Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
[betrokkene 1],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] Holding B.V.,
3.ABN AMRO Bank N.V.,
4.Volksbank N.V.,
1.De zaak in het kort
2.Het procesverloop
3.De feiten
(terug)koopprijs bedroeg in totaal € 4.170.307,92, opgebouwd als volgt:
DEFINITIES:
Sommatie en ingebrekestelling
In vervolg op mijn mail van 17 april jl. en in antwoord op uw brief van 16 april 2020 (bijlage) bericht ik u als volgt.
4.De procedure bij de rechtbank
5.De vordering en het verweer in hoger beroep
6.6. De beoordeling in hoger beroep
)
) kan wegens benadeling slechts worden vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn.”
een voornemenvan SNS tot het aanbieden van de desbetreffende panden op de veiling van 7 oktober 2016 in het geval vóór die datum geen overeenstemming over een onderhandse verkoop zou zijn bereikt. Onder die omstandigheden valt volgens hem niet in te zien waarom bij de beoordeling of sprake is van benadeling zou moeten worden uitgegaan van de executiewaarde van de SNS-portefeuille.
Mr. Hoving q.q. stelt, onder overlegging van taxatierapporten (producties 53-63 bij memorie van grieven), dat de executiewaarde van de SNS-portefeuille volgens de laatst bekende taxaties (verricht in de periode 2009-2015) € 2.854.000 was (memorie van grieven onder 93). Volgens SNS bedroeg de in 2016 getaxeerde executiewaarde van de SNS-portefeuille € 1.198.000. Verder heeft SNS in dit verband naar voren gebracht dat haar (opeisbare) vordering op [betrokkene 1] in juni 2016 € 2.155.720,19 beliep en dat in de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat SNS [betrokkene 1] finale kwijting verleent. Volgens [geïntimeerde 1] c.s. zijn de door [betrokkene 1] gestelde taxatiewaarden van de panden uit de SNS-portefeuille niet realistisch: [betrokkene 1] liet deze taxatierapporten volgens [geïntimeerde 1] c.s. opstellen met hoge waarden om zo financiers aan te trekken. Hij wijst erop dat in geval van een executoriale verkoop van de portefeuille, SNS aan [betrokkene 1] geen finale kwijting zou hebben verleend. Ook voert [geïntimeerde 1] c.s. aan dat de SNS-portefeuille belast was met een hypotheek voor een vordering van een derde (de heer [… 1] ) die na de overdracht van de portefeuille daarop bleef rusten. Deze crediteur heeft bij de curator een vordering ingediend van € 67.955,53. Naar [geïntimeerde 1] c.s. stelt, heeft hij bij de aankoop van de SNS-portefeuille andere crediteuren, die beslag op de portefeuille hadden gelegd, betaald. Wat betreft de panden [adressen] voert [geïntimeerde 1] c.s. aan dat de taxatie ten onrechte is gebaseerd op de marktwaarde na verbouwing, terwijl die verbouwing niet heeft plaatsgevonden, en verder dat hij voor € 512.207,93 facturen heeft betaald voor onderhoud en renovatie van deze panden. Wat betreft de (leegstaande) woning [adres 3] stelt [geïntimeerde 1] c.s. dat deze pas weer te verhuren is na renovatie (volgens een overgelegde offerte) van € 76.556,70.
waarbij het opleveringsniveau hoogwaardig is. Anders gezegd, strak gestucte wanden en plafonds, logische en ruime indeling kamers en buitenzijde (balkon/terras) eveneens in de strakke afwerking wordt meegenomen. Eveneens zal de entree, zoals besproken en volgens planning ook gaat plaatsvinden, opgeknapt worden waardoor dit ook een ander soortige koper aantrekt.” Gelet op de toestand waarin het appartement zich bevond, is de in dit verkoopvoorstel genoemde marktwaarde niet als realistisch te beschouwen. [geïntimeerde 1] c.s. heeft zich onder meer beroepen op de waardeverklaring van beëdigd makelaar [makelaar] van 18 augustus 2016, die hij heeft overgelegd (productie 66). Volgens deze waardeverklaring bedroeg de marktwaarde van het appartement aan de [adres 1] , in de staat waarin het zich toen bevond, € 250.000. Mede in aanmerking genomen dat de WOZ-waarde in 2016 € 220.000 bedroeg, moet deze waardeverklaring van een beëdigd makelaar als objectief en realistisch worden beschouwd. Het hof gaat dan ook uit van die marktwaarde ten tijde van de verkoop aan [geïntimeerde 2] . Het feit dat [geïntimeerde 1] c.s. het appartement in 2019 voor € 378.000 heeft verkocht leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is immers dat het appartement zich toen in dezelfde slechte staat bevond – [geïntimeerde 1] c.s. stelt dat het in die staat onverkoopbaar was en ook dat hij kosten heeft gemaakt, onder meer voor schilderwerk – terwijl, mede gelet op de ontwikkeling van de WOZ-waarde van het appartement, de onroerendgoedprijzen sindsdien zijn gestegen. Aangezien [geïntimeerde 2] het appartement heeft gekocht voor € 275.000, moet worden aangenomen dat dit toentertijd een marktconforme onderhandse verkoopprijs was. In ieder geval heeft mr. Hoving q.q. geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan [geïntimeerde 1] c.s. wist of behoorde te weten dat hij door de koop van het appartement voor deze prijs schuldeisers van [betrokkene 1] zou benadelen.
jouw stenen (…) willen financieren tegen markconforme voorwaarden.” Die e-mail kan niet zonder meer worden aangemerkt als een deugdelijke onderbouwing van de stelling dat [betrokkene 1] in staat was aan zijn betalingsverplichtingen jegens [geïntimeerde 1] c.s. te voldoen. De e-mail is te vaag en mr. Hoving q.q. heeft geen nadere toelichting gegeven op het bestaan en de inhoud van de door hem gestelde afspraak. De e-mail dateert bovendien van maanden nadat [betrokkene 1] meedeelde over financiering te beschikken, terwijl de stelling van mr. Hoving q.q. dat het hier mogelijk gaat om een schriftelijke vastlegging van een eerder gemaakte afspraak, niet meer is dan een suggestie, zonder enige concrete onderbouwing. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde 1] c.s., heeft mr. Hoving q.q. op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan. Gevraagd naar de oorzaak van het faillissement heeft mr. Hoving q.q. ook niet kunnen verklaren dat, als dit krediet inderdaad beschikbaar was, desondanks op 31 augustus 2020 het faillissement van [betrokkene 1] is uitgesproken.
dat de bedoeling van partijen met de sleutelovereenkomst slechts was om overdrachtsbelasting te besparen, en niet om daadwerkelijk en zonder tegenprestatie de economische eigendom van het onroerend goed over te dragen. [betrokkene 1] heeft in ieder geval niet redelijkerwijs van [geïntimeerde 1] mogen verwachten dat hij, [geïntimeerde 1] , met het sluiten van de sleutelovereenkomst de economische eigendom van zijn onroerend goed in de gegeven omstandigheden zonder tegenprestatie aan [betrokkene 1] heeft willen overgedragen.” Op die grond is het beroep op de sleutelovereenkomst van mr. Hoving q.q. afgewezen (Hof Den Haag 4 april 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:611).