Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
bij de rechtbank: eiser,
bij de rechtbank: gedaagde,
1.Waar het in deze zaak over gaat
2.Het procesverloop
- de akte van depot van [appellant],
- de akte van [appellant],
- de aanvullende akte van [appellant], met productie,
- de antwoordakte van HTM.
3.De feiten
3.2. Op 8 juni 2016 wilde [appellant] met zijn elektrische rolstoel met een stadsbus van HTM reizen. De buschauffeur heeft hem de toegang tot de bus geweigerd, omdat hij in een elektrische rolstoel zat.
4.De procedure bij de rechtbank
5.De beoordeling in hoger beroep
Toetsingskader5.2. De WGBH/CZ richt zich op bescherming tegen discriminatie op grond van een handicap of chronische ziekte. Artikel 8 lid 1 sub b WGBH/CZ bepaalt dat onderscheid verboden is bij het aanbieden van openbaar-vervoersdiensten en reisinformatie. Artikel 3 WGBH/CZ geeft uitzonderingen op het verbod van onderscheid. Het eerste lid sub a bepaalt dat het verbod niet geldt indien het onderscheid noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid. Daarnaast volgt uit artikel 2a lid 1 WGBH/CZ dat degene tot wie het verbod van onderscheid zich richt, tenminste geleidelijke zorg draagt voor algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte, tenzij dat voor hem een onevenredige belasting vormt.
Geen strijd met de WGBH/CZ5.3. Het hof realiseert zich goed dat het belangrijk is voor [appellant] dat hij met zijn elektrische rolstoel vrij kan reizen om zijn vrijheid en zelfstandigheid te behouden. Het openbaar vervoer zal voor hem, net als voor ieder ander, in beginsel toegankelijk moeten zijn. De wet heeft daarin voorzien door expliciet te bepalen dat het verboden is om onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte bij het aanbieden van openbaar-vervoersdiensten (artikel 8 lid 1 sub b WGBH/CZ). Aan de andere kant heeft de vervoerder de verplichting om te waken voor de veiligheid van alle reizigers in de bus. Van HTM mag verwacht worden dat zij uitgebreid uitlegt, waarom zij [appellant] in zijn elektrische rolstoel heeft mogen weigeren op de bus, omdat dit in beginsel verboden is. Ook mag van HTM verwacht worden dat zij toelicht dat zij aan haar taak heeft voldaan om haar bussen algemeen toegankelijk te maken.
“Bij de testen is geconstateerd dat de elektrische rolstoel met door de rem geblokkeerde wielen over de vloer slipt.”In het rapport uit 2017 staat onder 4 punt 3:
“In alle gevallen glijdt het linker achterwiel in geblokkeerde stand over de testvloeren.”[appellant] heeft niet toegelicht waar volgens hem uit blijkt dat de rem van de elektrische rolstoel was uitgeschakeld. [appellant] heeft verder aangevoerd dat zijn rolstoel een andere elektrische rolstoel is dan de elektrische rolstoelen die tijdens de testen zijn gebruikt, maar ook dit licht [appellant] niet toe. [appellant] heeft daarnaast een verklaring van de directeur van Stichting Voorall overgelegd, die bij de testen in 2017 aanwezig is geweest. De directeur heeft verklaard dat een rolstoelgebruiker zou kunnen tegenhangen in de bochten en dat met de bedieningsjoystick het mogelijk wegdraaien van de wielen kan worden gecorrigeerd. Nog daargelaten of daarmee het verschuiven van de elektrische rolstoel (geheel) kan worden voorkomen, is dit afhankelijk van het reactievermogen van de rolstoelgebruiker. Dit is persoonsafhankelijk en geeft dan ook geen garantie voor het veilig vervoeren van zowel de rolstoelgebruiker als de andere reizigers. Het hof ziet verder geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de testresultaten van HTM en ziet daarom geen reden tot het gelasten van een (tegen)onderzoek door een deskundige. De testen hebben zonder vooringenomenheid plaatsgevonden en zijn goedgekeurd door de Inspectie Leefomgeving en Transport. Het voorgaande brengt mee dat is vast komen te staan dat een elektrische rolstoel niet op een veilige manier in (een aantal) van de bussen van HTM vervoerd kan worden. Deze conclusie wordt niet anders door de bij akte depot overgelegde video’s van [appellant], omdat hij nalaat toe te lichten wat hij precies met deze video’s bedoelt. Het is immers aan [appellant] om in het kader van zijn verweer tegen het beroep van HTM op de uitzonderingsbepaling ten behoeve van de rechter duidelijk te maken waarop hij heeft te beslissen en ten behoeve van de wederpartij duidelijk te maken waartegen zij zich dient te verweren. De summiere toelichting in de memorie van grieven onder 21 schiet daarin tekort, zodat het hof daaraan voorbijgaat. De verwijzing naar een uitspraak van het College van 2016, kan [appellant] ook niet baten. Het College heeft in 2016 geoordeeld dat HTM verboden onderscheid heeft gemaakt door andere reizigers in een elektrische rolstoel te weigeren. Deze uitspraak is echter uitgesproken voordat de rapportage uit 2016 gereed was, zodat het College die rapportage toen niet bij zijn afweging heeft betrokken en kunnen betrekken. Gelet op het voorgaande heeft HTM zich terecht op de uitzonderingsbepaling beroepen. HTM heeft geen verboden onderscheid gemaakt door [appellant] in zijn elektrische rolstoel in de bus te weigeren.
geen verbodenonderscheid gemaakt en heeft niet in strijd met de WGBH/CZ gehandeld. HTM heeft niet onrechtmatig tegen [appellant] gehandeld door hem op 8 juni 2016 in zijn elektrische rolstoel de toegang tot de bus te weigeren. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank dan ook in stand laten.
6.De beslissing
11 mei 2022;