Het geding
1. De belastingprocedure waarin verzoekster het wrakingsverzoek heeft gedaan (de hoofdzaak) betreft een zaak van verzoekster tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (de Heffingsambtenaar). In die procedure heeft een besloten zitting plaatsgevonden voor de meervoudige belastingkamer van het hof op 13 december 2023. Uit het proces-verbaal van deze zitting volgt dat namens de Heffingsambtenaar is verschenen: […] . Zitting hadden mr. I. Reijngoud, voorzitter, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek.
2. Bij brieven van 17 januari 2023 en 29 november 2023 heeft verzoekster verzocht om de zitting van 13 december 2023 in het openbaar te laten plaatsvinden. Bij brief van 8 december 2023 heeft de meervoudige belastingkamer van het hof dit verzoek afgewezen.
De eerste wrakingsverzoeken
3. Verzoekster heeft op 13 december 2023 ter zitting schriftelijk een verzoek tot wraking van mr. I. Reijngoud, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek gedaan.
4. Bij schriftelijke reactie van 13 december 2023 hebben mr. I. Reijngoud,
mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek de wrakingskamer van het hof (de wrakingskamer) medegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
5. Bij brief van 14 januari 2024, ingekomen bij het hof op 15 januari 2024, heeft verzoekster een verzoek tot wraking van mr. I. Reijngoud gedaan.
6. Bij brief van 16 januari 2024 heeft mr. I. Reijngoud op het onder 5 opgenomen wrakingsverzoek gereageerd. Bij de reactie is als bijlage de zittingsuitnodiging van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak gevoegd.
7. De wrakingskamer heeft de beide wrakingsverzoeken ter zitting van 17 januari 2024, op verzoek van verzoekster, openbaar behandeld.
Beslissing op de eerste wrakingsverzoeken
8. De wrakingskamer heeft op 2 februari 2024 de verzoeken tot wraking afgewezen. In de beslissing staat onder meer het volgende:
“16. Het (…) wrakingsverzoek houdt (…) in, dat de meervoudige belastingkamer van het hof in strijd met artikel 6 EVRM heeft gehandeld en daarmee de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Doordat het hof ter zitting niet heeft bevestigd dat conform internationale verdragen, zoals het EVRM, wordt gehandeld en geoordeeld, wordt verzoekster benadeeld met als gevolg dat zij geen eerlijk proces conform artikel 6 EVRM krijgt, aldus verzoekster. In de tweede plaatst steunt verzoeksters wrakingsverzoek op de grond dat de afwijzing van het verzoek om een openbare zitting eveneens in strijd is met het EVRM.
(…)
23. In de eerste plaats steunt verzoekster het verzoek tot wraking van de drie raadsheren
op de grond dat de bedoelde raadsheren de door haar geformuleerde vraag — of het hof zal handelen en oordelen in overeenstemming met internationale verdragen zoals het EVRM — ter zitting weigerden te beantwoorden. Deze weigering heeft volgens verzoekster tot gevolg dat haar het recht op een eerlijk proces conform artikel 6 EVRM wordt ontzegd.
24. Blijkens het uittreksel van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de
hoofdzaak is door de voorzitter ter zitting aan verzoekster bevestigd dat het de taak van de rechter is om het recht toe te passen (…). Dat het door verzoekster gewenste antwoord op de door haar opgestelde vraag naar haar mening uitbleef, biedt geen grond om te oordelen dat de belastingkamer van het hof blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoekster of dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
25. Voor de andere door verzoekster naar voren gebrachte wrakingsgrond geldt dat de
beslissing van de meervoudige belastingkamer van het hof om de mondelinge behandeling
van de hoofdzaak niet openbaar te laten plaatsvinden, een procedurele beslissing vormt.
Procedurele beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Het middel van
wraking kan niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen - de voor verzoekster onwelgevallige -
(procedurele) beslissingen van de rechter. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in
geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook
de motivering van een (procedurele) beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor
wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk,
gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is
uitsluitend anders indien de motivering van de (procedurele) beslissing in het licht van alle
omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door
de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk
van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september
de wrakingskamer niet gebleken.”
Het tweede wrakingsverzoek
9. Op 20 maart 2024 is het onderzoek ter zitting hervat. Uit het proces-verbaal van deze zitting volgt dat namens de Heffingsambtenaar is verschenen: […] . Zitting hadden mr. I. Reijngoud, voorzitter, mr. P.J.J. Vonk en mr. T.A. de Hek.
10. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting gevraagd of de zitting plaatsvindt in het openbaar. Hierop heeft de voorzitter te kennen gegeven dat de zitting niet openbaar is, omdat het onderzoek ter zitting wordt hervat in de stand waarin de zaak zich bevond ten tijde van het op 13 december 2023 ingediende wrakingsverzoek.
11. De gemachtigde van verzoekster heeft vervolgens meegedeeld dat de raadsheren Reijngoud en De Hek worden gewraakt omdat verzoekster en haar gemachtigde aangifte hebben gedaan tegen deze raadsheren (en tegen de raadsheren Visser, Van Dongen en Peters) bij de Officier van Justitie wegens overtreding van artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht. Namens verzoekster is de eerste pagina van de aangifte overgelegd, als “bewijs van afgifte van aangifte”, aldus de gemachtigde. Daarop staat een stempel van de centrale balie van het Paleis van Justitie Den Haag met als datum van ontvangst 20 maart 2024.
12. Bij brief van 3 april 2024 heeft de gemachtigde een aantal verzoeken bij de wrakingskamer ingediend.
13. De wrakingskamer doet dit tweede wrakingsverzoek af zonder mondelinge behandeling.