ECLI:NL:GHDHA:2024:1958

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
BK-23/881
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WOZ-waarde woning en vergoeding van immateriële schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting werd vastgesteld op € 824.000. De Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had deze waarde vastgesteld op 1 januari 2016. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft de Heffingsambtenaar wel veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 450 en in de proceskosten tot € 837.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 3 oktober 2024. Tijdens deze zitting hebben partijen een compromis bereikt over de waarde van de woning, die nu op € 740.000 wordt vastgesteld, en de proceskosten die aan belanghebbende vergoed moeten worden. Het Hof heeft zich aangesloten bij dit compromis, maar het geschil bleef bestaan over de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade. Belanghebbende eiste een hogere vergoeding dan de door de Rechtbank toegekende € 50 per half jaar, terwijl de Heffingsambtenaar de uitspraak van de Rechtbank wilde bevestigen.

Het Hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase met 4,5 jaar volledig aan de bezwaarfase te wijten was. Het Hof concludeerde dat de vergoeding voor immateriële schade op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad € 500 per half jaar dient te zijn, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 4.500. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, wijzigde de beschikking en veroordeelde de Heffingsambtenaar tot betaling van de immateriële schade en de proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/881

uitspraak van 22 oktober 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 31 juli 2023, nummer ROT 22/1054.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2016 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 824.000 (de beschikking). Met de beschikking is onder meer in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (eigenaar) van de gemeente Rotterdam (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 450 en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 oktober 2024. Partijen zijn verschenen.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een tussenwoning van het bouwjaar 1921 in de buurt […] . De gebruiksoppervlakte van de woning is ongeveer 317 m2 en de kadastrale grondoppervlakte bedraagt ongeveer 210 m2.

Geschil in hoger beroep en conclusie van partijen

3.1.
Partijen hebben ter zitting van het Hof bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over wat hen verdeeld heeft gehouden met betrekking de waarde van de woning, inhoudende dat die waarde dient te worden vastgesteld op € 740.000, dat de aanslag dienovereenkomstig dient te worden verminderd, en dat aan belanghebbende een bedrag van € 3.561 aan proceskosten voor alle fasen van het geding alsmede de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten dienen te worden vergoed.
3.2.
Het Hof sluit zich aan bij deze gezamenlijke standpunten van partijen.
3.3.
Derhalve is in hoger beroep alleen nog in geschil of een hogere vergoeding van immateriële schade dient te worden toegekend dan de Rechtbank heeft gegeven.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot toekenning van een hogere vergoeding van immateriële schade dan € 50 per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden.
3.5.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

Vergoeding van immateriële schade
4.1.
Tussen partijen staat vast dat de redelijke termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase samen is overschreden met afgerond 4,5 jaar, waarbij de overschrijding volledig is toe te rekenen aan de bezwaarfase. De Rechtbank heeft geoordeeld dat aard en omvang van de procedure en de daarbij te verwachten spanning en frustratie bij belanghebbende beperkt is, hetgeen een vergoeding van immateriële schade van € 50 per half jaar rechtvaardigt.
4.2.
Belanghebbende stelt zich onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, en 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:965, op het standpunt dat de Hoge Raad geen ruimte biedt voor grote verscheidenheid en diversiteit in het kader van een vergoeding van immateriële schade. Hij bestrijdt “dat de spanning en frustratie anders zou kunnen zijn en wordt verondersteld”. De Heffingsambtenaar ziet voor een verdere vergoeding van immateriële schade geen aanleiding aangezien de Rechtbank in haar beslissing de Heffingsambtenaar hiertoe reeds heeft veroordeeld.
4.3.
Uit de arresten van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775, en 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, in samenhang bezien, leidt het Hof af dat als uitgangspunt voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade een tarief wordt gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Daarvan wordt, behoudens hier niet aan de orde zijnde bijzondere omstandigheden, alleen afgeweken indien het financiële belang bij de procedure minder dan € 1.000 bedraagt, en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden. In dat geval kan de belastingrechter volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Bij dit laatste geldt wel dat de Hoge Raad heeft voorzien in overgangsrecht.
5.4.
Voor de door de Rechtbank gekozen variant tot matiging van het tarief van € 500 naar € 50 biedt deze jurisprudentie naar het oordeel van het Hof gelet op het vorenstaande geen ruimte.
5.5.
Omdat de overschrijding van de termijn in de onderhavige zaak afgerond 4,5 jaar bedraagt, heeft belanghebbende – met inachtneming van het door de Hoge Raad in r.o. 3.5 van zijn eerdergenoemde arrest van 14 juni 2024 geformuleerde overgangsrecht – recht op een vergoeding van immateriële schade van (9 x € 500 =) € 4.500. Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn volledig dient te worden toegerekend aan de bezwaarfase, zal de Heffingsambtenaar worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is gegrond.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- wijzigt de beschikking in die zin dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 740.000,
- vermindert de aanslag dienovereenkomstig,
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.561,
- veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 4.500, en
- gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 186 aan griffierechten te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, Chr.Th.P.M. Zandhuis en S.E. Postema in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 22 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie in stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.