In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) werd verminderd. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 12.469 ontvangen, die door de Rechtbank werd verlaagd tot € 10.047, waarbij ook een immateriële schadevergoeding van € 750 werd toegekend. De Inspecteur was het niet eens met deze uitspraak en stelde hoger beroep in. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 november 2023.
De zaak draait om de waardering van een Mercedes Benz C-Klasse 63 AMG S, waarbij de belanghebbende een taxatierapport had ingediend dat een schadebedrag van € 72.595,24 vermeldde. De Rechtbank oordeelde dat er een waardevermindering van € 5.000 moest worden toegepast wegens het schadeverleden van de auto. De Inspecteur betwistte deze waardevermindering en stelde dat de taxatie niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gestelde waardevermindering en dat de Rechtbank ten onrechte een vermindering had vastgesteld. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over de immateriële schadevergoeding en de proceskosten, en stelde de naheffingsaanslag vast op € 10.953.
De uitspraak benadrukt de bewijslast voor de belanghebbende om een waardevermindering als gevolg van schade aan te tonen, en dat de taxatierapporten niet voldoende waren om deze claim te onderbouwen. De beslissing van het Hof is op 9 januari 2024 openbaar gemaakt.