ECLI:NL:GHDHA:2024:232

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
BK-22/1120
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering door schadeverleden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) werd verminderd. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 12.469 ontvangen, die door de Rechtbank werd verlaagd tot € 10.047, waarbij ook een immateriële schadevergoeding van € 750 werd toegekend. De Inspecteur was het niet eens met deze uitspraak en stelde hoger beroep in. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 november 2023.

De zaak draait om de waardering van een Mercedes Benz C-Klasse 63 AMG S, waarbij de belanghebbende een taxatierapport had ingediend dat een schadebedrag van € 72.595,24 vermeldde. De Rechtbank oordeelde dat er een waardevermindering van € 5.000 moest worden toegepast wegens het schadeverleden van de auto. De Inspecteur betwistte deze waardevermindering en stelde dat de taxatie niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gestelde waardevermindering en dat de Rechtbank ten onrechte een vermindering had vastgesteld. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over de immateriële schadevergoeding en de proceskosten, en stelde de naheffingsaanslag vast op € 10.953.

De uitspraak benadrukt de bewijslast voor de belanghebbende om een waardevermindering als gevolg van schade aan te tonen, en dat de taxatierapporten niet voldoende waren om deze claim te onderbouwen. De beslissing van het Hof is op 9 januari 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/1120

Uitspraak van 9 januari 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 augustus 2022, nummer SGR 20/6452.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 12.469. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 347 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 178 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 10.047 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 750;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 750;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 november 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Ter zake van de registratie van een Mercedes Benz C-Klasse 63 AMG S (de auto) heeft belanghebbende een aangifte Bpm ingediend naar een te betalen Bpm van € 1.502. De verschuldigde Bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 21 november 2017 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 10 april 2018 opgesteld.
2.2.
Belanghebbende heeft bij het berekenen van het voor de auto verschuldigde bedrag aan Bpm een vermindering op grond van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) in aanmerking genomen (tekst 2019). De vermindering (de afschrijving) heeft belanghebbende bepaald op 94,76%. Belanghebbende gaat daarbij uit van een historische nieuwprijs van € 143.013 en een handelsinkoopwaarde van de auto van € 7.500. De historische bruto bpm is bepaald op € 28.665. De datum van eerste toelating is 11 januari 2017.
2.3.
Uit het taxatierapport blijkt dat de taxateur een bedrag aan schade heeft vastgesteld van € 72.595,24, rekening houdend met een correctie van € 500 in verband met normale gebruikssporen. De handelsinkoopwaarde zonder schade van € 74.823 is volgens de taxateur gebaseerd op de koerslijstwaarde.
2.4.
Naar aanleiding van de aangifte Bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 16 april 2018 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport, gedagtekend 30 april 2018. DRZ heeft de consumentenprijs van de auto op basis van het VWE SilverDAT/VIN-informatiesysteem vastgesteld op € 141.076 en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 68.754. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bedraagt € 71.607, zijnde de laagste waarde van de handelsinkoopwaarden op basis van de koerslijsten van AutotelexPro (Marge), Bovag, XRay (Marge) en Eurotax XchangeNet. DRZ heeft een waardevermindering van € 2.853 toegepast wegens schade.
De verschuldigde Bpm is door de Inspecteur als volgt berekend:
CO2-bedrag (CO2-uitstoot van 200 gr/km)
€ 28.665
Bruto Bpm
€ 28.665
Historische nieuwprijs
€ 141.076
Inkoopwaarde in Nederland
€ 68.754
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage (51,26%)
€ 14.694
Verschuldigde Bpm
€ 13.971
Reeds op aangifte voldaan
€ 1.502
Totaal te betalen
€ 12.469

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Beoordeling van het geschil
Schadeverleden
6. Eiser staat een extra waardevermindering van de auto wegens schadeverleden voor van € 18.000 (25% van de gecalculeerde schade). Vooropgesteld wordt dat naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden het schadeverleden van een voertuig een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. Een schadeverleden moet bij verkoop worden gemeld en is daarmee een omstandigheid die de keuze van de consument kan beïnvloeden. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.
7. Uit de foto’s bij het taxatierapport blijkt dat de auto aanzienlijke schade heeft gehad. Verder maakt de rechtbank uit de foto’s en het taxatierapport van DRZ op dat deze schade grotendeels is hersteld voorafgaande aan de aangifte. In een situatie als deze, waarin sprake is van een auto van minder dan anderhalf jaar oud, zal een koper in verband met het schadeverleden minder willen betalen dan voor eenzelfde auto zonder schadeverleden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de auto een aftrek wegens een schadeverleden toe te passen. Eiser heeft echter de door hem bepleite waardevermindering van € 18.000 niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht de TMV-richtlijn en de NIVRE-richtlijn daarvoor te algemeen. Ook anderszins heeft eiser de door hem gestelde waardevermindering niet nader onderbouwd. De rechtbank stelt de aanvullende aftrek wegens een schadeverleden, gelet op de kilometerstand, leeftijd, exclusiviteit van de auto en het reeds in aanmerking genomen schadebedrag van € 2.853, in goede justitie vast op € 5.000.
Bpm-tarief
8. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de auto, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2020[1], op grond van artikel 16a van de Wet Bpm het Bpm-tarief voor het jaar 2016 kan worden toegepast en dat in verband hiermee van een bruto Bpm van € 25.557 (in plaats van € 28.665) dient te worden uitgegaan.
Hoogte naheffingsaanslag
9. Uitgaande van de handelsinkoopwaarde in het DRZ-rapport vóór aftrek van schade van € 71.607, een waardevermindering in verband met schade van € 2.853 en een waardevermindering in verband met een schadeverleden van € 5.000, bedraagt de handelsinkoopwaarde na aftrek van schade € 63.754. De historische nieuwprijs is € 141.076. De afschrijving bedraagt derhalve 54,81%. Het door eiser verschuldigde Bpm-bedrag bedraagt € 11.549 (45,19% van de historische bruto Bpm van € 25.557). Rekening houdende met het door eiser op aangifte betaalde bedrag van € 1.502 dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 10.047.
Belastingrente
10. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Wel dient de rentebeschikking overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
(…)

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank de naheffingsaanslag terecht heeft verminderd, meer specifiek:
  • of de auto essentiële gebreken heeft;
  • of het taxatierapport van belanghebbende aan de wettelijke vereisten voldoet; en
  • of belanghebbende een waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto toekomt.
4.2.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vaststelling van de naheffingsaanslag op een bedrag van € 10.953.
4.3.
Belanghebbende concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vaststelling van de naheffingsaanslag op een bedrag van € 10.953.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
De Inspecteur stelt dat uit het taxatierapport van belanghebbende blijkt dat sprake is van essentiële gebreken aan de auto, die eerst moesten worden hersteld. Er mocht met de auto geen gebruik worden gemaakt van de openbare weg. Een voor dat tijdstip opgemaakt taxatierapport en een voor dat tijdstip ingediende aangifte kunnen volgens de Inspecteur niet worden gevolgd. De handelsinkoopwaarde van de auto dient volgens de Inspecteur te worden vastgesteld aan de hand van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat uit de koerslijst, waarbij de Inspecteur een waardevermindering wegens schade heeft toegepast. De naheffingsaanslag is eerder te laag dan te hoog vastgesteld, aldus de Inspecteur.
5.1.2.
De Inspecteur stelt voorts dat geen aanleiding bestaat voor een waardevermindering wegens ex-schade. Hij voert daar voor aan dat DRZ de auto heeft gecontroleerd en de door de taxateur van belanghebbende opgenomen schadeposities slechts gedeeltelijk op de auto zijn aangetroffen dan wel als normale gebruikssporen zijn gekwalificeerd die bij de leeftijd en de kilometrage van de auto passen.
5.2.
Naar vaste rechtspraak rust de bewijslast voor een waardevermindering als gevolg van (ex-)schade op belanghebbende (HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, BNB 2020/45).
5.3.
Daargelaten of het taxatierapport kan dienen ter onderbouwing van de door belanghebbende vastgestelde waarde, is het Hof van oordeel dat belanghebbende met het taxatierapport niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van enige waardevermindering in verband met een schadeverleden.
5.4.
Dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft staat weliswaar in het taxatierapport, maar uit deze enkele mededeling volgt niet dat deze schade van dien aard is dat hieraan – ook na schadeherstel – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. Welke blijvende gebreken of schade er precies aan de auto zijn of is geconstateerd, staat niet omschreven. Een opsomming van reparaties met bijhorende prijzen of de algemene verwijzing naar de TMV-richtlijn en de NIVRE-richtlijn is onvoldoende. De foto’s uit het taxatierapport geven evenmin uitsluitsel, omdat met een auto die in de op de foto’s gepresenteerde staat verkeert, onmogelijk op de openbare weg kan worden gereden. In het DRZ-rapport staat niets waaraan de conclusie kan worden verbonden dat de auto blijvende schade of een blijvende waardedaling heeft. De foto’s in dat rapport tonen alleen cosmetische schade, die kan worden hersteld.
5.5.
De Rechtbank heeft in goede justitie een vermindering van € 5.000 toegekend wegens schadeverleden. Het Hof is met de Inspecteur eens dat geen aanleiding bestaat een waardevermindering in goede justitie vast te stellen in een situatie waarin de belastingplichtige, op wie de bewijslast rust, geen enkel bewijs van een dergelijke vermindering heeft bijgebracht. Het Hof neemt daarbij ook in aanmerking dat zowel de taxateur van belanghebbende als de taxateur van DRZ geen aanleiding hebben gezien rekening te houden met een correctie wegens schadeverleden van de auto. De Rechtbank heeft ten onrechte een waardevermindering van € 5.000 in aanmerking genomen. Het Hof stelt de naheffingsaanslag derhalve als volgt vast:
CO2-bedrag
€ 25.557
Bruto Bpm
€ 25.557
Historische nieuwprijs
€ 141.076
Handelsinkoopwaarde onbeschadigde staat
€ 71.607
Schadebedrag
€ 2.853
Inkoopwaarde in Nederland
€ 68.754
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage (51,26%)
€ 13.102
Verschuldigde Bpm
€ 12.455
Reeds op aangifte voldaan
€ 1.502
Totaal te betalen
€ 10.953
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen ter zake van de immateriëleschadevergoeding, proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 10.953; en
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 9 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.