ECLI:NL:GHDHA:2025:131
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-beschikking en vergoeding immateriële schade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een huurder, tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de WOZ-beschikking van zijn woning. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 230.000 voor het kalenderjaar 2021. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. Belanghebbende stelde dat de redelijke termijn van berechting was overschreden en vroeg om schadevergoeding. Het Hof heeft de zaak behandeld op 21 november 2024, waarbij belanghebbende via MS Teams deelnam. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen financieel belang had bij de verlaging van de WOZ-waarde, omdat er geen bewijs was dat hij als huurder een financieel voordeel zou behalen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen recht op vergoeding van immateriële schade bestond, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hij een financieel belang had bij de WOZ-waarde. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het Hof zag geen aanleiding voor proceskostenvergoeding of vergoeding van griffierecht.