Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/653526/KG ZA 23-751
1.Procesverloop in hoger beroep
2.Feitelijke achtergrond
Everyone convicted of a crime shall have the right to his conviction and sentence being reviewed by a higher tribunal according to law’,
Een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld heeft het recht de schuldigverklaring en de veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet’.
(…)
post-[appellant]’) ingegaan op de hiervoor genoemde zienswijze van het VN-Mensenrechtencomité van 26 juli 2022 in de [appellant]-zaak, en meer in het bijzonder op de afdoening van zaken met toepassing van artikel 80a en 81 lid 1 RO in het licht van die zienswijze. De Hoge Raad overweegt in het ‘
post-[appellant]’-arrest, voor zover hier van belang, het volgende:
3.De vorderingen van [appellant] en de beslissing van de voorzieningenrechter
4.Het hoger beroep
view’) naar aanleiding van een kennisgeving (klacht), en niet een (bindende) beslissing daarover [1] , terwijl in het IVBPR en het Facultatief Protocol een bepaling ontbreekt waarin een dergelijke zienswijze als bindend wordt bestempeld. Het oordeel van het VN-Mensenrechtencomité over de interpretatie van het IVBPR is weliswaar gezaghebbend, maar, anders dan [appellant] betoogt, niet bindend. Het onder 2d weergegeven oordeel van het VN-Mensenrechtencomité bindt de Staat dus niet. Dit hof, volkenrechtelijk een orgaan van de Staat, is evenmin aan dit oordeel gebonden.
The right to have one’s conviction and sentence reviewed by a higher tribunal established under article 14, paragraph 5, imposes on the State party a duty to review substantively, both on the basis of sufficiency of the evidence and of the law, the conviction and sentence, such that the procedure allows for due consideration of the nature of the case. A review that is limited to the formal or legal aspects of the conviction without any consideration whatsoever of the facts is not sufficient under the Convenant. However, article 14, paragraph 5, does not require a full retrial or a “hearing”, as long as the tribunal carrying out the review can look at the factual dimensions of the case. Thus, for instance, where a higher instance court looks at the allegations against a convicted person in great detail, and finds that there was sufficient incriminating evidence to justify a finding of guilt in the specific case, the Convenant is not violated.’
V.S.’ (de ‘author’ van deze kennisgeving) tegen Litouwen. Aan de orde was daarin onder meer of de cassatietoetsing van de Litouwse Court of Cassation (the Supreme Court) van een veroordeling door een lagere rechter kon gelden als een ‘review by a higher tribunal’ als bedoeld in artikel 14 lid 5 IVBPR. Litouwen heeft in die zaak hierover het volgende naar voren gebracht (zie punt 4.4 van de beslissing):
(…). The essence of cassation in Lithuania is the appeal upon the procedural judgements on application of points of law. (…). Under Lithuanian law, the Court of Cassation does not re-evaluate the evidence of the case or collect new evidence. However it does examine the arguments of the cassation appeal, on which the findings of the lower courts concerning the establishment of the factual circumstances of the case and the assessment of evidence were based’.
(…). Nor does the Committee consider, on the basis of the information before it, that the author substantiated his assertion that the scope of appellate jurisdiction by the Supreme Court of Lithuania deprived him of the right to have his conviction and sentence reviewed by a higher tribunal according to law. Accordingly, these claims are inadmissible under article 2 of the Optional Protocol’.
on the basis of sufficiency of the evidence’ en daarbij ‘
look at the factual dimensions of the case’ zoals voorgeschreven in General Comment no. 32. Weliswaar kan de Hoge Raad, bij een toereikend gemotiveerde bewijsbeslissing in de bestreden uitspraak, niet zelf opnieuw het bewijs waarderen, maar dat kan het Litouwse Supreme Court ook niet (‘
does not re-evaluate the evidence of the case’), zonder dat daarin door het VN-mensenrechtencomité een schending van artikel 14 lid 5 IVBPR werd gezien. Bij deze stand van zaken moet de cassatietoetsing door de Hoge Raad worden beschouwd als een ‘review by a higher tribunal’ in de zin van dat artikel, zoals de Hoge Raad overigens ook vóór het ‘
post [appellant]’-arrest al had beslist in zijn arrest van 18 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:285).
omstandigheid dat het gerechtshof tot een veroordeling is gekomen ter zake van een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, (…) onder omstandigheden van belang (kan) zijn voor de aan de bewijsmotivering te stellen eisen, waarvan de naleving in cassatie kan worden getoetst’. De stelling van [appellant], dat de Hoge Raad geen ‘derde instantie’ is, maar een cassatierechter die niet alle aspecten van de zaak kan beoordelen, kan hem dus niet baten.
post [appellant]’-arrest duidelijk heeft gemaakt dat de toetsing bij toepassing van artikel 81 lid 1 RO (of artikel 80a RO) niet verschilt van de reguliere toetsing die, zoals zojuist is uiteengezet, geacht moet worden te voldoen aan de eisen van artikel 14 lid 5 IVBPR. Hiertegenover legt de in rov. 1.d weergegeven zienswijze van 26 juli 2022 van het VN-Mensenrechtencomité – waarin de toepassing van artikel 81 lid 1 RO bij de cassatietoetsing in de [appellant]-zaak strijdig werd bevonden met artikel 14 lid 5 IVBPR – onvoldoende gewicht in de schaal, in aanmerking ook nemend dat dit comité, zoals het hof in 4.3 onder A. heeft overwogen, geen bindende uitspraken kan doen. Overigens heeft het VN-Mensenrechtencomité in de [appellant]-zaak ten aanzien van de toepassing van artikel 81 lid 1 RO overwogen
.
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Staat begroot op € 4.510,- vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;