In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 12 oktober 2023 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van € 68,50 had vernietigd. De naheffingsaanslag was opgelegd aan belanghebbende, die op 7 april 2022 met zijn auto kort had stilgestaan zonder parkeerbelasting te betalen. De Rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van parkeren, omdat de auto slechts kort had stilgestaan en de bestuurder deze niet had verlaten. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de definitie van parkeren volgens de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Den Haag 2022 centraal stond. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de situatie van belanghebbende wel degelijk als parkeren kan worden aangemerkt, ongeacht de korte tijd dat de auto stilstond. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en bevestigde de naheffingsaanslag, waarbij het benadrukte dat de redelijkheid van de naheffing niet ter beoordeling van de belastingrechter staat. De uitspraak werd op 12 december 2024 openbaar gemaakt.