hof van 25 april 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte overlegging productie (productie 4) van [appellant] van 27 juni 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 juni 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met producties;
  • de memorie van antwoord (in principaal appel), tevens memorie van eis (in incidenteel appel) van [geïntimeerde] , met één productie;
  • de memorie van antwoord (in incidenteel appel) van 5 december 2023.
2.2.
Op 9 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgehad, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Zowel mr. Roelofs, namens [appellant] , als mr. Wiekamp, namens [geïntimeerde] , hebben tijdens de zitting spreekaantekeningen voorgedragen die aan het griffiedossier zijn toegevoegd.
2.3.
Ten slotte is een datum voor arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
[appellant] is eigenaar van een woning aan de [adres 1] .
3.2.
Begin 2012 heeft [appellant] met [geïntimeerde] een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, op grond waarvan [geïntimeerde] in de periode april – mei 2012 een uitbouw aan de woning van [appellant] heeft gerealiseerd. Het bedrag dat [appellant] voor de uitvoering van deze werkzaamheden aan [geïntimeerde] heeft betaald bedroeg circa € 25.000,00.
3.3.
Medio 2015/2016 heeft [appellant] scheurvorming in (de uitbouw van) de woning geconstateerd.
3.4.
Bij brief van 22 maart 2017 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] , voor zover hier van belang, de volgende verklaring over de scheurvorming bij de aansluiting van de aanbouw met de bestaande woning gegeven:
“[…] De scheurvorming wordt veroorzaakt door zetting, krimp, kruip en mede door trillingen van buitenaf. De onderlinge muren zijn van verschillende materialen (beton) en kunnen nooit egaal aan elkaar verbonden blijven, mede omdat over de naad een gaas is gestuukt waar geleidelijk spanning op komt en iets los gaat komen waardoor er dan wat verschil in komt.
Dat is een normaal proces bij aanbouwen en zal constructief geen enkel probleem brengen. […]”
3.5.
Op 27 oktober 2017 heeft ing. [partij-deskundige 1], werkzaam bij [bedrijfsnaam 1] (hierna te noemen: [partij-deskundige 1]) in opdracht van [appellant] dan wel diens rechtsbijstandsverzekeraar, in aanwezigheid van beide partijen, ter plaatse een expertise uitgevoerd met betrekking tot de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden en de scheurvorming in (de aanbouw van) de woning. [partij-deskundige 1] heeft geconcludeerd dat het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk deugdelijk is. [geïntimeerde] heeft dit rapport van [partij-deskundige 1] voor het eerst ontvangen tijdens de procedure bij de rechtbank (bij akte van 8 juli 2020 van de zijde van [appellant] ).
3.6.
Op enig moment na het onderzoek door [partij-deskundige 1] heeft [appellant] een second opinion van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna te noemen: [partij-deskundige 2]) gevraagd. [geïntimeerde] was hiervan niet op de hoogte en was dan ook niet aanwezig bij de door [partij-deskundige 2] uitgevoerde expertise. [partij-deskundige 2] constateert in haar rapport op 17 oktober 2018, samengevat, het volgende:
  • de uitbreiding uit 2012 op drie palen is verzakt;
  • en er is sprake van scheurvorming door het opleggen van een randbalk op het metselwerk van de aanbouw (in plaats van op de bestaande gevel);
  • niet is voldaan aan de inheidiepte;
  • de oplegging van de T balken bedraagt slechts 10 mm op de begane grond (dit moet minimaal 80 mm zijn);
  • de uitbouw is nog niet ‘in rusten’, omdat de scheur is toegenomen tussen 27 augustus 2018 en 17 oktober 2018;
  • er is sprake van scheurvorming in het boven liggend metselwerk, met problemen bij de ‘loodslabbe aansluiting’;
  • door de uitvoerend aannemer zijn geen deugdelijke tekeningen, berekeningen of wapeningsplannen overhandigd.
3.7.
Bij brief van 30 maart 2019 heeft (de advocaat van) [appellant] [geïntimeerde] in gebreke gesteld. In deze brief is namens [appellant] aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat in het geval deugdelijk herstel (nakoming) uitblijft, hij overweegt zijn vordering tot nakoming om te zetten in een vordering tot schadevergoeding en de gebreken door een derde te zullen laten herstellen. Bij e-mail van 14 mei 2019 heeft de advocaat van [appellant] desgevraagd nadere stukken aan [geïntimeerde] gestuurd.
3.8.
Bij e-mail van 18 mei 2019 heeft [geïntimeerde] gereageerd op de brief van 30 maart 2019 en de (aanvullende) e-mail van 14 mei 2019.
3.9.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 18 november 2020 de heer ing. [gerechtsdeskundige] van [bedrijfsnaam 3] tot deskundige (hierna: de deskundige) benoemd ter beantwoording van onder meer de volgende vragen:
Voldoet de wijze waarop [geïntimeerde] de uitbouw aan de woning van [appellant] heeft gebouwd aan de eisen van goed en deugdelijk werk? Licht uw antwoord toe.
Zo nee, in welk opzicht voldoen de uitgevoerde werkzaamheden niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk?
Wat is de oorzaak of wat zijn de oorzaken van de scheuren in de aanbouw en aan de woning (boven de aanbouw)? Indien sprake is van meerdere oorzaken, wat is (uitgedrukt in een percentage) het aandeel van elk van de oorzaken?
Indien sprake is van werk dat niet is uitgevoerd naar de eisen van goed en deugdelijk werk, is herstel mogelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze is herstel mogelijk? Kunt u een gespecificeerde begroting van de kosten van herstel geven?
3.10.
Op 22 juni 2021 heeft de deskundige een rapport uitgebracht. De vragen van de rechtbank heeft hij, samengevat weergegeven, als volgt beantwoord:
De deskundige heeft puntsgewijs antwoord gegeven op de eerste vraag:
Met betrekking tot de verzakking van de aanbouw en scheurvorming van de aanbouw:
“[…]Dit scheurverloop is te herleiden tot een kanteling van de aanbouw ten opzichte van de oude achtergevel. Ter plaatse van de oude achtergevel is de zakking nul, ter plaatse van de nieuwe achtergevel wordt de zakking geschat op ca. 4.5 mm uitgaande van de scheurwijdte boven in de band en de verhouding tussen de hoogte (ca. 2.4 m) en lengte (ca. 3 m) van de aanbouw. Het feit dat de scheurwijdte sinds 2017 niet wezenlijk is toegenomen duidt erop dat inmiddels een stabiele situatie is ontstaan. Dit duidt er tevens op dat de fundering voldoende draagkracht heeft. De geconstateerde zakking is daarmee te herleiden tot enige zetting van de aanbouw. Zetting is het inklinken van grond onder invloed van de hierop rustende belasting. Een geringe mate van zetting is veelal onvermijdelijk en hiermee dient rekening gehouden te worden bij de detaillering en afwerking. De hier opgetreden zetting is op zichzelf nog aanvaardbaar, de schade die in de afwerking van de wanden is ontstaan is echter niet aanvaardbaar. Dit is veroorzaakt doordat in de afwerking geen rekening is gehouden met het optreden van enig verschil in werking of zetting tussen de aanbouw en de oorspronkelijke woning. […]”
Met betrekking tot de oplegging van de randbalk: het opleggen van de nieuwe randbalk op het bestaande metselwerk is volgens de deskundige niet mogelijk, omdat dit een ernstige koudebrug in de constructie zou opleveren.
“[…] De gekozen werkwijze functioneert constructief, bouwkundig en bouwfysisch naar behoren. Een alternatieve constructiewijze was geweest om ter plaatse van de oorspronkelijke achtergevel een stalen portaal aan te brengen dat afdraagt naar de oorspronkelijke fundering. Daarbij zou het nieuwe binnenspouwblad van de aanbouw geen dragende functie hebben. Deze constructie leidt echter tot aanzienlijk hogere kosten en sluit evenmin alle scheurvorming uit. […]”
Met betrekking tot de lengte van de funderingspalen:volgens de deskundige zijn de stalenbuispalen niet te kort en op de juiste wijze en juiste diepte geplaatst en is er ten aanzien van de heipalen geen sprake is van een constructief probleem.
Met betrekking tot de oplegging van de vloerbalken:
“[…]Hoewel het gebruikelijk is om de vloerliggers te leggen met een oplegging van minimaal 80 mm, heeft de geringere oplegging van de liggers niet tot schade geleid en is dit ook niet meer te verwachten. De geringe oplegging is overigens voor een substantieel deel gecompenseerd door het toepassen van natuursteen verdeelstroken onder de oplegging. Verder is het zo dat na het storten van de druklaag de vloer één geheel vormt, met rondom een oplegging van ca. 10 cm. Daarmee is het resultaat een voldoende draagkrachtige vloer en is er geen sprake van een constructief probleem ten aanzien van de vloerliggers. […]”
Met betrekking tot de scheurvorming bovenliggend metselwerk en schade bij loodslabben:“[…] een deel van de scheurvorming[is]
te herleiden […] tot de uitgevoerde werkzaamheden en tevens als gebrek is aan te merken. Dit betreft de scheuren 2, 3 en 4 zoals weergegeven in afbeelding 2 in hoofdstuk 3. […]”
Met betrekking tot het ontbreken van tekeningen en berekeningen: “[…] Het gaat erom of het resultaat van het uitgevoerde werk goed en deugdelijk is. Het ontbreken van tekeningen en berekeningen is op zichzelf niet als gebrek aan te merken. […]”
Met betrekking tot de trek vanuit lichtpunt in plafond: “[…] Dit punt komt niet voor in het rapport van [partij-deskundige 2] en evenmin in het rapport van [partij-deskundige 1], maar is voor het eerst genoemd in de akte van 8 juli 2020 […] Op basis van de beschikbare gegevens is er geen sprake van een sterke tocht of trek van buitenaf en is evenmin sprake van gebrekkig uitgevoerde binnenmuren. […]”
“[…] Er zijn geen aanwijzingen voor een voortgaande zetting van de funderingen en evenmin voor een ontoereikende draagkracht van de fundering van de aanbouw. Wel is de afwerking van de aanbouw zodanig uitgevoerd dat er geen, on in ieder geval onvoldoende, rekening is gehouden met enig onvermijdelijk optredend verschil in zetting tussen de aanbouw en de oorspronkelijke woning. Hierdoor is een enigszins grillig verlopende scheurvorming ontstaan in het stucwerk van de wanden op de overgang tussen de aanbouw en de oorspronkelijke woning (scheuren op de locaties A, B en C in afbeelding 1). Hoewel enige zetting niet geheel te vermijden is had deze scheurvorming voorkomen kunnen worden door een dilatatie aan te brengen in de constructie en de afwerking. Deze grillig verlopende scheurvorming is als gebrek aan te merken.
Ook een deel van de scheuren in de achtergevel op de eerste verdieping zijn een gevolg van de uitgevoerde werkzaamheden. Voor de oorzaak hiervan wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 3 ten aanzien van scheur 2, 3 en 4.
Verder is er tijdens het onderzoek vastgesteld dat er een vochtplek zichtbaar is in de achtergevel rond de uitloop van de hemelwaterafvoer (zie foto 33 in bijlage 1). Dit is het gevolg van een gebrekkige (lekkende) aansluiting tussen de uitloop van de afvoer van het platte dak van de aanbouw met de hemelwaterafvoer langs de achtergevel. […]”
3. In de woning (binnenzijde) zijn vier scheuren geconstateerd door de deskundige (A t/m D) en in de achtergevel (buitenzijde) zijn vijf scheuren geconstateerd door de deskundige (1 t/m 5; zie: pagina 17 en 18 van het deskundigenrapport).
4.
Met betrekking tot de scheuren A t/m D:
“[…] De scheuren als genoemd onder A, B en D zijn te herleiden tot enige zetting van de aanbouw in combinatie met een afwerking die niet in staat is deze zetting op te vangen. Ten gevolge van deze zetting heeft de gehele aanbouw een geringe kanteling ondergaan vanaf de oude achtergevel. […] Deze kanteling is zichtbaar ter plaatse van de scheuren A en B, waar de scheurwijdte aan de onderzijde nul is en aan de bovenzijde oploopt tot ca. 3,5 mm. Daarbij is de aanbouw ca. 3 meter diept en inwendig ca. 2,4 meter hoog. Uit een vergelijking met de foto's die in 2017 gemaakt zijn door [partij-deskundige 1] en [partij-deskundige 2] is de scheurvorming sinds die tijd niet toegenomen. Dit duidt erop dat inmiddels een stabiele situatie is ontstaan en dat er geen sprake is van onvoldoende draagkracht van de fundering.
De twee scheuren als genoemd onder C zijn eveneens het gevolg van enige zetting van de aanbouw in combinatie met de wijze waarop de stalen balk is aangebracht. […] Deze stalen balk wordt aan de bovenzijde ingeklemd door het metselwerk van de bestaande achtergevel van de eerste verdieping terwijl deze balk aan de onderzijde rust op het metselwerk van de aanbouw dat ten gevolge van enige zetting iets naar achteren is verplaatst. De twee scheuren als genoemd onder C houden hiermee verband. Deze (geringe) scheuren doen niet af aan de samenhang van de constructie. […]”
Met betrekking tot de scheuren 1 t/m 5: “
[…] scheur 1[is]
niet te herleiden […] tot de bouwwerkzaamheden door [geïntimeerde] , maar het gevolg is van thermische werking van het metselwerk. […]
De aard van de scheuren 2, 3 en 4 in de achtergevel duidt op enige zitting van het metselwerk. De meest voor de hand liggende oorzaak van deze scheurvorming (en feitelijk de enig denkbare oorzaak) is het openbreken van de achtergevel ten behoeve van het aanbrengen van een stalen balk voor de aanbouw. Hierbij is kennelijk het metselwerk niet steeds in voldoende mate ondersteund geweest waardoor een zeer geringe zetting heeft plaatsgevonden met enige scheurvorming tot gevolg.”
De laatste scheur
“[…] is veroorzaakt door enige werking op de aansluiting tussen het lood en het metselwerk, waardoor lang de voeg een scheurtje is ontstaan. Een dergelijke werking is onvermijdelijk en doet niet af aan de deugdelijkheid van samenhang van de constructie en is daarom niet als gebrek aan te merken. […]”
4. Op drie punten vertoont het werk volgens de deskundige schade ten gevolge van werk dat niet is uitgevoerd naar eisen van goed en deugdelijk werk.
5. De scheuren in de binnenwanden van de aanbouw:
“[…] Hier dient het stucwerk van de wanden gerepareerd te worden waarbij het aan te bevelen is om op de overgang van de bestaande woning naar de aanbouw een dilatatie aan te brengen in de afwerking, die overeenkomt met de dilatatie in de constructie. […] De kosten die hiermee gemoeid zijn worden geraamd op […] € 1.744,00 incl. BTW […]”
6. De scheuren 2, 3 en 4 in de achtergevel op de verdieping:
“[…] Herstel dient hier te bestaan uit reparatie van de gescheurde voegen. De kosten die hiermee gemoeid zijn, worden geraamd op […] € 726,00 incl. BTW […]”
7. Een vochtplek rond de uitloop van de hemelwaterafvoer in de achtergevel van de aanbouw:
“[…] Hier dient het herstel te bestaan uit het beter afdichten van de aansluiting tussen de uitloop en de hemelwaterafvoer. Het gaat hier om een eenvoudig te verhelpen manco. De kosten die hiermee gemoeid zijn, worden geraamd op […] € 72,60 incl. BTW […]”
3.11.
Op 2 december 2022 heeft [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna te noemen: [partij-deskundige 3]) op verzoek van [appellant] onderzoek gedaan vanwege de scheurvorming in de bestaande woning en de door [geïntimeerde] gerealiseerde aanbouw. In zijn rapportage van 10 februari 2023 beschrijft [partij-deskundige 3] wat hij heeft waargenomen, met een toelichting, en welke conclusies hij daaraan verbindt.
3.12.
Op 29 augustus 2023 heeft op verzoek van [appellant] nader onderzoek plaatsgevonden door [partij-deskundige 3]; op dezelfde datum heeft [appellant] van [partij-deskundige 3] een aanvullende rapportage ontvangen. Op verzoek van [appellant] heeft [partij-deskundige 3] zijn eerdere rapport waar nodig aangevuld (onder meer met verwijzing naar het Kiwa arrest, het Bouwbesluit, en de NPR 9096 “Steencontructies”). [partij-deskundige 3] komt tot de volgende conclusies:
“[…] Uit de hiervoor omschreven waarnemingen en daarbij gegeven toelichting kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
-
door de hoofdaannemer zijn geen bouwkundige tekeningen, principedetails, constructietekeningen en constructietekeningen aangeleverd.
Dit is een tekortkoming van de hoofdaannemer, die had dit (om de stabiliteit van de woning te kunnen aantonen) moeten verzorgen.
-
er is een PS-isolatievloer toegepast, waarvan de voorgespannen betonnen liggers voldoende opleglengte op de betonnen funderingsbalk moet hebben.
Omdat de opleglengte van de liggers onvoldoende is, liggen de vloerbalken slechts voor een klein deel op de fundering (en rusten ze verder grotendeels op de PS funderingsbekisting), wat niet alleen consequenties heeft voor de draagkracht van de betonvloer, maar ook voor de stabiliteit van de binnenmuur (want die staat dus niet boven de fundering, maar op de slechts deels daarop rustende betonvloer)
Dat is niet correct, en een tekortkoming van de hoofdaannemer.
-
er is een stalen balk toegepast, welke niet is opgelegd op de bestaande gevel, maar op het metselwerk van de aanbouw.
Dit is bouwkundig niet correct, waardoor de stabiliteit van de woning in gedrang komt, wat eveneens een tekortkoming van de hoofdaannemer.
-
de aangebrachte loodslabbe maakt deel uit van een oplossing voor o.a. het waterdicht maken van de horizontale aansluiting van de gerealiseerde aanbouw op de bestaande woning. Maar dit is onderdeel van verschillende voorzieningen. In dit geval heeft de lintvoeg een specie afwerking gekregen in plaats van de benodigde en voorgeschreven flexibele voegafwerking.
Dit is niet correct en een tekortkoming van de hoofdaannemer.
Uit door de opdrachtgever geleverde foto's kunnen hieraan nog de volgende conclusies worden toegevoegd:
-
er zijn sparingen in de funderingsbalken van de achtergevel van de bestaande woning gemaakt voor ventilatie van de kruipruimte.
Deze behoren echter gemaakt te worden in de bestaande spouwmuur van de achtergevel.
Door het boren in de funderingsbalk wordt ook onnodig risico genomen de wapening in de funderingsbalk te beschadigen, en daarmee de draagkracht van de fundering te verminderen.
-
het binnenspouwblad sluit niet aan op onderkant dak. Dit is niet conform de SBR referentiedetails. De gewenste isolatiewaarde wordt hierdoor niet bereikt.
-
er ontbreekt isolatie boven de pui in de achtergevel van de aanbouw.
-
de scheurvorming of kanteling van de aanbouw kan (mede) oorzaak zijn van heipalen die te kort zijn. Dit kan echter zonder destructief onderzoek niet definitief worden vastgesteld. […]”
3.13.
De totale herstelkosten raamt [partij-deskundige 3] op een bedrag van € 10.000,00 exclusief btw. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
PS-isolatievloer voldoende opleglengte geven
- sloopwerkzaamheden € 500,00 exclusief btw
- ruimte vrij maken voor stalen kolommen aan weerszijden aangebrachte stalen liggen
- gipsplafond aanbouw verwijderen
- herstelwerkzaamheden € 800,00 exclusief btw
- aanbrengen stalen liggers onder PS isolatievloer
- herstellen open gegraven ruimte voor funderingsbalk
Stalen ligger aanpassen naar stalen portaal
- sloopwerkzaamheden € 1.500,00 exclusief btw
- voldoende vrij graven funderingsbalk om kruipruimte
- aanbouw te bereiken en stalen liggers aan te brengen
- herstelwerkzaamheden € 6.000,00 exclusief btw
- aanbrengen 2 stalen kokerprofielen op funderingsbalk voor bestaande stalen ligger
- herstellen begane grondvloer ter plaatse van aangebrachte kolommen
- aanbrengen isolatie boven het plafond en binnen tegen de gevels van de aanbouw
- herstellen scheuren stucwerk in de wand
- aftimmeren kokerprofielen (hout en gisplaat)
- aanbrengen gipsplaten plafond in de aanbouw
- stucen plafond en wand in aanbouw
aansluiting aanbouw op bestaande bebouwing
- sloopwerkzaamheden € 500,00 exclusief btw
- verwijderen voegwerk boven loodslabbe plat dak aanbouw
- herstelwerkzaamheden € 700,00 exclusief btw.
- aanbrengen compri band in de dilatatievoegen aanbouw en afwerken met kitvoeg
- loodslabbe plat dak aanbouw aankloppen en aanbrengen flexibele kit
- voegwerk herstellen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1.
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de rechtbank:
  • voor recht verklaart dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst tot aanneming van werk;
  • [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van vervangende schadevergoeding (het bedrag dat redelijkerwijs noodzakelijk is om de door [geïntimeerde] gerealiseerde uitbouw te laten herstellen), en daartoe een redelijk voorschot te betalen althans nadere zekerheid te stellen;
  • [geïntimeerde] op grond van artikel 843a Rv veroordeelt aan [appellant] een afschrift te verstrekken van alle informatie en/of bescheiden met betrekking tot de realisatie van de uitbouw (waaronder doch niet uitsluitend bouwtekeningen, constructie- en/of funderingsberekeningen, wapeningsplannen, paalspecificaties en registratiegegevens van het heien zelf);
  • [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
Volgens [appellant] is [geïntimeerde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit
hoofde van de overeenkomst van aanneming van werk, omdat de uitgevoerde werkzaamheden
dan wel de gekozen constructievorm scheurvorming in (de uitbouw van) de woning heeft
veroorzaakt. [appellant] heeft zijn stellingen onderbouwd met verwijzing naar een rapportage van
[partij-deskundige 2]. [geïntimeerde] heeft betwist dat sprake is van ondeugdelijk uitgevoerd
werk en heeft de inhoud van voornoemd rapport van [partij-deskundige 2] bestreden met verwijzing naar de
conclusie van [partij-deskundige 1]: de oorzaak van de scheurvorming moet volgens hem worden
gevonden in externe, van [geïntimeerde] onafhankelijke, oorzaken.
4.3.
De rechtbank heeft de hiervoor al genoemde deskundige benoemd (ing. [gerechtsdeskundige], van [bedrijfsnaam 3]). De rechtbank heeft met overneming van de bevindingen van deze deskundige geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat de constructie van de aanbouw gebreken vertoont. Wel is komen vast te staan dat er gebreken zijn in de afwerking van de aanbouw en dat een deel van de scheuren in de achtergevel op de eerste verdieping het gevolg is van de uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank heeft daarom voor recht verklaard dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de met [appellant] gesloten overeenkomst van aanneming van werk doordat hij bij de afwerking aan de binnenzijde van de aanbouw onvoldoende rekening heeft gehouden met optredend verschil in zetting tussen de aanbouw en de oorspronkelijke woning en doordat het metselwerk aan de achtergevel is gaan zetten, omdat het metselwerk niet steeds in voldoende mate ondersteund is geweest. Daarnaast is [geïntimeerde] veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 3.470,00 wegens vervangende schadevergoeding (bestaande uit de door de deskundige begrote herstelkosten van € 2.470,00 en de door de rechtbank ingeschatte door een derde te verrichten herstelkosten van € 1.000,00). Tot slot is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten (waaronder de kosten voor het deskundigenbericht).

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1.
[appellant] is onder aanvoering van één grief in hoger beroep gekomen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte in rov. 2.8. van het eindvonnis overwogen en/of geconcludeerd dat de rapportage van de deskundige concludent is en dat er geen redenen zijn de bevindingen van de deskundige niet over te nemen. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van rov. 3.1. en 3.2. van het eindvonnis van de rechtbank, uitbreiding van de toegewezen verklaring voor recht met diverse andere tekortkomingen, en tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een vervangende schadevergoeding van minimaal € 15.570,00 (waarvan € 3.470,00 al is toegewezen en nog een bedrag van € 12.100,00 inclusief btw door [geïntimeerde] aan hem moet worden voldaan voor stalen balken ondervloer, stalen portaal, en herstel lintvoeg boven loodslabbe).
5.2.
In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] vier grieven tegen het eindvonnis aangevoerd. De bezwaren van [geïntimeerde] richten zich op het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van verjaring (grief I), dat de brief van 8 september 2017 moet worden aangemerkt als een stuitingshandeling (grief II), en het oordeel dat [geïntimeerde] de herstelkosten (grief III) en de proceskosten (grief IV) moet betalen. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellant] zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep (waaronder de kosten van de deskundige).

6.Beoordeling in hoger beroep

Verjaring

6.1.
Het hof zal eerst het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] te bespreken, namelijk zijn beroep op verjaring op grond van artikel 7:761 BW (grief I en II in incidenteel hoger beroep). Volgens [geïntimeerde] is de vordering van [appellant] , gelet op het bepaalde in artikel 7:761 BW verjaard in 2017/2018 en is de rechtbank hier ten onrechte aan voorbijgegaan. Het hof overweegt als volgt.
6.2.
Op grond van artikel 7:761 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Deze termijn begint te lopen na de ontvangst door de aannemer van het protest van de opdrachtgever ter zake van een gebrek in het opgeleverde werk. De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis kan onder meer worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW). Deze schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee moet houden dat hij de beschikking houdt over de gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. Bij de beoordeling of de mededeling aan de in artikel 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, dient niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval (vergelijk: ECLI:NL:HR:2015:2741).
6.3.
[appellant] heeft zich medio 2015/2016 tot [geïntimeerde] gewend met klachten over scheurvorming in het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk. In de daaropvolgende periode hebben partijen contact onderhouden over (het verrichten van onderzoek naar) de (mogelijke) oorzaak van de door [appellant] geconstateerde scheurvorming. Bij brief van 22 maart 2017 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht dat hij van mening is dat geen sprake is van een gebrek in het door hem uitgevoerde werk. Bij brief van 8 september 2017 heeft DAS Rechtsbijstandsverzekeraar (hierna: DAS) namens [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende bericht:
“[…]
Enige tijd geleden hebt u een uitbouw gerealiseerd aan de woning van cliënt. Deze uitbouw lijkt thans te verzakken, althans er zijn meerdere grote scheuren waarneembaar. U bent hier meerdere malen van in kennis gesteld, doch lijkt u een andere mening te zijn toegedaan dan cliënt.
Om vast te stellen welke schade er aanwezig is, wat de omvang daarvan is en wie hiervoor aansprakelijk is zal cliënt op korte termijn een onafhankelijke deskundige inschakelen. U zult en uitnodiging ontvangen om aanwezig te zijn bij deze expertise en ik adviseer u om van deze gelegenheid gebruik te maken. […]”
6.4.
[geïntimeerde] is vervolgens aanwezig geweest bij de expertise, die plaatsvond op 27 oktober 2017. Daarna heeft [geïntimeerde] op 30 maart 2019 een brief van de advocaat van [appellant] ontvangen waarin hij in gebreke is gesteld (zie hiervoor onder rov. 3.7). Gelet op het voorgaande spitst de vraag of sprake is van verjaring zich toe op de vraag of de verjaring met de brief van DAS van 8 september 2017 is gestuit. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. In deze brief, die is geschreven door DAS (de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] ), wordt met zoveel woorden een onderzoek aangekondigd waarin zal worden vastgesteld welke schade aanwezig is, wat de omvang daarvan is en wie daarvoor aansprakelijk is. Daarmee is deze brief een voldoende duidelijke waarschuwing aan [geïntimeerde] dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee moet houden dat hij de beschikking moet houden over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich behoorlijk kan verweren tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door [appellant] ingestelde vordering. De verjaring van de vordering van [appellant] is met de brief van 8 september 2017 gestuit en [geïntimeerde] is bij brief van 30 maart 2019 tijdens een nieuwe (verjarings)periode van twee jaar tijdig in gebreke gesteld.
6.5.
Voor zover [geïntimeerde] in de toelichting op grief I in het incidenteel hoger beroep (onder randnummer 27) nog betoogt dat de verjaringstermijn van artikel 7:761 lid 1 BW eerder dan medio 2015/2016 is aangevangen omdat [appellant] ‘
vrij snel na de realisering van de aanbouw’, in de periode april-mei 2012, ‘
scheuren [heeft] geconstateerd en dat vrijwel meteen telefonisch bij [geïntimeerde] [heeft] gemeld en ook daarna meerdere malen [heeft] geklaagd’gaat het hof daaraan als niet voldoende concreet onderbouwd voorbij.
- conclusie: geen verjaring6.6. Dit alles leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [appellant]
nietzijn verjaard. De incidentele grieven I en II van [geïntimeerde] slagen daarom niet.
Gestelde gebreken in het werk6.7. Partijen verschillen van mening over de vraag of [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en als gevolg daarvan schadevergoeding aan [appellant] verschuldigd is. De vraag die moet worden beantwoord is of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellant] gestelde gebreken in het werk (kort gezegd: scheurvorming).
6.8.
De deskundige heeft in reactie op de door de rechtbank aan hem voorgelegde vragen geconcludeerd zoals hiervoor in rov. 3.10 samengevat is weergegeven. [appellant] trekt de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige – waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd – in twijfel. De door [appellant] ingeschakelde deskundige, [partij-deskundige 3], heeft kritiek geuit op de conclusies van de deskundige (zie hiervoor rov. 3.12) en toegelicht wat volgens hem de kosten zijn om de door hem geconstateerde gebreken in het werk te herstellen (zie hiervoor rov. 3.13). [geïntimeerde] betwist de juistheid van de bevindingen van [partij-deskundige 3] gemotiveerd en acht deze strijdig met de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige.
6.9.
De rapporten van [partij-deskundige 3] (zie hiervoor rov. 3.11 en 3.12) zijn voor het hof aanleiding de (door de rechtbank benoemde) deskundige nadere vragen te stellen, namelijk:
a. Geven de rapportages van [partij-deskundige 3] van 23 maart 2023 (productie 1 bij akte van [appellant] van 27 juni 2023) en 29 augustus 2023 (productie 5 bij memorie van grieven) aanleiding uw standpunt(en) in uw deskundigenrapportage van 22 juni 2021 te herzien? Wilt u uw antwoord motiveren (dus: waarom wel/niet)?
b. Heeft u nog andere opmerkingen waarvan het hof naar uw oordeel kennis dient te nemen?
De deskundige zal worden gevraagd zijn antwoord uit te werken in een aanvullend deskundigenrapport.
Met betrekking tot het voorgenomen deskundigenbericht
6.10.
De griffier van het hof heeft de door de rechtbank benoemde deskundige benaderd. Partijen zijn vervolgens per e-mail in de gelegenheid gesteld zich desgewenst uit te laten de door de deskundige opgegeven kostenbegroting (€ 2.323,20 inclusief btw). Partijen hebben binnen de aan hen gegeven termijn geen bezwaren geuit tegen de kostenbegroting.
6.11. De kosten van het voorschot dienen op grond van artikel 195 Rv door [appellant] te worden gedragen.
Raadsheer-commissaris
6.12.
Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen mr. R.A. van der Pol. Het hof zal bepalen dat de deskundige zijn onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, maar indien de raadsheer-commissaris daartoe aanleiding ziet, onder zijn leiding.
6.13.
Indien de deskundige vragen heeft over de inhoud van zijn opdracht of over de te volgen procedure, kan hij zich wenden tot de raadsheer-commissaris via de contactpersoon mevr. mr. [contactpersoon], e-mailadres: [e-mailadres 1], onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer. De contactpersoon of de raadsheer-commissaris zal de deskundige berichten.
Het vervolg van de procedure
6.14.
In afwachting van het aanvullend deskundigenbericht wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Nadat de deskundige zijn aanvullend rapport heeft ingeleverd, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld daarop bij memorie na aanvullend deskundigenbericht te reageren.

7.Beslissing

Het hof:
7.1.
beveelt een aanvullend onderzoek door de door de rechtbank benoemde deskundige,
de heer ing. [gerechtsdeskundige]
[bedrijfsnaam 3]
[adres 2]
[telefoonnummers]
emailadres: [e-mailadres 2]
ter beantwoording van de onder rov. 6.9 genoemde vragen;
7.2.
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. R.A. van der Pol en bepaalt dat de deskundige zijn onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, maar indien de raadsheer-commissaris daartoe aanleiding ziet, onder zijn leiding;
7.3.
bepaalt dat de deskundige bij het verrichten van zijn werkzaamheden naast de normen van zijn beroepsgroep tevens de leidraad deskundigen in civiele zaken in acht dient te nemen;
7.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zendt;
7.5.
bepaalt dat [appellant]
vóór 4 februari 2025kopieën van de overige processtukken aan de deskundige zal doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
7.6.
wijst partijen er op dat indien zij schriftelijke opmerkingen of documenten aan de deskundige doen toekomen, daarvan ook (terstond) een afschrift aan de wederpartij moet verstrekken;
7.7.
bepaalt dat de deskundige een voorschot toekomt van € 2.323,20 inclusief btw;
7.8.
bepaalt dat [appellant] als voorschot op de kosten van de deskundige voornoemd bedrag dient te voldoen; hiertoe ontvangt [appellant] een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) met betaalinstructies; het bedrag moet worden voldaan binnen twee weken na ontvangst van die nota;
7.9.
bepaalt dat de deskundige pas zal aanvangen met het aanvullend onderzoek
nadatde griffier van het hof hem heeft bevestigd dat voormeld voorschot door het LDCR is ontvangen;
7.10.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk ondertekend bericht (het aanvullend deskundigenbericht)
vóór 29 april 2025ter griffie handel van dit hof (Civiel recht, griffie handel, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A) zal deponeren
7.11.
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijke bericht moet daarom blijken:
  • dat de deskundige partijen in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen waarvan de inhoud in het bericht moet worden vermeld;
  • dat de deskundige, voordat hij een definitief rapport gaat opstellen, partijen een conceptrapport heeft gestuurd en hij partijen daarbij in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarvan de inhoud in het definitieve bericht moet worden vermeld;
7.12.
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van ‘200.324.715/01 ( [appellant] / [geïntimeerde] )’;
7.13.
verwijst de zaak naar de rol van
29 april 2025voor aanvullend deskundigenbericht. Indien de deskundige zijn schriftelijk bericht niet vóór deze datum kan deponeren, dient de deskundige uiterlijk twee weken voor deze datum aan de raadsheer-commissaris te verzoeken om een nadere datum voor het deponeren van het deskundigenbericht, via de griffie handel van dit hof (zie hiervoor);
7.14.
bepaalt dat de zaak nadat de deskundige het schriftelijk bericht heeft gedeponeerd, naar de rol zal worden verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellant] , en vervolgens voor antwoordmemorie na deskundigenbericht aan de zijde van [geïntimeerde] ;
7.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.G.C. Veneman, R.A. van der Pol, en E.H. Pijnacker Hordijk en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.