ECLI:NL:GHDHA:2024:1881

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
200.337.384/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis en griffierecht in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vernietiging van een arbitraal vonnis. De opposante, de Russische Federatie, heeft verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier tot heffing van een griffierecht van € 13.124. Dit griffierecht was gebaseerd op de waarde van de vordering die in de arbitrage aan de orde was, welke meer dan € 1.000.000 bedroeg. De opposante heeft aangevoerd dat in zaken waarin uitsluitend vernietiging van een arbitraal vonnis wordt gevorderd, het griffierecht moet worden vastgesteld op basis van een vordering van onbepaalde waarde, en heeft verzocht om het griffierecht te verlagen naar € 798.

De griffier heeft echter betoogd dat de schadevergoeding die in het arbitraal vonnis is toegekend, een bedrag van USD 4.222.875.858,81 betreft, wat een financieel belang van meer dan € 3.900.000.000 met zich meebrengt. Het hof heeft in zijn beoordeling verwezen naar de relevante wetgeving, met name artikel 3 lid 5 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Het hof concludeert dat voor de berekening van het griffierecht moet worden aangeknoopt bij de waarde van de vordering waarover arbiters hadden te beslissen, en dat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis niet kan worden aangemerkt als een vordering van onbepaalde waarde.

Uiteindelijk heeft het hof het verzet van de opposante ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de griffier om het griffierecht vast te stellen op € 13.124 in stand blijft. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer: 200.337.384/01

Beschikking van 22 oktober 2024

op het verzet op grond van artikel 29 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) van

de Russische Federatie,

zetelende te Moskou,
opposante,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

de griffier van het Gerechtshof Den Haag,

geopposeerde,
hierna te noemen: de griffier.

De procedure

Bij H16-formulier van 26 januari 2024 is opposante in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier tot heffing van een griffierecht van € 13.124. Het hof heeft verder kennisgenomen van de volgende stukken:
- een H16-formlier van 5 februari 2024 ingediend door mr. M. van de Hel-Koedoot, de advocaat van National Joint Stock Company “Naftogaz of Ukraïne” c.s. (hierna: Naftogaz c.s.), gedaagden in de hoofdzaak, inhoudende een reactie op het verzet van opposante;
- het verweerschrift van de griffier van 13 februari 2024.
Opposante heeft het hof laten weten af te zien van een mondelinge behandeling en de voorkeur te geven aan een beslissing van de zaak op de schriftelijke stukken. De mondelinge behandeling heeft daarom niet plaatsgevonden.

Beoordeling van het verzet

1. Bij de beoordeling van het verzet kan van het volgende worden uitgegaan.
1.1
Opposante heeft bij exploot van 12 juli 2023 vernietiging gevorderd van het tussen haar en Naftogaz c.s. in PCA Case nr. 2017-16 gewezen arbitraal vonnis van 12 april 2023, met veroordeling van Naftogaz c.s. in de kosten van het geding. De zaak is aangebracht op 16 januari 2024 en geregistreerd onder zaaknummer 200.336.746/01.
1.2
Voor deze zaak is een griffierecht van € 13.124 in rekening gebracht, zijnde het bedrag behorend bij een vordering met een beloop van meer dan € 1.000.000.
2. Opposante maakt bezwaar tegen de hoogte van het griffierecht. Zij beroept zich daartoe op een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 mei 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:3868). Daarin is beslist dat in zaken waarin uitsluitend vernietiging van een arbitraal vonnis wordt gevorderd, het griffierecht behorende bij een vordering van onbepaalde waarde van toepassing is, ongeacht het belang van de vordering die inzet was van de arbitrage. Opposante verzoekt het hof daarom het griffierecht te bepalen op € 798.
3. Naftogaz c.s. sluiten zich aan bij het bezwaar van opposante tegen de hoogte van het geheven griffierecht.
4. De griffier voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat in het arbitrale vonnis een schadevergoeding is toegekend van USD 4.222.875.858,81. Daarmee is in deze zaak sprake van een financieel belang van ruim € 3.900.000.000. De vordering valt dan volgens artikel 3 lid 5 Wgbz en de bijbehorende tabel in de categorie zaken met betrekking tot een vordering met een beloop van meer dan € 1.000.000.
5. Het hof overweegt als volgt.
5.1
Op grond van art. 3 lid 1 Wgbz wordt in dagvaardingszaken van elke eiser en elke verschenen gedaagde een griffierecht geheven. Op grond van art. 10 lid 1 Wgbz wordt de hoogte van het griffierecht bepaald aan de hand van de vordering in de dagvaarding. De hoogte van het griffierecht wordt volgens art. 3 lid 5 Wgbz bepaald aan de hand van de tabel die als bijlage bij die wet is gevoegd. In die tabel wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen van onbepaalde waarde en vorderingen met een beloop van een bepaald bedrag. Deze regeling is erop gericht het griffierecht, wat de hoogte betreft, te relateren aan de waarde van de vordering en daarmee aan het financiële belang van de zaak. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit voor cassatie meebrengt dat voor de berekening van het griffierecht moet worden aangeknoopt bij de waarde van de vordering waarover de rechter tegen wiens uitspraak het beroep is gericht, had te beslissen, ook indien niet de betaling van een geldsom is gevorderd (HR 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1912 en HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1014).
5.2
In dit geval wordt vernietiging gevorderd van een arbitraal vonnis waarbij schadevergoeding is toegewezen van USD 4.222.875.858,81. Uit het arbitraal vonnis blijkt dat in de arbitrageprocedure een schadevergoeding is gevorderd van in hoofdsom USD 5.152.190.215. Naar het oordeel van het hof moet in een procedure waarin de vernietiging van een arbitraal vonnis wordt gevorderd, voor de berekening van het griffierecht worden aangeknoopt bij de waarde van de vordering waarover arbiters hadden te beslissen. Daarbij is blijkens het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2017 niet van betekenis of (de hoogte van) die vordering ook daadwerkelijk komt vast te staan. Hieruit volgt ook dat, naar het oordeel van het hof, de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis in dit geval niet kan worden aangemerkt als een vordering van onbepaalde waarde in de zin van de Wgbz. Dit brengt mee dat de hoogte van het griffierecht terecht is bepaald naar het tarief dat geldt voor zaken met betrekking tot een vordering met een beloop van meer dan € 1.000.000.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzet van opposante ongegrond is.

Beslissing

Het hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Verduyn, C.A. Joustra en A.E.A.M. van Waesberghe, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2024 in aanwezigheid van de griffier.