ECLI:NL:GHDHA:2024:1958
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- R.A. Bosman
- Chr.Th.P.M. Zandhuis
- S.E. Postema
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over WOZ-waarde woning en vergoeding van immateriële schade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting werd vastgesteld op € 824.000. De Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had deze waarde vastgesteld op 1 januari 2016. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft de Heffingsambtenaar wel veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 450 en in de proceskosten tot € 837.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 3 oktober 2024. Tijdens deze zitting hebben partijen een compromis bereikt over de waarde van de woning, die nu op € 740.000 wordt vastgesteld, en de proceskosten die aan belanghebbende vergoed moeten worden. Het Hof heeft zich aangesloten bij dit compromis, maar het geschil bleef bestaan over de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade. Belanghebbende eiste een hogere vergoeding dan de door de Rechtbank toegekende € 50 per half jaar, terwijl de Heffingsambtenaar de uitspraak van de Rechtbank wilde bevestigen.
Het Hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase met 4,5 jaar volledig aan de bezwaarfase te wijten was. Het Hof concludeerde dat de vergoeding voor immateriële schade op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad € 500 per half jaar dient te zijn, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 4.500. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, wijzigde de beschikking en veroordeelde de Heffingsambtenaar tot betaling van de immateriële schade en de proceskosten aan belanghebbende.