In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen in Noordwijk. De belanghebbende, Stichting [X] te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 1.004.000. De belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en vroeg om een herziening naar € 899.000. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De Heffingsambtenaar had een matrix overgelegd ter onderbouwing van de waarde, maar het Hof constateerde inconsistenties in de gegevens en onvoldoende onderbouwing van de gebruikte variabelen. De belanghebbende had op haar beurt ook geen onderbouwing gegeven voor de door haar bepleite waarde. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 950.000, en de uitspraak van de rechtbank en de beschikking van de Heffingsambtenaar vernietigd. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten van de belanghebbende.