ECLI:NL:GHAMS:2018:2145
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- J.M.C. Louwinger-Rijk
- A. van Haeringen
- R.G. Kemmers
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter t.a.v. echtscheidingsverzoek en verzoek tot vaststelling hoofdverblijfplaats minderjarige in het geval van litispendentie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheidingsverzoek en de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2016, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man was vastgesteld. De vrouw betoogde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was, omdat er al een echtscheidingsprocedure in Rusland aanhangig was. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kennis te nemen, omdat de gewone verblijfplaats van het kind in Nederland was. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank voor zover deze de echtscheiding betrof, omdat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige werd bij de man vastgesteld, omdat dit in het belang van het kind werd geacht. De overige verzoeken van de vrouw werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet in eerste aanleg waren ingediend. De proceskosten werden gecompenseerd.