ECLI:NL:GHDHA:2024:2087

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
BK-23/898
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake is van onmiddellijk laden en lossen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag van € 69,10, bestaande uit € 2,60 parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten, werd opgelegd op 22 januari 2022. De Heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren van belanghebbende ongegrond. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam, die op 24 augustus 2023 het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende stelde dat zij op het moment van de naheffingsaanslag bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van goederen, in dit geval eten voor haar dochter die in quarantaine zat. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk laden en lossen, zoals gedefinieerd in de Gemeentewet en de gemeentelijke verordening. De Heffingsambtenaar had foto’s overgelegd die volgens hem aantonen dat er geen laad- of losactiviteit was. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juli 2024 was belanghebbende niet aanwezig. Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van onmiddellijk laden en lossen. De rechtbank heeft begrip voor de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om de juridische definitie van laden en lossen te vervullen. De uitspraak werd op 3 september 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/898

Uitspraak van 3 september 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 24 augustus 2023, nummer ROT 22/5280.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is met dagtekening 22 januari 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van gemeente Rotterdam opgelegd van € 69,10 bestaande uit € 2,60 parkeerbelasting en € 66,50 kosten voor het opleggen van een naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft als volgt beslist:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspaak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is € 136 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 23 juli 2024. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en geen bericht van verhindering binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier bij een digitaal verzonden bericht onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Blijkens de bij dit bericht opgeslagen metadata in de digitale postkamer van het Hof is het bericht op 5 juli 2024 om 11:15 uur verzonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op maandag 10 januari 2022 om 11:48 uur stond de auto van belanghebbende met het kenteken [kenteken] (de auto) aan de [straat] te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen als een plaats waar op maandag tot en met zaterdag van 09:00 uur tot 23:00 en op zondag van 12:00 uur tot 23:00 uur parkeerbelasting is verschuldigd of met een geldige parkeervergunning geparkeerd dient te worden.
2.2.
Tijdens een controle is met behulp van een scanauto geconstateerd dat op de genoemde datum en het genoemde tijdstip geen parkeerbelasting was voldaan en dat geen sprake was van parkeren met een geldige parkeervergunning. Om deze reden is door de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
”3.1. Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan ‘het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.’ De Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 (de verordening) kent eenzelfde definitiebepaling.
3.2.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
3.3.
Uit de arresten van de Hoge Raad van 12 mei 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AA2760) en 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:445) volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht.
4. Eiseres stelt dat sprake was van laden en lossen. Zij moest naar 4 hoog om eten naar haar dochter te brengen, die in quarantaine zat vanwege corona. Eiseres is hartpatiënt, zodat zij niet heel snel kon gaan. Zij is niet naar binnen gegaan, heeft alles afgegeven en is gelijk weer weggereden.
Eiseres stelt verder dat verweerder slechts een foto heeft overgelegd, terwijl zij consistent en onderbouwd heeft betoogd dat sprake was van onmiddellijk laden en lossen. Onder verwijzing naar een arrest van het Hof Amsterdam van 1 december 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:3283) stelt eiseres dat verweerder onvoldoende heeft onderkend dat bij de vraag of het belastbare feit zich heeft voorgedaan, het geheel aan feiten en omstandigheden van belang is en niet uitsluitend wat zichtbaar is op de foto.
5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift - samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat sprake is van ‘parkeren’ in de zin van de Verordening. Hiertoe heeft verweerder een zogenoemd HAS-rapport overgelegd, met daarin opgenomen foto’s gemaakt door de scanauto. Op deze foto’s is volgens verweerder geen laad- of losactiviteit waar te nemen. Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake was van het laden en/of lossen van goederen van enig omvang of gewicht die bezwaarlijk anders dan per voertuig kunnen worden vervoerd. Verweerder verwijst naar de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 28 mei 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:3802) waarin de rechtbank heeft bepaald dat niet aannemelijk is gemaakt dat de maaltijdboxen van enige omvang of gewicht waren. Eiseres is met haar enkele verklaring dat zij eten heeft afgegeven volgens verweerder niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd.
6. De rechtbank stelt voorop dat de definitie van ‘laden- of lossen’ voor een burger, zoals eiseres, in het normale spraakgebruik kan verschillen van de juridische definitie. De rechtbank is evenwel gehouden om de zaak binnen de juridische kaders te beoordelen. Binnen die kaders oordeelt de rechtbank als volgt. Op de door verweerder overgelegde foto’s van de scanauto is te zien dat de auto met kenteken [kenteken] stil staat met gesloten portieren en kofferbak en zonder personen in de directe omgeving daarvan. Aanwijzingen die duiden op een laad-of losbeweging zijn hierop niet zichtbaar. Bij deze stand van zaken rust op eiseres de bewijslast om vervolgens de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat sprake is geweest van ‘onmiddellijk laden en lossen’ als hiervoor bedoeld in de arresten van de Hoge Raad. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op het moment dat de scanauto langsreed sprake was van het onmiddellijk in- of uitladen. Immers, eiseres heeft verklaard dat zij (een krat) eten bij haar dochter (en diens huisgenoten) heeft bezorgd op de 4e etage, zodat daarmee is gegeven dat de auto niet enkel heeft stil gestaan gedurende de tijd die nodig was om het eten uit te laden (vgl. het arrest van het Hof Amsterdam van 20 april 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1014). Daarbij heeft eiseres gesteld dat zij (per trap) naar 4 hoog moest en hartpatiënt is, waardoor het niet heel snel gaat. De rechtbank heeft begrip voor deze (vervelende) persoonlijke omstandigheden van eiseres, maar tegelijkertijd kan onder die – eiseres bekende - omstandigheden evenmin worden geoordeeld dat sprake was van het onmiddellijk in- of uitladen in juridische zin.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder over het griffierecht en de proceskosten wettelijke rente is verschuldigd, nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak, tot aan de dag van algehele voldoening. Nu het beroep ongegrond is verklaard, wijst de rechtbank dat schadevergoedingsverzoek af.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of sprake is van “onmiddellijk laden en lossen” zoals belanghebbende stelt, of van “parkeren” zoals de Heffingsambtenaar stelt.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Voorts concludeert belanghebbende tot vergoeding van de proceskosten, het griffierecht en wettelijke rente indien de vergoeding niet binnen vier weken na de datum van verzending van de uitspraak is betaald.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Op maandag 10 januari 2022 om 11:48 uur was de heffing van parkeerbelasting in de gemeente Rotterdam gereguleerd in de gemeentelijke Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 (de Verordening).
5.2.
Volgens artikel 1 van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Artikel 1 van de Verordening is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet.
5.3.
Belanghebbende stelt dat sprake is van “onmiddellijk laden en lossen”. Belanghebbende heeft hierbij aangevoerd dat zij op 10 januari 2022 etenswaar heeft gebracht naar haar dochter die in quarantaine zat wegens COVID-19. Omdat belanghebbende hartproblemen heeft en haar dochter op de vierde etage woont, heeft dit enige tijd in beslag genomen. De Heffingsambtenaar stelt daartegenover dat geen sprake is van “onmiddellijk laden en lossen”. Hiertoe heeft de Heffingsambtenaar een HAS-rapport overgelegd met daarin opgenomen foto’s gemaakt door de scanauto. Op deze foto's is geen laad- of losactiviteit waar te nemen.
5.4.
Onder het begrip “onmiddellijk laden en lossen” wordt verstaan: het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het voertuig moet uitsluitend stil hebben gestaan zo lang als nodig was om ononderbroken het geheel van handelingen te verrichten dat redelijkerwijs noodzakelijk was om de zaak uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven. Zie HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445, BNB 2014/115, en HR 12 mei 1999 ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257.
5.5.
Belanghebbende heeft tegenover de betwisting van de Heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onmiddellijk laden en/of lossen van goederen van enig omvang of gewicht die bezwaarlijk anders dan per voertuig kunnen worden vervoerd. Met haar enkele verklaring dat zij etenswaren heeft afgegeven is zij niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd.
5.6.
De conclusie is dat sprake is van parkeren zoals bedoeld in artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet en artikel 1 in verbinding met artikel 5 van de Verordening. Het hoger beroep is ongegrond. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Proceskosten

6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout. De beslissing is op 3 september 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.