ECLI:NL:GHDHA:2024:694

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.320.088/01 en 200.320.091/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Algerijns echtscheidingsvonnis en verzoek tot partneralimentatie

In deze zaak gaat het om een echtscheidingsprocedure met internationale aspecten tussen een man en een vrouw, beiden van Algerijnse nationaliteit, die in Nederland wonen. De vrouw heeft een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Den Haag, terwijl de man kort voor dit verzoek ook een echtscheidingsprocedure in Algerije is gestart. De rechtbank in Den Haag heeft de echtscheiding uitgesproken, maar de man is in hoger beroep gegaan, waarbij hij erkenning van het Algerijnse echtscheidingsvonnis verzoekt. Het hof oordeelt dat de echtscheiding in Algerije op 31 oktober 2022 onherroepelijk is geworden en dat deze erkenning in Nederland niet in strijd is met de openbare orde. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de erkenning van het Algerijnse vonnis, maar het hof oordeelt dat de erkenning niet kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse rechtsorde. Daarnaast is er een verzoek van de vrouw om partneralimentatie, waarbij het hof Nederlands recht toepast. De man heeft verzocht om de alimentatie te baseren op Algerijns recht, maar het hof oordeelt dat de vrouw recht heeft op alimentatie op basis van Nederlands recht. De man wordt verplicht om een alimentatie van € 1.662,- bruto per maand te betalen. Verder wordt de voormalige echtelijke woning aan de man toegewezen, met voorwaarden voor de overname en verdeling van de overwaarde. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.320.088/01 en 200.320.091/01
zaaknummer rechtbank : C/09/629371/ FA RK 22-3051
beschikking van de meervoudige kamer van 20 maart 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 15 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking. De man heeft bij de rechtbank verstek laten gaan.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 15 december 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 15 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Verder zijn bij het hof ingekomen:
van de zijde van de man:
- een e-mail van 20 november 2023, met bijlage;
- een e-mail van 28 november 2023, met bijlagen,
van de zijde van de vrouw:
- een e-mail van 17 november 2023, met bijlage;
- een e-mail van 28 november 2023, met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 november 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw is tevens bijgestaan door een tolk in de Engelse taal: [tolk] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2018 in [huwelijksplaats] , Algerije. Partijen hebben de Algerijnse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] , Algerije, op [huwelijksdatum] 2018;
- bepaald dat de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
- bepaald dat de man € 3.500,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- de beschikking tot zover, met uitzondering van de uitgesproken echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren en vast te stellen dan wel een beslissing in goede justitie te nemen en te bepalen dat:
-
echtscheiding
Het huwelijk van partijen bij beschikking van de rechtbank in Algerije van [datum] 2022 is ontbonden wegens scheiding en dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Algerijns recht van toepassing is.
-
onderhoudsbijdragen
Bij toepassing van het Algerijns recht, op het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in haar levensonderhoud te verkrijgen, niet kan worden beslist althans deze moet worden afgewezen.
Bij toepassing van het Nederlands recht, op het verzoek van de vrouw niet kan worden beslist althans moet deze worden afgewezen bij gebrek aan onderbouwing van het verzoek met bescheiden als ook vanwege het feit dat de vrouw niet heeft gesteld behoeftig te zijn.
-
woning
Het voortgezet gebruik van de woning en inboedel aan de man toe te wijzen met uitsluiting van de vrouw. Omdat de man meer belang heeft bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en hij in staat is de woning over te nemen en dat hij vanaf datum beschikking ook gebruik kan maken van de echtelijke woning.
-
verdeling
De echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld en hij de helft van de overwaarde aan de vrouw zal betalen. Daarbij zullen de eigenaars- en de gebruikerslasten en de gebruiksvergoeding niet in rekening worden gebracht bij de vrouw, indien het taxatierapport als uitgangspunt wordt genomen.
Kosten rechtens.
4.3
De vrouw verzoekt het hof de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.Beoordeling van het hoger beroep

Echtscheiding en uitspraak van de rechter in Algerije
5.1
De vrouw heeft op 11 mei 2022 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de rechtbank Den Haag, dat op 12 mei 2022 aan de man is betekend, hetgeen in de bestreden beschikking heeft geleid tot de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding.
5.2
De man is in hoger beroep gekomen en heeft gesteld dat de echtscheidingsprocedure door hem voor het eerst aanhangig is gemaakt in Algerije en beroept zich erop dat de rechtbank Den Haag, indien zij bekend was geweest met de procedure in Algerije, niet bevoegd was om de echtscheiding uit te spreken. De man heeft in dit verband een beroep gedaan op artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De man heeft gesteld dat hij op 4 mei 2022 een echtscheidingsprocedure in Algerije is gestart, dat de Algerijnse advocaat van de vrouw (in ieder geval) op de mondelinge behandeling op 29 september 2022 is verschenen, dat de advocaat van de vrouw de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 september 2022 aan de rechtbank in Algerije heeft overgelegd en dat de rechtbank in Algerije de echtscheiding op 31 oktober 2022 heeft uitgesproken. De door de rechtbank in Algerije uitgesproken echtscheiding is volgens de man onherroepelijk en is direct ingeschreven in de registers, welke registratie volgens de man ook volgt uit zijn overgelegde Algerijnse geboorteakte. Tijdens de zitting is het hof gebleken dat het verzoek van de man aldus verstaan dient te worden dat hij verzoekt om erkenning van het Algerijnse echtscheidingsvonnis van 31 oktober 2022 en vernietiging van de Nederlandse echtscheidingsbeschikking.
5.3
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw vraagt zich af welk belang de man heeft bij het hoger beroep tegen de door de rechtbank Den Haag uitgesproken echtscheiding en heeft verder naar voren gebracht dat het Algerijnse vonnis niet in aanmerking komt voor erkenning. Volgens de vrouw komt erkenning van het Algerijnse vonnis in strijd met de Nederlandse openbare orde omdat het verzoekschrift door de man aan de vader van de vrouw in Algerije is aangeboden en niet aan de in Nederland woonachtige vrouw. De vrouw concludeert dat de man hiermee doelbewust wilde zorgen dat alles weliswaar overeenkomstig de (Algerijnse) wet gebeurde, maar zonder dat de vrouw daarachter zou komen. De man wist immers dat de vrouw geen contact heeft met haar ouders in Algerije maar alleen met haar in Algerije wonende zus, maar de man heeft desondanks nagelaten zijn verzoek in Algerije aan het huisadres van haar zus te adresseren. Daarnaast blijkt volgens de vrouw de strijdigheid van het Algerijnse vonnis met de Nederlandse openbare orde uit de inhoud van het Algerijnse vonnis, aangezien daar alleen de man kan verzoeken om een echtscheiding. Tot slot is de uitspraak van de Algerijnse rechter, aldus de vrouw, in strijd met de openbare orde aangezien de vrouw het recht op alimentatie wordt onthouden omdat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.4
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding van de vrouw op 11 mei 2022 de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over burgerlijke zaken betreffende het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 3 lid 1 onder a, eerste gedachtestreepje, van de verordening Brussel II-bis (Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003).
5.5
Nu als zodanig geen grief is gericht tegen de toepassing in de bestreden beschikking van Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zal het hof ook in hoger beroep uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht.
Erkenning van door de Algerijnse rechter verkregen huwelijksontbinding?
5.6
Vast staat dat de echtscheiding tussen partijen in het Algerijnse vonnis op 31 oktober 2022 is uitgesproken en op diezelfde datum is ingeschreven en onherroepelijk is geworden. Tegen de uitspraak staat geen hoger beroep open. Tevens staat vast dat de in de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding door het ingestelde hoger beroep niet in kracht van gewijsde is gegaan en niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof zal dus allereerst beoordelen of voornoemde echtscheidingsuitspraak van de rechtbank in [plaats] , Algerije, van 31 oktober 2022 voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Erkenning van een beslissing van een Algerijnse rechter valt niet binnen het formele toepassingsgebied van de erkenningsregelingen van de Verordening Brussel II-bis, omdat het niet om een beslissing van een rechter van een EU-lidstaat gaat. Ook is er tussen Nederland en Algerije geen verdrag of andere regeling van kracht betreffende de rechtsmacht ten aanzien van echtscheiding. Aan de hand van het Nederlandse commune internationale privaatrecht zal dan ook moeten worden bepaald of de Algerijnse beslissing voor erkenning in aanmerking komt. Artikel 10:57, eerste lid, BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk in Nederland wordt erkend, indien zij tot stand is gekomen door de beslissing van een rechter en indien aan die rechter daartoe rechtsmacht toekwam. Artikel 10:59 BW bepaalt vervolgens onder meer dat ongeacht het bepaalde in artikel 10:57 BW aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Het hof bespreekt hierna de genoemde vereisten voor erkenning van de in Algerije tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk.
5.7
Bij het in artikel 10:57 BW genoemde vereiste dat de buitenlandse rechter die de echtscheiding heeft uitgesproken daartoe rechtsmacht toekwam, moet worden onderzocht of de rechtsmacht van de buitenlandse rechter is gebaseerd op een internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond. Het gaat hier om rechtsmachtcriteria die in scheidingszaken internationaal als min of meer aanvaardbaar worden beschouwd. Deze kunnen worden afgeleid uit de bevoegdheidsregelingen van de Verordening Brussel II-ter (voorheen Brussel II-bis) of het Haagse Verdrag van 1 juni 1970 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed (vgl. MvT Vaststellingswet,
Kamerstukken II2009/10, 32 137, nr. 3, p. 44, met verwijzing naar HR 27 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD4789). Het hof is in onderhavig geval van oordeel dat de rechtbank in Algerije rechtsmacht toekwam op basis van de nationaliteit van partijen, nu beide partijen de Algerijnse nationaliteit bezitten. Hiermee is naar het oordeel van het hof voldaan aan het vereiste dat de rechter rechtsmacht toekwam op een internationaal aanvaarde grond (vgl. Hof Amsterdam 5 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2145).
5.8
Bij het in artikel 10:57 BW genoemde vereiste van een ‘behoorlijke rechtspleging’ moet gedacht worden aan zaken als regelmatige en tijdige oproeping (betekening), recht op hoor en wederhoor en de vertegenwoordiging van partijen in de procedure (MvT Vaststellingswet,
Kamerstukken II2009/10, 32 137, nr. 3, p. 44). De voorwaarde van behoorlijke rechtspleging dient met name ter bescherming van de belangen van een partij die niet aan de echtscheiding heeft meegewerkt (zie ook
Asser/Vonken & Ibili 10-II2021/200). Het hof overweegt hierover als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de Algerijnse echtscheidingsprocedure het verzoekschrift van de man de vrouw niet rechtstreeks via de deurwaarder heeft bereikt. Dit verzoekschrift is aan de vader van de vrouw in Algerije aangeboden en de vader van de vrouw heeft de ontvangst en de handtekening voor ontvangst geweigerd. Desalniettemin is vast komen te staan dat de vrouw door middel van een eigen advocaat ten minste eenmaal is verschenen ter zitting van de rechtbank in Algerije en dat de rechtbank in Algerije via de advocaat van de vrouw heeft kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2022 waarin op verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. Aangezien de vrouw uiteindelijk vertegenwoordigd is geweest in de procedure in Algerije, is het hof van oordeel – wat verder ook van de gang van zaken betreffende de oproeping zij – dat er sprake is geweest van een behoorlijke rechtspleging.
5.9
Tot slot dient getoetst te worden aan artikel 10:59 BW dat bepaalt dat ongeacht het bepaalde in artikel 10:57 BW aan een in het buitenland tot stand gekomen huwelijksontbinding erkenning onthouden dient te worden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Volgens de wetsgeschiedenis is met ‘kennelijk onverenigbaar met de openbare orde’ tot uitdrukking gebracht dat sprake zal moeten zijn van een manifeste strijd met de waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden beschouwd. Dit betekent dat de openbare orde slechts in uitzonderlijke gevallen tegen de erkenning van een buitenlandse beslissing kan worden ingezet (MvT Vaststellingswet,
Kamerstukken II2009/10, 32 137, nr. 3, p. 45).
Het hof overweegt als volgt. De Nederlandse openbare rechtsorde verzet zich naar het oordeel van het hof niet tegen het in Algerije gedane verzoek tot echtscheiding en de door de rechtbank in Algerije uitgesproken echtscheiding tussen partijen. Hierbij dient bedacht te worden dat in dezelfde periode ook de vrouw om echtscheiding tussen partijen heeft verzocht, zij het in Nederland bij de rechtbank Den Haag. Volgens de vrouw komt erkenning van het Algerijnse vonnis in strijd met de Nederlandse openbare orde omdat het verzoekschrift door de man aan de vader van de vrouw in Algerije is aangeboden en niet aan de in Nederland woonachtige vrouw, omdat uit de inhoud van het vonnis van de Algerijnse rechter blijkt dat alleen de man kan verzoeken om echtscheiding en omdat de vrouw in Algerije het recht op alimentatie wordt onthouden aangezien uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren. Ter zitting bij het hof is door de vrouw aangegeven dat haar voornaamste bezwaar tegen erkenning van het Algerijnse vonnis is gelegen in de financiële waarborgen voor het geval erkenning zou betekenen dat de door haar in onderhavige procedure gevraagde nevenvoorzieningen niet meer zouden kunnen worden behandeld.
Het hof is van oordeel dat ook hetgeen door de vrouw is aangedragen niet maakt dat erkenning van de in Algerije tot stand gekomen huwelijksontbinding kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde zoals bedoeld in artikel 10:59 BW. De vrouw heeft aangevoerd dat met name haar verzoek tot partneralimentatie, als dat naar Algerijns recht zou worden beoordeeld, in strijd met de openbare orde komt. De door de vrouw in eerste aanleg bij de rechtbank Den Haag verzochte nevenvoorzieningen, zoals het verzoek tot partneralimentatie, kunnen door de Nederlandse rechter – ook in dit hoger beroep – behandeld worden en op het verzoek tot partneralimentatie is Nederlands recht van toepassing zoals blijkt uit het navolgende.
5.1
Art. 12 Rv bepaalt dat indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling kan aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Ten overvloede overweegt het hof dat art. 12 Rv in hoger beroep niet aan de orde is aangezien in hoger beroep is komen vast te staan dat inmiddels door de rechtbank in Algerije een onherroepelijke echtscheidingsbeslissing is gegeven waarvan geen hoger beroep in Algerije mogelijk is en er ten tijde van het hoger beroep dus geen echtscheidingszaak in Algerije aanhangig was.
5.11
Het voorgaande leidt ertoe dat de in Algerije verkregen ontbinding van het huwelijk tussen partijen per 31 oktober 2022 wordt erkend. De vrouw heeft dus geen belang bij haar inleidend verzoek tot echtscheiding en dat verzoek wordt alsnog afgewezen en de bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd voor zover daarin tussen partijen eveneens de echtscheiding is uitgesproken.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.12
Op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
5.13
De man stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat Algerijns recht van toepassing is op het verzoek tot partneralimentatie.
5.14
Artikel 15 van de Alimentatieverordening verwijst, evenals artikel 10:116 BW, voor het recht dat toepasselijk is op onderhoudsverplichtingen naar het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: het Haagse Protocol). Op grond van artikel 3 van dit Haagse Protocol zal het hof Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie, nu de vrouw als onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Ingangsdatum
5.15
Ingevolge artikel 1:156 lid 1 BW kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.
5.16
De rechter die de alimentatie vaststelt heeft een grote vrijheid in het bepalen van de ingangsdatum. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat de rechter in het algemeen behoedzaam gebruik moet maken van zijn bevoegdheid om een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht te wijzigen, met name als dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen terugbetalingsverplichting van de alimentatie die daarvoor is betaald of verhaald.
5.17
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de partneralimentatie bepaald op de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De bestreden beschikking is door het door de man ingestelde hoger beroep niet in kracht van gewijsde gegaan en dus is de echtscheiding ook niet ingeschreven. De bestreden beschikking wordt in dit hoger beroep, zoals blijkt uit het voorgaande, vernietigd voor zover daarin tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken. Het huwelijk van partijen is, blijkens de erkenning van de Algerijnse uitspraak van 31 oktober 2022, reeds ontbonden op [datum] 2022.
5.18
In het onderhavige geval vangt de termijn op grond van artikel 1:157 lid 6 BW tot het verstrekken van levensonderhoud – gelet op de erkenning van de in Algerije verkregen ontbinding van het huwelijk tussen partijen – naar het oordeel van het hof aan op de datum waarop de Algerijnse echtscheiding onherroepelijk is geworden, derhalve op 31 oktober 2022. De regel dat de echtscheiding tot stand komt door inschrijving van de beschikking in de (Nederlandse) registers van de burgerlijke stand binnen zes maanden nadat deze in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 1:163 BW), vormt immers geen constitutief vereiste voor een in het buitenland naar buitenlands recht uitgesproken ontbinding van het huwelijk.
5.19
Het hof acht het echter redelijk de ingangsdatum voor de eventueel vast te stellen partneralimentatie te bepalen op de datum van de beschikking van het hof, zijnde de datum waarop het hof beslist over de erkenning van de door de rechtbank in Algerije uitgesproken huwelijksontbinding tussen partijen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de man tot aan (in elk geval) de datum van de mondelinge behandeling bij het hof alle lasten van de echtelijke woning van partijen (van welke woning de vrouw sinds januari 2022 het exclusieve gebruik heeft en waarvoor zij ook geen gebruiksvergoeding aan de man betaalt) heeft voldaan. Indien er voor de vrouw eerder een financiële noodsituatie was ontstaan, had het op haar weg gelegen een voorlopige voorziening te vragen, hetgeen zij ook voor het eerst in hoger beroep had kunnen doen. De vrouw heeft dat niet gedaan. Het hof realiseert zich in dit kader dat inmiddels al ruim een jaar is verstreken sinds de door de rechtbank in Algerije uitgesproken en in Algerije ingeschreven huwelijksontbinding maar houdt dus bij de bepaling van de ingangsdatum er rekening mee dat de vrouw geen gebruiksvergoeding voor de woning betaalt en de man alle lasten betaalt (vgl. Hoge Raad 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:21, rov. 3.2.1-3.2.2).
De behoefte van de vrouw
5.2
Het hof overweegt als volgt. Het hof acht het redelijk in het onderhavige geval uit te gaan van de hofnorm. De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) van partijen gedurende de laatste jaren van het huwelijk en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon. Ten tijde van het huwelijk was alleen de man werkzaam (in loondienst). Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren. Er was derhalve sprake van een overzichtelijke situatie met een vast inkomen en een daarop gebaseerd uitgavenpatroon. Het hof heeft ter zitting de hofnorm uitdrukkelijk aan de orde gesteld. De vrouw heeft een behoefteberekening op grond van de hofnorm overgelegd en de man heeft zich niet verzet tegen het toepassen van die norm.
5.21
De man heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan in 2022, zoals door de vrouw gesteld, € 4.916,- per maand bedroeg, zodat het hof van dit inkomen zal uitgaan.
5.22
Voormeld netto gezinsinkomen leidt bij toepassing van de hofnorm tot een behoefte van de vrouw van € 2.950,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2024 is dat € 3.239,- netto per maand.
De behoeftigheid van de vrouw
5.23
Een onderhoudsverplichting als de onderhavige bestaat alleen bij behoeftigheid, oftewel het ontbreken van mogelijkheden om in de eigen behoefte te voorzien. Voor het bepalen van de behoeftigheid worden daarom de eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde in mindering gebracht op de behoefte, alsmede de redelijkerwijs te verwerven eigen inkomsten.
5.24
De man heeft aangevoerd dat de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende heeft onderbouwd en dat zij daarom in staat moet worden geacht in haar eigen behoefte te voorzien. De vrouw stelt dat zij op dit moment geen inkomen verwerft en kan verwerven, maar dat zij bezig is met een cursus met uitzicht op inkomen.
5.25
Het hof is van oordeel dat aan de zijde van de vrouw rekening gehouden kan worden met een verdiencapaciteit. Partijen zijn inmiddels al enige tijd uit elkaar, sinds begin 2022. Vast is komen te staan dat de vrouw over een zelfstandige verblijfsvergunning beschikt en mag werken, zo ook in het jaar 2023.
Aan de stelling van de vrouw dat zij in verband met psychische problemen niet in staat is om te werken, gaat het hof, bij gebreke van enige onderbouwing, voorbij.
Gezien de leeftijd van de vrouw (nu [x] jaar), de omstandigheid dat zij geen kinderen heeft te verzorgen, de opleiding van de vrouw (zij beschikt over twee masters en een derde opleiding), de huidige situatie op de arbeidsmarkt en haar talenkennis (de vrouw spreekt Engels, Frans en Arabisch) is het hof van oordeel dat de vrouw in redelijkheid in staat moet worden geacht in ieder geval inkomsten tot een bedrag ter hoogte van € 2.000,- netto per maand (vgl. het minimumloon) te verwerven om aldus gedeeltelijk in haar behoefte te voorzien. De vrouw stelt dat zij zich in het afgelopen jaar heeft ingespannen om een baan te vinden, maar dat zij telkens is afgewezen. De door de vrouw overgelegde (beperkt aantal) sollicitaties in 2023 tonen naar het oordeel van het hof echter onvoldoende aan dat zij zich, zoals van haar mag worden verwacht, breed heeft georiënteerd op de arbeidsmarkt en ook niet dat zij zich genoegzaam heeft ingespannen om enig inkomen te verwerven. De door de vrouw gestelde noodzaak om zich eerst te laten omscholen – de vrouw volgt sinds januari 2023 een cursus die opleidt tot [beroep] - acht het hof gelet op het opleidingsniveau van de vrouw en daarmee haar mogelijkheden onvoldoende aannemelijk om niet al eerder inkomsten te kunnen verwerven.
5.26
Gezien het voorgaande becijfert het hof de aanvullende behoefte van de vrouw op € 1.239,- netto per maand (3.239 - 2.000), hetgeen gelijk is aan € 1.662,- bruto per maand. Het hof acht het redelijk dat de man hierin voorziet voor zover hij daartoe voldoende draagkracht heeft.
5.27
Ter zitting is duidelijk geworden dat de vrouw haar cursus binnenkort zal afronden en dat aan het volgen van die cursus een baangarantie is gekoppeld. De ingangsdatum van deze baangarantie is gelegen tussen 1 maart 2024 en 1 september 2024. Het hof begrijpt dat aan de vrouw ook een inkomensgarantie is gegeven. De vrouw zal naar eigen zeggen een inkomen gaan verdienen van € 46.000,- –à € 48.000,- bruto per jaar. Gelet op de hierboven berekende behoefte kan zij vanaf dat moment geheel in haar eigen levensonderhoud voorzien. De vrouw heeft daarover ook zelf verklaard dat zij met dit inkomen in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw de man tijdig inlicht over voormelde wijzigingen in haar inkomenssituatie en de ingangsdatum daarvan.
5.28
Het hof zal hierna beoordelen of de man voldoende draagkracht heeft om te voorzien in de behoeftigheid van de vrouw.
De draagkracht van de man; forfaitaire berekeningswijze
5.29
Met ingang van 1 januari 2023 beveelt de Expertgroep Alimentatienormen een nieuwe rekenwijze aan voor de partneralimentatie: een forfaitaire berekeningswijze. Omdat de ingangsdatum van de partneralimentatie gelegen is na 1 januari 2023 en de inhoudelijke behandeling van het verzoek in hoger beroep na 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden, zal het hof de forfaitaire berekeningswijze in deze zaak toepassen.
5.3
Het inkomen van de man is niet in geschil en bedraagt € 75.946,- per jaar, inclusief vakantiegeld, waarbij rekening dient te worden gehouden met de 30%-regeling voor uit het buitenland ingekomen werknemers, zodat de man van zijn inkomen een gedeelte ter grootte van € 53.163,- bruto ontvangt en een gedeelte ter grootte van € 22.783,- netto ontvangt. Blijkens de aangehechte draagkrachtberekening levert dit een netto besteedbaar inkomen (NBI) op van € 5.204,- per maand.
5.31
Het hof zal voor de bepaling van de draagkracht van de man volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen de daarbij behorende draagkrachtformule 60% x [NBI - (0,3 x NBI + 1270)] toepassen. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI en wordt de alimentatieplichtige geacht de kosten van wonen uit dit budget te kunnen voldoen.
5.32
Het voorgaande leidt ertoe dat de man met ingang van de datum van deze beschikking voldoende draagkracht heeft voor de betaling van partneralimentatie van € 1.662,- bruto per maand. Blijkens de aangehechte inkomensvergelijking leidt betaling van deze bijdrage er niet toe dat de vrouw meer overhoudt dan de man. Het hof zal de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie dienovereenkomstig vaststellen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
Afwikkeling financiële gevolgen bij einde huwelijk
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.33
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen (artikel 5 van de Huwelijksvermogensrechtverordening (Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016. Vgl. in ander verband Hoge Raad 12 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:31).
5.34
Naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht is volgens de bestreden beschikking ingevolge het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 het Algerijns recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime als het recht van het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijkssluiting. Nu geen grief is gericht tegen de toepassing van het Algerijns recht op het huwelijksvermogensregime, zal het hof ook in hoger beroep daarvan uitgaan.
Verdeling woning
5.35
Naar Algerijns recht is er tussen partijen sprake van een algehele scheiding van goederen. Vast staat echter dat partijen de voormalige echtelijke woning in [adres] op beider naam, ieder voor de onverdeelde helft, hebben verkregen. Dit betreft een vrije mede-eigendom die niet het vermogensrechtelijke gevolg is van het huwelijk. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verzoeken van partijen met betrekking tot de na te noemen voormalig echtelijke woning betrekking hebben op de verdeling van een eenvoudige gemeenschap.
5.36
Voor de verdeling van de tot een eenvoudige gemeenschap behorende woning komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe (zie naast artikel 5 van de Huwelijksvermogensrechtverordening ook artikel 4 lid 3 Rv. Vgl. in ander verband Hoge Raad 12 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:31. En vgl. artikel 24 van Brussel I bis-verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012)). Nu deze woning is gelegen in Nederland, is op grond van artikel 10:127 lid 1 BW Nederlands recht van toepassing op de (goederenrechtelijke) verzoeken van partijen.
5.37
De rechtsbetrekkingen tussen partijen - als deelgenoten - worden beheerst door de eisen van de redelijkheid en billijkheid.
5.38
Als de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, kan de rechter de verdeling daarvan op grond van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen of de wijze van verdeling gelasten. Daarbij dient naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt of de wijze van verdeling gelast, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben verzocht en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren.
5.39
Het hof zal de verdeling van de gemeenschappelijke woning conform artikel 3:185 BW vaststellen. De man wil de woning toegedeeld krijgen. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ook de mogelijkheid wil onderzoeken om de woning toegedeeld te krijgen.
5.4
Het hof deelt de voormalige echtelijke woning toe aan de man. Het hof acht de man de meest gerede partij om de woning over te nemen, omdat hij over een bestendig inkomen beschikt - terwijl de vrouw op dit moment niet over een inkomen beschikt en het inkomen dat zij verwacht te gaan verwerven lager ligt dan dat van de man.
Peildatum waardering woning
5.41
Als peilmoment voor de waardering van tot een gemeenschap behorende goederen geldt de datum van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Aangezien het hof op de voet van artikel 3:185 BW de verdeling vaststelt, geldt de datum van de uitspraak van het hof als de datum van de verdeling (vgl. Hoge Raad 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722, rov. 3.3). Vast staat dat partijen geen waardepeildatum zijn overeengekomen. Het hof zal dus van de datum van de uitspraak van deze beschikking uitgaan voor de waardering van de woning. Een situatie waarin op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard, is naar het oordeel van het hof niet gebleken.
Spoorboekje
5.42
Het hof verwijst naar het in het dictum van deze beschikking opgenomen ‘spoorboekje’ waarin de wijze van verdeling en de voorwaarden waaronder nader worden uitgewerkt. Voor het geval de man niet binnen de gestelde termijn aan de in het ‘spoorboekje’ genoemde voorwaarden voldoet, zal het hof bepalen dat de vrouw de gelegenheid krijgt te onderzoeken of zij de woning wil en kan overnemen en als zij niet aan de in het spoorboekje gestelde voorwaarden voldoet dat de woning dient te worden verkocht. Voor dat laatste geval heeft het hof in het spoorboekje ook de te volgen weg bepaald.
5.43
Het hof zal bepalen dat bij de verdeling van de overwaarde de omvang van de hypothecaire geldlening ten tijde van de notariële levering aan de man, de vrouw of een derde in aanmerking moet worden genomen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
5.44
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en onder a Rv in verbinding met artikel 827 lid 1 onder d Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek van de man ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning als bedoeld in artikel 1:165 lid 1 BW (vgl. in ander verband Hoge Raad 12 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:31).
5.45
De man is van mening dat in de bestreden beschikking ten onrechte het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw is toegekend. Hij verzoekt blijkens de toelichting in zijn beroepschrift, uitsluitend en alleen indien het hof de uitspraak van de Algerijnse rechtbank van 31 oktober 2022 niet zou erkennen, het voortgezet gebruik van de woning en inboedel aan hem toe te wijzen met uitsluiting van de vrouw.
Aangezien het hof de uitspraak van de Algerijnse rechter wel erkent, komt het hof niet aan de beoordeling van het verzoek van de man toe. Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen. Ten overvloede wordt overwogen dat bovendien vast staat dat de man ten tijde van de in Algerije verkregen huwelijksontbinding op 31 oktober 2022 de woning niet bewoonde. Evenmin bewoonde hij de woning ten tijde van het hoger beroep. Ongeacht welk moment in deze situatie zal moeten worden aangemerkt als ‘ten tijde van de inschrijving van de beschikking’ in de zin van artikel 1:165 lid 1 BW, komt men zonder het genot van de echtelijke woning ook niet toe aan toepasselijkheid van de wettelijke bepaling.
Gebruiksvergoeding, eigenaars- en gebruikerslasten verbonden aan de woning
5.46
De man heeft in hoger beroep in zijn petitum verzocht dat: “De echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld en hij de helft van de overwaarde aan de vrouw zal betalen. Daarbij zullen de eigenaars- en de gebruikerslasten en de gebruiksvergoeding niet in rekening worden gebracht bij de vrouw, indien het taxatierapport als uitgangspunt wordt genomen.” Uit het lichaam van zijn beroepschrift in samenhang bezien met zijn petitum volgt dat de man enerzijds een gebruiksvergoeding en een vergoeding voor de eigenaars- en gebruikerslasten verzoekt en anderzijds dat hij de vrouw wil tegemoet komen omdat zij geen inkomen heeft door de bedragen te verrekenen met het bedrag dat de vrouw mogelijk zou toekomen uit de overwaarde/uitkoop van de woning, dan wel door de eigenaars- en de gebruikerslasten en de gebruiksvergoeding niet in rekening te brengen. Dit laatste koppelt de man aan de voorwaarde dat het taxatierapport, dat door hem zou worden ingediend, als uitgangspunt wordt genomen. De man heeft in het hoger beroep echter geen taxatierapport meer ingediend. Nu dat taxatierapport ontbreekt, komt het hof aan een beoordeling van de verzoeken van de man toe.
5.47
Het hof overweegt wat betreft de gebruiksvergoeding als volgt. Voor het gebruik door de vrouw van de gemeenschappelijke echtelijke woning, heeft de man de door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding niet geconcretiseerd. Deze gebruiksvergoeding zou de man volgens zijn beroepschrift berekenen aan de hand van een taxatierapport, dat hij echter niet meer heeft ingediend. Vast staat dat de vrouw vanaf januari 2022 alleen het gebruik heeft (gehad) van deze woning. Artikel 3:169 BW heeft mede tot strekking de deelgenoot die een goed met uitsluiting van een andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken is van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Daarbij dienen op grond van artikel 3:166 BW de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen, tot maatstaf. De redelijkheid en billijkheid brengen naar het oordeel van het hof in dit geval mee dat de vrouw geen gebruiksvergoeding aan de man behoeft te betalen, te meer nu het hof in deze beschikking bepaalt dat de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie de datum van de beschikking van het hof zal zijn. Bij de bepaling van deze ingangsdatum is er door het hof rekening mee gehouden dat de vrouw geen gebruiksvergoeding voor de woning heeft betaald.
5.48
Het hof overweegt ten aanzien van de door de man verzochte terugbetaling door de vrouw van de door hem betaalde eigenaarslasten en gebruikerslasten verbonden aan de woning als volgt. Vast staat dat de man tot dusverre alle woonlasten, de eigenaars- en gebruikerslasten, waaronder de aflossing op de hypothecaire lening, heeft voldaan. De man heeft echter nagelaten om te definiëren wat hij onder de ‘eigenaarslasten’ (behoudens volgens zijn beroepschrift de hypotheeklasten en de premie van de aan de hypotheek verbonden levensverzekeringen van de woning) en onder de ‘gebruikerslasten’ verstaat. Uit het betoog van de vrouw volgt dat zij zich op het standpunt stelt dat de man gehouden is deze lasten te dragen uit hoofde van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw en dat hij deze derhalve niet van de vrouw kan terugvorderen.
5.49
De goede procesorde brengt mee dat verzoeken van partijen zowel voor de partijen als voor de rechter duidelijk moeten worden geformuleerd en worden onderbouwd. Het hof komt bij gebreke hiervan tot een redelijke uitleg van hetgeen in hoger beroep is verzocht. Het hof begrijpt het verzoek van de man, blijkens de in zijn beroepschrift naar voren gebrachte stellingen, aldus dat hij terugbetaling verzoekt vanaf 10 januari 2022, zijnde de datum dat hij de echtelijke woning verliet.
Het hof zal de verzoeken wat betreft de door de man betaalde eigenaarslasten (niet zijnde de aflossingen op de hypothecaire geldlening en de eventuele premies op levensverzekeringen (kapitaalverzekeringen)) en gebruikerslasten, voor zover die zien op de periode vanaf 10 januari 2022 tot aan de datum van de beschikking van het hof, afwijzen. Tussen partijen staat onvoldoende vast wat was afgesproken over de betaling van de woonlasten, maar feitelijk betaalde de man de woonlasten. De man betaalde geen voorlopige partneralimentatie. De ingangsdatum van de partneralimentatie wordt door het hof bepaald op de datum van de beschikking van het hof. De door de man betaalde woonlasten, met uitzondering van de aflossingen op de hypothecaire geldlening en premies op levensverzekeringen, komen aldus naar het oordeel van het hof tot de datum van de beschikking van het hof in redelijkheid voor rekening van de man.
Vanaf de datum van de beschikking van het hof komen deze woonlasten voor rekening van de vrouw, zo lang zij de woning bewoont.
Ten aanzien van de aflossingen op de hypothecaire geldlening en eventuele premies op een levensverzekering (kapitaalverzekering) overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 3:172 BW moeten de aflossingen en premies levensverzekering, als daarvan sprake is, verbonden aan de voormalige echtelijke woning bij helfte worden gedragen. Deze leiden immers tot vermogensvorming. Naar het oordeel van het hof is de vrouw dus gehouden om vanaf 10 januari 2022 de helft van de hypotheekaflossingen en de premies van de eventueel aan de hypotheek verbonden levensverzekeringen van de woning tot de datum van levering van de woning aan de man, aan de vrouw of aan een derde, te dragen. Het hof zal bepalen dat deze bedragen, voor zover aan de orde, verrekend moeten worden bij de verdeling van de overwaarde van de woning zoals ook in het ‘spoorboekje’ in het dictum van deze beschikking tot uitdrukking is gebracht.
De proceskosten
5.5
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De slotsom

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 september 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de uitspraak van de rechter in Algerije van 31 oktober 2022, waarbij het huwelijk wordt ontbonden van de man en de vrouw per 31 oktober 2022 wordt erkend;
wijst het inleidend verzoek tot echtscheiding van de vrouw alsnog af;
bepaalt de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van heden op € 1.662,- bruto per maand, voortaan telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
bepaalt dat de woning [adres] , getaxeerd dient te worden door een [naam makelaar] , waarbij de vrouw binnen twee weken na deze beschikking drie makelaars zal voorstellen aan de man en waaruit de man er één zal kiezen. Partijen dienen binnen drie weken na de datum van deze beschikking gezamenlijk een taxatieopdracht te verstrekken aan de gekozen makelaar om de vrije verkoopwaarde in onbewoonde staat van de woning per de datum van deze beschikking bindend te bepalen. Beide partijen mogen bij de taxatie aanwezig zijn;
bepaalt dat de woning aan de man wordt toegedeeld op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
-de man dient binnen zes maanden na de datum van deze beschikking aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen en dat de vrouw zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening;
-de man dient de helft van de overwaarde aan de vrouw te betalen;
-de overwaarde wordt tussen de man en de vrouw bij helfte gedeeld en bestaat uit de getaxeerde waarde minus het saldo van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening per de datum van de notariële levering en na verrekening bij helfte van de waarde van de eventuele polis van levensverzekering;
-de kosten van de taxatie, van de notariële levering en de kadasterkosten worden bij helfte gedeeld;
Indien de man niet binnen zes maanden na de datum van deze beschikking heeft aangetoond in staat te zijn de overname van de woning te financieren bepaalt het hof dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
-de vrouw dient binnen vier maanden na de kennisgeving van de man dat hij de woning niet kan overnemen aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen en dat de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening;
-de vrouw dient de helft van de overwaarde aan de man te betalen;
-de overwaarde wordt tussen de vrouw en de man bij helfte gedeeld en bestaat uit de getaxeerde waarde minus het saldo van de op de datum van notariële levering aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening en met verrekening van de waarde van de eventuele levensverzekering;
-de kosten van de taxatie, van de notariële levering en de kadasterkosten worden bij helfte gedeeld;
Indien ook de vrouw niet binnen bovenvermelde termijn heeft aangetoond in staat te zijn de overname van de woning te financieren moet de woning worden verkocht aan een derde, op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
-de woning wordt door partijen te koop aangeboden via de hiervoor genoemde makelaar die de taxatie heeft verricht of een andere door partijen aan te wijzen makelaar binnen twee weken na kennisgeving door de vrouw aan de man dat zij de woning niet toegedeeld wil krijgen;
-de aanwijzingen van de makelaar zijn voor partijen leidend voor de vraag- en laatprijs;
-partijen moeten hun onvoorwaardelijke medewerking verlenen aan de verkoop, waaronder het maken van foto’s en meewerken aan de bezichtiging door eventuele kopers;
-partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. Indien partijen het daarover niet eens worden zal de makelaar naar beste weten en kunnen de prijs bepalen;
-beide partijen zijn gehouden hun medewerking te verlenen aan het tekenen van de koopovereenkomst en aan de notariële levering aan de koper;
-ieder der partijen is houden de helft van de makelaarskosten en de overige kosten verbonden aan de levering te betalen;
-de hypothecaire lening wordt afgelost uit de verkoopopbrengst;
-de verkoopsom minus de op de verkoop vallende kosten en minus het saldo van de hypothecaire geldlening op de datum van de notariële levering wordt bij helfte gedeeld en met verrekening bij helfte van de waarde van de eventuele levensverzekering;
bepaalt dat de aflossingen op de hypothecaire geldlening en de premies levensverzekering verbonden aan de voormalige echtelijke woning, voor zover die zien op de periode vanaf 10 januari 2022 tot de datum van de notariële levering van de woning aan de man, de vrouw of aan een derde bij helfte moeten worden voldaan en bepaalt dat hetgeen aldus door een van partijen teveel is betaald op de datum van de notariële levering aan de ander moet worden terugbetaald;
bepaalt dat de overige woonlasten verbonden aan de woning te [adres] vanaf de datum van deze beschikking en zo lang de vrouw de woning bewoont voor rekening komen van de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, G.G.B. Boelens en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en is op 20 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.